Leerdoel 1: Wat zijn attributions? Welke aspecten van attributions kun je koppelen aan de
verschillende kopjes?
Definitie attributie: ‘’The process of assigning a cause to our own behaviour, and that of
others.’’
Dus welke oorzaak mensen toeschrijven aan hun eigen gedrag en dat van anderen/ Hoe
mensen hun eigen gedrag en dat van anderen verklaren/ Vaststellen van causaliteit in het
gedrag van mensen.
Er zijn 7 verschillende theorieën over attributie:
1. Theorie van ‘’naive psychology’’
Mensen proberen op een rationele/soort wetenschappelijke manier gedrag te
verklaren. Een belangrijk principe hierbij is het onderscheid tussen twee soorten
attributies:
- Internal/dispositional attribution: persoonlijke/interne factoren als oorzaak voor
gedrag
- External/situational attribution : De situatie/context heeft invloed
2. Theorie of correspondent inference
De theorie van correspondent inference geeft aan dat mensen een voorkeur hebben
voor het toeschrijven van interne attributies aan het gedrag van andere mensen. Dan
linken mensen het gedrag dus aan iemands karakter. Dit doen we zodat mensen
voorspelbaar zijn. Ook geeft dit ons een gevoel van controle.
Er zijn vijf factoren die ervoor zorgen dat we sneller een interne attributie maken:
- Als het gedrag vrij gekozen is
- Het gedrag exclusief is
- Het gedrag persoonlijk is (high in personalism)
- Het gedrag laag is in sociale wenselijkheid
- Het gedrag hedonistisch relevant is
3. Kelleys covariation model
Mensen bepalen de oorzaak van iemands gedrag d.m.v. 3 typen informatie:
- Consistency: een hoge mate van consistency geeft aan dat het vaak voorkomt/
een lage mate dat het weinig voorkomt
- Distinctiveness: hoog als er reactie is bij 1 stimulus/ laag als er reactie is bij veel
stimuli
- Consensus: hoog als iedereen op een bepaalde manier reageert/ laag als 1
persoon op een bepaalde manier reageert
4. Theorie of emotional lability
5. Theorie of self-perception
, 6. Weiner’s attributional theory
7. Intergroup perspective
Het intergroup perspective of intergroup attribution is van belang bij onderdeel C van
het blokboek. Individuen zoeken attributies/verklaringen voor hun eigen gedrag als
groepslid en dat van mensen buiten en binnen de groep. Er kan sprake zijn van een
ingroup serving bias. Positieve resultaten van de eigen groep en negatieve resultaten
van de andere groep worden toegeschreven aan interne factoren. Negatieve
resultaten van de eigen groep en positieve resultaten van de andere groep worden
toegeschreven aan de situatie. In het voorbeeld in het blokboek wordt het verlies van
het eigen volleybalteam toegeschreven aan externe factoren als te weinig slaap en
een partijdige scheidsrechter. Terwijl het succes van het eigen team toegeschreven
wordt interne factoren als goed teamwork en het goed smashen van de bal
Leerdoel 2 : Welke verschillende biases zijn er? Wat is self-serving bias?
Bij het toeschrijven van oorzaken aan gedrag zijn mensen meestal beperkt in het verwerken
van alle informatie en gebruiken ze veel shortcuts, ofwel heuristics . Mensen zijn cognitive
misers, wat inhoudt dat mensen cognitieve inspanningen vermijden. Hierbij kunnen fouten
en vooroordelen (biases) ontstaan. Dit zijn geen gemotiveerde afwijkingen van de ideale
vorm van het verwerken van informatie maar onderdeel van het sociale denken. (Errors and
biases are not motivated departures from some ideal form of information processing but are
intrinsic to social thinking).
Tegenover de cognitive miser staat de motivated tactician die meerdere cognitieve
strategieën ter beschikking hebben waaruit ze kunnen kiezen op basis van doelen, motieven
en wensen.
Er zijn verschillende vormen van bias, namelijk:
- Correspondence bias: de neiging om gedrag te veel toe te schrijven aan
persoonlijke eigenschappen
- Fundamental attribution error: lijkt op voorgaande, de neiging om gedrag toe te
schrijven aan persoonlijke eigenschappen, ook al zijn er duidelijke externe
oorzaken
- Outcome bias: het idee dat iemand die zich op een bepaalde manier gedraagt, de
intentie had om de effecten van het gedrag te laten ontstaan
- Essentialism: het idee dat gedrag onderliggende, onveranderlijke eigenschappen
reflecteert van mensen of de groepen waartoe ze behoren
- The actor-observer effect: mensen schrijven het gedrag van anderen toe aan
internal/dispositional factors en dat van hunzelf aan external situational factors.
Bij een positief resultaat is het eerder andersom.
