Literatuur:
e
- J. de Hullu, Materieel strafrecht, 8 druk 2021, p. 83-109, 126-132;
- F. de Jong, Het mensbeeld van het risicostrafrecht, DD 2021/53;
- D. Roef, Strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de risicomaatschappij, in E. Vos en G. van Calster
(red.) Risico en voorzorg in de rechtsmaatschappij, Intersentia 2004, pp. 201-226;
- D.H. de Jong, De klassieke vermogensdelicten: nieuwe wijn in oude zakken, TBS&H 2021 pp. 15-24;
Rechtspraak:
- HR 03 juli 2018, NJ 2020/200 m. nt. H.D. Wolswijk (overzichtsarrest zwaar lichamelijk letsel)
- HR 8 december 2015, m. nt. Keijzer NJ 2016/95 (grenzen virtuele kinderporno)
- HR 26 juni 2018, NJ 2019/214 met noot E.J. Dommering (Uitingen in een rap over ‘flikkers’ en
‘joden’: ‘beledigend’ in de zin van art. 137 c lid 1 Sr?)
- HR 8 november 2016, NJ 2016, 479 (witwassen uit eigen misdrijf)
- HR 20 maart 2018, NJ 2018, 326 met noot Rozemond (tanken zonder betalen)
- HR 9 februari 2021, NJ 2021/171 m. nt P.A.M. Mevis (Spugen – bedreiging met zware
mishandeling?)
Algemene vragen:
1.1 De maatschappelijke functie van het strafrecht is in de laatste jaren sterk veranderd. Welke
factoren hebben daarbij een rol gespeeld?
Het strafrecht is in de laatste decennia grondig veranderd. Het wordt tegenwoordig ingezet als een
instrument van veiligheidspolitiek. We zien een tendens richting ‘een risicostrafrecht’. Hierdoor raakt
het strafrecht steeds meer verwijderd van de klassieke strafrechtelijke grondslagen en
strafbeperkende beginselen.
We gebruiken het strafrecht nu meer als primium remedium, niet als ultimum remedium. We gaan
het strafrecht meer gebruiken als instrument. Het strafrecht als instrumentisme. Of dit positief is of
niet, daar kunnen we over discussiëren.
Klassieke strafrechtelijke grondslagen vergelding en het strafrecht als ultimum remedium.
Klassieke strafbeperkende beginselen legaliteit en schuldbeginsel.
Volgens Beck kan onze samenleving worden betiteld als een risicomaatschappij. Het strafrecht wordt
een instrument van risicomanagement. Men wil zo vroeg mogelijk voorkomen dat schade of
gevaarzetting optreedt. Deze roep om versoepeling en uitbreiding van de strafrechtelijke
aansprakelijkheid komt echter in conflict met de klassieke strafrechtelijke waarborgen en
uitgangspunten. We zijn nu meer gefocust op preventie, en minder op vergelding. Je ziet die
preventie terug op allerlei vlakken van het strafrecht. Denk aan: voorbereiding strafbaar stellen,
terrorismewetgeving en recidivisten hard straffen. Maar ook in de context van de interpretatie van
vraagstukken over het algemene deel van het Strafrecht en de Wet Straffen en Beschermen.
1
,Vatten we de risicomaatschappij in één zin samen, dan kunnen we stellen dat de logica van
welvaartsproductie is vervangen door een logica van risicomanagement.
Kenmerkend voor de risicomaatschappij is dat niet alleen de aard van de risico's, maar ook de
maatschappelijke en politieke houding daaromtrent is veranderd. De overheid wordt vaak als eerste
ter verantwoording geroepen wanneer een risico zich actualiseert. Dit is veroorzaakt door een drietal
samenhangende ontwikkelingen:
I. Allereerst is er de feitelijke toename van collectieve risico's. Denk aan georganiseerde en
grensoverschrijdende criminaliteit, de toenemende dreiging van het terrorisme, intensiever
wegverkeer, milieuverstoring, gentechnologie, bio-industrie en informaticatechnologie. De
meeste van deze activiteiten worden bovendien ook nog verricht door complexe en weinig
transparante organisaties, veeleer dan door op zichzelf staande individuen.
II. In de tweede plaats kan worden vastgesteld dat, nu oude risico's (zoals armoede,
ondervoeding en epidemieën) tot op zekere hoogte door de sturings- en
verzekeringsmechanismen van de verzorgingsstaat zijn gerepareerd, de aandacht is
verschoven naar nieuwe risico's, zoals het gevaar van bepaalde technologische
ontwikkelingen.
III. In de derde plaats heeft de toegenomen individualisering, emancipatie en mondigheid van
de burger er niet alleen toe geleid dat diens bewustwording van risico's groter is geworden,
maar ook dat hij het als een verworven recht beschouwt dat de overheid hem voor de
actualisering van risico's behoedt. Dit vertaalt zich in een harder pleidooi voor een
(grond)recht op veiligheid en een toenemende solidariteit met slachtoffers van onveiligheid,
want iedereen is (of ziet zichzelf als) een potentieel slachtoffer.
