Economie in hoofdlijnen
Hoorcollege 1
Economie is een sociale wetenschap.
o Bestudeert individuen, organisaties en maatschappij.
Behoeften aan goederen en diensten zijn onbegrensd, terwijl de middelen beperkt zijn
kiezen omdat er schaarste is.
Economisch denken
Denken in kleine stappen in baten en kosten = marginalisme marginale analyse.
Optimaal: MB (marginale baten) = MK (marginale kosten).
Steeds geldt ceteris paribus =
Opportunity cost
Middelen zijn alternatief aanwendbaar.
Schaarste leidt tot kosten.
Rationele keuzetheorie
1) Primaat ligt bij eigen opbrengsten, nut.
2) Maximalisatie resultaat.
3) Maximaal gebruik informatie.
4) Perfect calculeren van onzekerheid.
5) Rationeel verdisconteren toekomst.
6) Stabiele voorkeuren.
7) Emotie speelt geen rol in de keuze.
Rationeel gedrag veronderstelt niet dat er geen fouten worden gemaakt.
En: wel emotie in de voorkeuren.
Kritiek op de rationele keuzetheorie: gedragseconomie/ behavioral economics.
1) Primaat ligt bij eigen opbrengsten, nut:
o Bijvoorbeeld ook giften goede doelen.
o Bloeddonatie.
o Vrijwilligerswerk
o Eigenbelang en belang van anderen geldt.
2) Maximalisatie resultaat:
o Choice overload.
o Vaak voldoende i.p.v. maximaal = statisficing i.p.v. optimizing.
3) Maximaal gebruik informatie:
o Vaak keuzestrategie, dus niet alle informatie wordt meegenomen; bijv. op basis
van experts/vergelijkingssites/reviews.
o Alternatieven een voor een bekijken: eerste dat voldoet wordt gekozen.
o Gewoonte (ik zit altijd bij KPN bijv.).
o Voorbeeld van anderen volgen.
4) Perfect calculeren van onzekerheid:
o We zijn overmatig optimistisch (onderverzekeren bijv.).
o Vaste vuistregels.
o Overmatige waardering van zekerheid; verzekeren dus te veel.
o Consequenties slecht doordacht.
5) Rationeel verdisconteren toekomst:
o Onmiddellijke beloning geprefereerd boven uitgestelde.
6) Stabiele voorkeuren:
1
, o Framing: keuze afhankelijk van presentatie.
o Keuzecontext is belangrijk; dus hoe de context gepresenteerd wordt.
7) Emotie speelt geen rol in de keuze.
o Gevoel beïnvloedt keuze.
o Emotes kunnen beslissingen ook beter maken.
o Minimaliseren spijt/teleurstelling (VB. Postcodeloterij t.o.v. Staatsloterij).
Conclusie:
Keuzes lang niet altijd rationeel.
Dus: hooguit beperkte rationaliteit.
Maar: dat ‘werkt’ behoorlijk goed.
Middelen:
Inkomen is beperkt, maar verschilt wel (bijv. tussen verschillende landen).
Behoeften:
In principe onbeperkt: niet altijd voor individueel goed (kinderwagen wordt goedkoper; ga
je er niet meer halen), maar voor de gehele markt geldt dit wel.
Veranderlijk naar tijd en plaats.
Budgetlijn:
Lijn die laat zien hoe je je geld kunt besteden (twee goederen).
Helling is prijsverhouding.
Helling is tevens alternatieve kosten.
Constante prijsverhouding c.q. alternatieve kosten.
Keuze: op de budgetlijn afhankelijk van voorkeuren.
Verandering in inkomen = evenredige verschuiving.
Verandering in prijzen = budgetlijn draait.
Keuze: maatschappij
Middelen: productiefactoren.
o Grond (natuurlijke hulpbronnen)
o Arbeid
o Kapitaal (goederen)
o Ondernemerschap
Ook beperkt.
Transformatiecurve:
Production possibilities curve = transformatiecurve.
Mogelijke combinaties van twee (groepen van) goederen.
Bij volledig en efficiënt gebruik van productiefactoren.
Gegeven de productiefactoren.
Gegeven de techniek.
Geen rechtlijnig verband: maar krom.
(On)bereikbare combinaties.
Helling: alternatieve kosten.
Wet van de stijgende alternatieve kosten.
Keuze: op de transformatiecurve.
Economische groei:
Groei: meer productie, ofwel: transformatiecurve naar rechts.
2
, Oorzaken:
o Meer productiefactoren.
o Hogere kwaliteit productiefactoren.
o Technische vooruitgang.
Afweging consumptie nu – later.
Economische stelsels:
Belangrijke vraag: hoe wordt besloten over de productie van goederen en diensten, en
hoe wordt dat gecoordineerd?
Twee uitersten:
o Centraal geleide economie = command system.
o Markteconomie
Hoorcollege 2
Vraag: hoeveel wil een kopen gegeven de prijs en alle andere factoren.
Weergeven in vraagcurve: combinaties van prijzen en hoeveelheden van een goed die
een consument in een periode wil kopen.
Wet van de vraag: vraagcurve daalt (inverse (=negatieve)
relatie).
o Voor individuen moet deze wet met een korreltje
zout genomen worden, voor markten geldt dit wel.
Verandering van de vraag is mogelijk door:
1) Smaak/voorkeuren.
2) Aantal vragers.
3) Verandering in inkomen.
4) Prijzen van andere goederen.
5) Verwachte prijzen.
Vraag en inkomen: geen unieke relatie.
Vaak: positieve relatie = normale goederen (als het inkomen stijgt, stijgt de vraag) zoals
horeca, maar de meeste goederen.
Soms: inverse relatie = inferieure goederen (als het inkomen stijgt, daalt de vraag) zoals
B-merken, thuiseten en dus in de supermarkt kopen in plaats van in de horeca.
- Prijs goed A stijgt: vraag naar goed B stijgt A & B zijn substituten (Coca-Cola vs. Pepsi).
- Prijs goed A stijgt: vraag naar goed B daalt A & B zijn complementair (Shag – vloeitjes).
Altijd kijken naar hoeveelheden bij dit soort vraagstukken.
- Vraag naar goed B verandert niet A & B zijn onafhankelijke goederen (brood – vakanties).
Let op bij het onderscheid:
Verandering van de vraag: verschuiving van de vraagcurve (hiervoor genoemde factoren)
Verandering van de gevraagde hoeveelheid: verschuiving langs de vraagcurve (als
gevolg van verandering van de prijs).
o Maar je blijft dus op dezelfde curve.
Aanbod:
Aanbodcurve: combinaties van prijzen en h van een goed die een producent in een
periode wil verkopen.
o Daarachter zitten de marginale kosten wat aanbieder ten minste wil
ontvangen om er niet op achteruit te gaan.
o Aanbodcurve = marginale kostenlijn.
Wet van het aanbod: aanbodcurve stijgt.
o Bijv. doordat je afnemende meeropbrengsten krijgt als je
meer gaat produceren.
Uitbreiding van productie betekent dus vaak dat
de marginale kosten gaan toenemen.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller uni20233. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.26. You're not tied to anything after your purchase.