Een volledige uitwerking van de leerdoelen van het vak ontwikkelingspsychologie. Uit het boek "Ontwikkelingspsychologie" 5e editie, Robert S. Feldman. Logopedie, eerste jaar, Hogeschool Utrecht.
Ontwikkelingspsychologie uitwerking leerdoelen blok B 6 januari 2016
1. De student kan de volgende theorieen uit de ontwikkelingspsychologie beschrijven:
– Het psychodynamisch perspectief
– Het behavioristisch perspectief
– Het cognitief perspectief
– Het evolutionair perspectief
– Het contextueel perspectief
Er zijn vijf visies op de ontwikkeling van kinderen:
1. Het psychodynamisch perspectief
(Freud, Erikson): Focus ligt op innerlijke kracht. Problemen liggen in je eigen lichaam waar je ook zelf weer
moet uitkomen.
Definitie uit het boek: “Psychodynamisch perspectief: benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat
dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon
zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.”
De innerlijke krachten zijn begonnen in de kindertijd en blijven iemands gedrag zijn hele leven beinvloeden.
De psychoanalytische theorie van Freud: theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. De onbewuste delen van iemands persoonlijkheid
bevat infantiele wensen, verlangens en behoeften die vanwege hun verstorende aard afgesloten zijn van het
bewustzijn. Voorbeeld: een kind kan ervaren dat het te weinig aandacht krijgt van zijn opvoeders. Om dit
tekort te compenseren vraagt het steeds aandacht van de juf op school en later van zijn partner. De
aandacht is echt nooit genoeg en de persoon in kwestie is zich er niet van bewust dat dit gedrag voortkomt
uit het ervaren tekort uit de vroege kindertijd.
Volgens Freud bevat elke persoonlijkheid drie aspecten:
1. Id : het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat
aanwezig is bij de geboorde. Het staat voor onze primitieve driften die verband houden met honger,
seks, agressie en irrationele impulsen. Het id opereert vanuit het genotprincipe, met het doel om
zoveel mogelijk bevrediging en zo weinig mogelijk spanning te opereren.
2. Ego : het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een buffer tusssen
de echte wereld om ons heen en het primitieve id. Het ego opereert vanuit het realiteitsprincipe,
waarbij instinctieve energie in toon wordt gehouden om de veiligheid van het individu te bewaren en
hem te helpen integreren in de samenleving.
3. Superego : vertegenwoordigd volgens Freud iemands geweten en maakt het onderscheid
tussen goed en kwaad. Het ontwikkelt zich rond vijf/zes-jarige leeftijd. Mensen nemen het over van
bijvoorbeeld familieleden, onderwijzers of andere belangrijk mensen in hun leven.
Freud maakt niet alleen onderscheid tussen verschillende delen van de persoonlijkheid maar hij ontwikkelde
ook een theorie over de manier waarop die persoonlijkheid zich tijdens de kindertijd vormt. Volgens hem
voltrekt de psychoseksuele ontwikkeling zich doordat kinderen een aantal fasen doorlopen waarbij genot of
bevrediging, telkens met een ander deel van het lichaam wordt geassocieerd.
Hij meende: genot verlegt zich van de mond ( de orale fase) naar de anus (de anale fase) en uiteindelijk naar
de genitalien (de fallische fase en de genitale fase).
Als een kind niet in staat is om zich voldoende (of te veel) te bevredigen kan er in een stadium fixatie
optreden. Fixatie is gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven hangen als gevolg van een
onopgelost conflict. Voorbeeld: fixatie op de orale fase: een volwassene voortdurend bezig is met orale
activiteiten zoals eten, praten, nagels bijten of kauwgom kauwen.
De psychosociale theorie van Erikson: omvat veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze
interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
Volgens de theorie van Erikson ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in acht aparte stadia. Deze
stadia manifesteren zich volgens een vast patroon en zijn min of meer gelijk voor alle mensen. Volgens
Erikson is in elk stadium sprake van een crisis of een conflict dat het individu moet oplossen. In tegenstelling
tot Freud, die meent dat de ontwikkeling min of meer compleet is tegen de tijd dat een individu de
adolescentie heeft bereikt, is Erikson van mening dat groei en verandering gedurende het hele leven
doorgaan.
,Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (Freud)
– Doorlopen van fases waarin genot of bevrediging gericht is op een andere biologische functie.