Ook Europa en de Europese Unie hebben hier een rol in gespeeld.
Gevolgen van de risicomaatschappij voor het strafrecht:
Ù De radicale verschuiving in het denken over gevaar en onveiligheid leidt tot een
cultuuromslag met betrekking tot de functie van het strafrecht. Justitie wordt bij uitstek het
instrument van de beheersing van het kwaad. Criminaliteit wordt gereduceerd toe een
calculeerbaar maatschappelijk risico, dat zo effectief mogelijk moet worden beperkt.
o Het huidige strafrechtelijke risicomanagement is niet langer georiënteerd op de
individuele dader, maar op een generaal-preventieve aanpak ten aanzien van hele
risicogroepen van potentiële daders.
Ù De strafrechtelijke controle van risicovolle gedragingen heeft ‘een naar voren halen van de
criminalisering’ tot gevolg.
Ù Strafrechtelijke handhaving wordt meer gemotiveerd door effectiviteitsoverwegingen en
generaal-preventieve doelstellingen dan door vergeldende aspecten van de straf.
Ù De vaststelling dat preventieve en prospectieve (toekomstgerichte) strategieën op de
voorgrond treden. Dit heeft een verruiming van het aantal strafbare gedragingen en
personen tot gevolg.
Ù Een verschuiving in de wijze van strafbaarstellen. In het moderne risicostrafrecht wordt
veelvuldig gebruikgemaakt van abstracte gevaarzettingsdelicten en zorgplichtbepalingen.
Ù Andere invulling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. De risicomaatschappij verlangt een
grotere mate van zelfdisciplinering van burgers en organisaties die verantwoordelijkheid
dragen voor risicovolle activiteiten en processen.
o Collectivisering van de aansprakelijkheid – in het strafrecht wordt een steeds grotere
rol aan het collectief handelen toebedeeld.
o Functionalisering van de aansprakelijkheid – de maatschappelijke functie die een
dader bekleedt vormt de voornaamste grondslag voor zijn aansprakelijkheid, en niet
langer zijn psychische gesteldheid.
2
, o Het inruilen van de klassieke strafrechtsdogmatiek voor een functionele benadering
van de samenleving heeft geleid tot een meer normatieve en geobjectiveerde kijk op
aansprakelijkheid.
1.2 Heeft deze verandering ook invloed op de invulling en toepassing van strafrechtelijke
beginselen? Hoe beoordeelt u zelf deze recente ontwikkelingen?
Door de toepassing van bijzondere strafwetten is een duidelijke vervlakking van het schuldbeginsel
waar te nemen.
Opzet
In het klassieke strafrecht ging men restrictiever om met het opzetvereiste dan in het bijzondere
strafrecht. Het uitgangspunt blijft echter ‘wetens en willens’ handelen. Maar de vraag wat de dader
zich op het moment van het plegen van het delict heeft gerealiseerd, is minder relevant geworden.
Centraal staat wat algemeen bekend is aan gevaren en wat de dader in dat verband had behoren te
weten. De nadruk komt vooral te liggen op de kracht en de onderbouwing van de ontkenning van de
schuld van de verdachte, eerder dan bij het bewijs van opzet door het OM.
Culpa (schuld)
Meer nog dan bij opzet, kent culpa normatieve aspecten. Er is een tendens zichtbaar van een
extensievere normativering van het schuldvereiste. De normativering vindt plaats aan de hand van
uitwendige aanwijzingen die vervolgens worden getoetst aan de toepasselijke zorgplichten en
gedragsvoorschriften waaraan de dader als functionaris (verkeersdeelnemer, apotheker, ziekenhuis,
aannemer) zou zijn onderworpen. Uit het Verpleegster-arrest blijkt ook dat het bij culpa niet langer
gaat om een psychische gesteldheid, maar om een louter normatief oordeel. Het betrof meer 'een
geïsoleerde vaststelling van haar aansprakelijkheid wegens het misdrijf dan om de mate van haar
verantwoordelijkheid voor de fatale afloop in de gegeven omstandigheden'
Dat met het moderne schuldoordeel niet langer de subjectieve gezindheid van de dader aan bod
komt, hoeft op zichzelf niet strijdig te zijn met het schuldbeginsel.