,Self-serving bias: we zoeken attributies die voldoen aan self-serving biases, om zo onder
andere ons zelfvertrouwen te vergroten. Dit heeft twee kanten: de self enhancing bias en de
self protecting bias. De self enhancing bias houdt in dat we positieve effecten van gedrag en
successen toeschrijven aan onszelf, aan interne factoren.
De self protecting bias is eigenlijk precies het tegenovergestelde, namelijk dat we negatieve
effecten van gedrag toeschrijven aan externe factoren/ aan de situatie.
Een vorm van self-serving bias is self-handicapping. Dat houdt in dat iemand op voorhand
externe attributies gebruikt als verklaring voor een verwachte mislukking, bijvoorbeeld als
iemand denkt een examen niet te halen, van tevoren al aan te geven slechte uitleg te
hebben gehad van leraren.
Biases bij het vormen van impressies
- Primacy/recency
- Negatieve informatie speelt een grote rol in hoe we een persoon waarnemen en is
moeilijk te compenseren met positieve informatie. Positieve informatie wordt veel
makkelijker ontkracht door negatieve informatie. Mensen zijn dus gevoelig voor
negatieve informatie (we are biased towards negativity), omdat:
1) De informatie is ongewoon en uitzonderlijk/karakteristiek (unusual and distinctive).
2) Door deze informatie wordt potentieel gevaar gesignaleerd→ belangrijk om te
overleven (instinctief?)
- Personal constructs→ Mensen bepalen aan de hand van verschillende factoren hoe
ze een persoon waarnemen. Maar niet voor elke persoon weegt elke factor even
zwaar→ verschillende percepties.
Implicit personality theories→ Algemene principes die bepalen welke
karakteristieken samengaan bij het vormen van persoonlijkheden.
- Uiterlijk
- Stereotypen
- Socially judgeable
Leerdoel 3 : Wat is het false consensus effect? Hoe gaat dit in zijn werking?
Het false consensus effect houdt in dat mensen hun eigen gedrag als representatief zien en
er zomaar van uitgaan dat anderen zich onder dezelfde omstandigheden op eenzelfde
manier zouden gedragen of eenzelfde mening zouden delen, terwijl dat niet altijd zo is. In
het voorbeeld dat iemand fan is van Justin Bieber gaat die persoon ervan uit dat andere
mensen ook fan zijn, terwijl dat niet zo hoeft te zijn.
, Leerdoel 4 : Hoe verwerken we informatie? Welke (denk)fouten maken we hierin?
Er zijn twee verschillende manieren om informatie te verwerken:
1. We baseren ons automatisch op algemene schema’s/stereotypen op een top-down
deductive manier (algemeen→specifiek)
2. We baseren ons bewust op specifieke voorbeelden op een bottom-up inductive
manier (observaties→ generalisaties en theorieën/ specifiek→ algemeen)
Hier zijn veel theorieën in de sociale psychologie op gebaseerd.
Volgens Forgas zijn er 4 verschillende manieren waarop mensen informatie over elkaar
verwerken:
1. Direct access: ze maken direct gebruik van de in het geheugen opgeslagen
schema’s/oordelen
2. Motivated processing: ze vormen een oordeel op basis van motivaties om een doel
te bereiken/ een bestaande ‘’stemming’’ te herstellen.
3. Heuristic processing: ze bouwen op verschillende shortcuts/heuristics
4. Substantive processing: ze vormen een zorgvuldig oordeel n.a.v. verschillende
informatiebronnen
Fouten bij het verwerken van informatie
- Bij het verzamelen van data om er informatie uit te halen, maken mensen te veel
gebruik van schema’s waardoor mogelijk nuttige informatie over het hoofd gezien
wordt of het belang van misleidende informatie overdreven wordt.
- Regression: in eerste instantie zijn gevallen extremer dan bij volgende
waarnemingen. Dit komt door het baseren van een gevolgtrekking op een te kleine
hoeveelheid informatie
- Het te weinig gebruik maken van informatie gebaseerd op feiten en statistieken (=
base-rate information). Wat de media presenteert kan maar een klein deel van de
werkelijkheid zijn, maar toch weten we dat vaak niet. Dit past bij onderdeel A van het
blokboek. Longziekten zijn vaker de oorzaak van sterfgevallen dan bijvoorbeeld auto-
ongelukken. Toch dachten de meeste mensen in eerste instantie dat auto ongelukken
meer sterfgevallen veroorzaken. Dit komt omdat we hier vaker over horen, maar dat
hoeft niet per se te betekenen dat het hierdoor ook vaker voorkomt.
- Bij het beoordelen in hoe verre twee dingen met elkaar te maken hebben
(=covariation) zoeken we naar informatie die ons schema bevestigd. Hierdoor
overschatten we de correlatie tussen twee variabelen of zien we een correlatie die er
eigenlijk niet is (=illusory correlation)→ kan bijdragen aan het vormen van
stereotypen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller umpsychologie1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.