Alles heeft te maken met libido (seksuele energie). Biologische functie, als je goed door deze
fase doorkomt ontwikkel je je prima. Fases zijn gericht op locaties van lichaam. In specifieke
lustgevoelens.
– De persoonlijkheid van iemand hangt af van de bevrediging van behoeften (te veel/te weinig)
– Orale fase (tot 2,5 jaar): de fase waarin kinderen de wereld ontdekken via de mond. Als je dit
te veel krijgt of te weinig, volgens de theorie; je wordt een kettingroker.
– Anale fase(3;0 – 4;0 jaar): de fase waarin je je richt op het beheersen van de sluitspier.
Zindelijkheidsperiode.
– Fallische fase (4;0 – 6;0 jaar): Een fallisch is een penis. De fase waarin de kinderen
ontdekken; wie ben ik? Ben ik nou een jongetje of een meisje?
– Latentie fase (6;0 – 12;0 jaar): latent: psychoseksuele ontwikkeling. Die is latent aanwezig,
staat stil maar is aanwezig. Cognitie is belangrijker, seksuele ontwikkeling minder.
– Genitale fase (12;0 jaar – ?) In de puberteit: Je voelt je seksueel aangetrokken, dat gaat een
rol spelen. Het belangrijkste is seksuele ontwikkeling.
, 2. Het behavioristisch perspectief
Alles kan je leren door middel van beloning en straffen. Zo ontwikkelt het kind zich.
Focus op waarneembaar gedrag.
Een psycholoog die voor het eerst een behavioristische benadering toepaste, was John B. Watson (1878-
1959). Het behavioristisch perspectief kijkt niet binnen het organisme naar onbewuste processen, maar de
mens wordt volledig bestudeert vanaf buitenaf, met de nadruk op direct waarneembare feiten: de effecten
van mensen, voorwerpen en gebeurtenissen op gedrag. Als we de stimuli kennen, kunnen we het gedrag
voorspellen. Nurture (omgeving) is hierbij veel belangrijker dan nature (erfelijkheid). Ontwikkeling wordt ook
gezien als kwantitatief en niet als kwalitatief.
Er is sprake van klassieke conditionering wanneer een organisme op een bepaalde manier leert reageren op
een neutrale stimulus die die respons normaal gesproken niet uitlokt. De Russische wetenschapper Ivan
Pavlov ontdekte dat als een hond herhaaldelijk wordt blootgesteld aan een koppeling van twee stimuli, zoals
geluid van een bel en bak met hondenvoer, hij op dezelfde manier op een bel leert te reageren als op het
voer: door te kwijlen en opgewonden te kwos[elen. Het gedrag is hierbij het resultaat van conditionering, een
vorm van leren waarin gedrag geassocieerd wordt met eem stimulus (eten), verbonden wordt met een
andere stimulus (in dit geval een bel).
Naast klassieke conditionering worden binnen het behavioristisch perspectief nog andere vormen van leren
onderscheiden. Operante conditionering is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons verstrekt of
verzwakt wordt doordat die respons wordt geassocieerd met positieve of negatieve consequenties. (B.F.
Skinner 1904-1990). In het geval van operante conditionering leren individuen doelbewust te reageren op
hun omgeving om ongewenste consequenties tot stand te brengen. Voorbeeld: Een kind die goede cijfers
krijgt op school wordt positief gestimuleerd, een kind dat straf krijgt als het een laag cijfer krijgt wordt negatief
gestimuleerd.
De principes van operante conditionering worden toegepast bij gedragsmodificatie, een formele techniek om
de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van ongewenst gedrag te verlagen.
De sociaal-cognitieve leertheorie: leren door te imireren. Volgens Albert Bandura (1977-1994) kan een
aanzienlijk deel van ons leren worden verklaard door de sociaal-cognitieve leertheorie, een theorie waarin de
nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon, een model, te observeren. Volgens de sociaal-
cognitieve leertheorie is de kans groot dat we bepaald gedrag imiteren als we zien dat dat gedrag bij een
model wordt beloond. Volgens Bandura voltrekt sociaal-cognitief leren zich in vier stappen.
1. Een waarnemer moet de meest cruciale aspecten van het gedrag van een model bewust
waarnemen
2. De waarnemer moet het gedrag kunnen herinneren.
3. De waarnemer moet het gedrag accuraat kunnen reproduceren
4. De waarnemer moet gemotiveerd zijn om het gedrag aan te leren en uit te voeren
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marhar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.