Heeft het ook invloed op het legaliteitsbeginsel? Het wordt moeilijker om je ‘aan het
legaliteitsbeginsel’ te houden. Je geeft de rechter veel ruimte voor interpretatie. We zien een
toename van ‘vage normen’ in het strafrecht. Zo valt er meer onder. Meer gedragingen en
handelingen komen in aanraking voor aansprakelijkheid. Dit heeft invloed op het legaliteitsbeginsel
2 Waaruit blijkt het fundamentele karakter van het legaliteitsbeginsel?
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat het handelen van het bevoegde gezag gebaseerd moet zijn op
een in de wet verankerde bepaling. Het wordt ook wel ‘het nulla poena-beginsel’ genoemd. Het
fundamentele karakter van het legaliteitsbeginsel blijkt reeds uit de positie van het artikel in het
Wetboek. Het Wetboek van Strafrecht daarmee opent in art. 1 Sr: strafvordering heeft plaats op de
wijze bij de wet voorzien. Het artikel uit het Sr is ruimer dan die in andere wetten. Het hoeft niet te
gaan om een wet in formele zin. Waar vind je in Nederland, buiten de wet, nog strafbepalingen?
Denk aan APV’s. Ook op gemeentelijke niveau kunnen zaken strafbaar worden gesteld.
3 Wat is de verhouding tussen artikel 1 Sr, artikel 16 GW, artikel 49 Handvest en artikel 7 EVRM?
Het legaliteitsbeginsel is verankerd in verschillende artikelen.
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 16 Grondwet
Artikel 49 Handvest Grondrechten EU
3
, Artikel 7 EVRM
Artikel 15 lid 1 IVBPR
De artikelen in Europese wetgeving is ruimer, dan in Nederland, omdat ook de Common Law
hieronder valt. De bepaling uit het EVRM is ruimer. Zo moet het in Nederland schriftelijk zijn, dit
hoeft bij het EVRM niet (lex-scripta).
4 Welke sub-beginselen worden uit het legaliteitsbeginsel gedestilleerd?
Naar algemene opvatting kent het in artikel 16 Gw en artikel 1, eerste lid, Wetboek van Strafecht (Sr)
gecodificeerde materieelstrafrechtelijke legaliteitsbeginsel vier deelnormen:
1. Lex-certa-beginsel (voorzienbaarheid)
Dit betreft een tot de wetgever gerichte instructienorm die inhoudt dat justitiabelen slechts
mogen worden gestraft wegens gedrag dat als zodanig voorafgaand aan het plegen ervan
door de wetgever als strafbaar gedrag is omschreven met een zekere mate van duidelijkheid
en precisie.
2. Lex scripta-beginsel
Dit is het schriftelijkheidsvereiste. Het moet gaan om een wet die geschreven is.
3. Nulla poena sine lege-beginsel
Dit is een vooral tot de rechter gerichte instructienorm dat hij voor het plegen van het feit
geen andere en evenmin zwaardere straf kan opleggen dan die waarin is voorzien ten tijde
van het begaan van dat feit. Naar de letter van de (Grond)wet is het nulla poena sine lege-
beginsel (geen straf zonder wet) niet opgenomen in artikel 16 Gw. Niettemin wordt dit
beginsel naar algemene opvatting wel geacht daarin te zijn besloten.
4. Lex Brevium-beginsel
Het verbod van terugwerkende kracht, zijnde een instructienorm voor wetgever en rechter
dat zij geen feiten binnen de reikwijdte van de strafwet brengen (voor zover) die zijn begaan
vóór de inwerkingtreding van die wet. Lex brevium-beginsel.
5. Het analogieverbod en het verbod van te extensieve interpretatie
Een rechter mag een delictsomschrijving of een bestanddeel daarvan niet zodanig ruim
uitleggen dat een gedraging of omstandigheid onder de reikwijdte van die
delictsomschrijving wordt gebracht terwijl de bewoordingen daarvan geen aanleiding
daartoe geven.
Deelbeginselen van het legaliteitsbeginsel
Geen strafbaarstelling zonder wettelijke bepaling
Geen straf zonder wettelijke bepaling
Wettelijk: wet in formele zin en overige wetten (verordeningen gemeenten)
Niet alleen dat er een wettelijke bepaling is, maar ook toegankelijkheid én voorzienbaarheid
van strafbaarstelling of straf (arrest Legaliteit in Straatsburg).
Het legaliteitsbeginsel beschermt de Trias Politica. Het voorzienbaarheidsvereiste, dat samenhangt
met lex-certa, is er ten behoeve van de rechtszekerheid van burgers. Zij moeten immers weten wat
er allemaal strafbaar is. Welk mensbeeld schuilt achter deze redenering? De mens is rationeel, en is
in staat om afwegingen maken. Het hangt samen met het denkbeeld van ‘de homo economicus’.
5 Geef een voorbeeld van de toepassing van elk van deze subbeginselen.
De wet mag niet bij analogie worden toegepast. Maar wanneer valt iets onder extensievere
interpretatie, wat dan wel weer mag? Is het in strijd met het legaliteitsbeginsel dat de rechter in tijd
bepaalde termen gaat afbakenen. Wat is het verschil tussen analogie en extensievere interpretatie?
- Extensievere interpretatie – je blijft binnen de grens van de bewoording van het delict.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mirtehaanappel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.