100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting week 1 - Angststoornissen $6.15   Add to cart

Summary

Samenvatting week 1 - Angststoornissen

 5 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting week 1 van het vak Klinische Psychologie. Omvat alle literatuur die voorgeschreven was,

Last document update: 2 year ago

Preview 3 out of 21  pages

  • October 3, 2022
  • October 10, 2022
  • 21
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
WEEK 1: A NGSTSTOORNISSEN


KLINISCHE PSYCHOLOGIE – THEORIEËN EN PSYCHOPATHOLOGIE
H OOFDSTUK 3 – L EERTHEORETISCHE BENADERINGEN VAN PSYCHOPATHOLOGIE
Leren bekleedt een centrale plaats in het psychologisch onderzoek. Kenmerken voor de leerpsychologie is de translationele
benadering: de voortdurende wisselwerking tussen onderzoek (bestaande uit fundamenteel-, preklinisch- en patiënten
onderzoek) en praktijk.

3.1 Thorndike en Pavlov: (niet) als kat en hond & 3.2 Leren: het wat en het hoe
Leren is een gedragsverandering van een organisme die het resultaat is van regelmatigheden in de omgeving.
 Regelmatigheid in de omgeving: Alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slecht één stimulus op een
uniek moment in de tijd. Dit zijn geen eenmalige schrikreacties of bijvoorbeeld geeuwen.

Thorndike Door middel van een experiment ontwikkelde hij de wet van effect: gedrag dat tot een aangename
uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen, terwijl gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt in
Instrumentele
conditionering frequentie zal afnemen. Middels zijn experiment verwerfde een kat nieuw gedrag, namelijk het openen
= van de kooi door middel van een touw om zo het voedsel te kunnen eten. Naarmate het experiment
vaker werd uitgevoerd had de kat minder tijd nodig.
Operante
conditionering  Het toedienen van voedsel is afhankelijk van het gedrag van het proefdier.
 Skinner had bezwaren tegen de procedure van Thorndike en werkte de
procedure verder uit, waardoor het later als operante conditionering
bekend is gaan staan. Zijn bezwaren waren met name dat de
onderzoeksleider continu aanwezig moest zijn en dat het natuurlijke
verloop van het gedrag niet werd onderzocht. Daarom ontwikkelde hij
Skinners Box: Er zit een rat in een kooi met aan één van de wanden een
pedaal. Als hij op de pedaal drukt, kan er voedsel in het bakje vallen.
Door middel van een polygraaf wordt het moment van drukken en de
frequentie geregistreerd.
 Leren controleren van gebeurtenissen. Er is sprake van een gedragsverandering die het resultaat is
van regelmatigheden in de relatie tussen stimuli en gedrag  toevallig aan het touw trekken
resulteert in voedsel.

Discriminatieve prikkel of situatie (S/Sd): Kat in de kooi
Respons (R): Trekken aan het touw
Uitkomst (O/Sr-pos/Sr-neg): Verkrijgen van voedsel



Pavlov Voerde een experiment uit en kwam er bij toeval achter dat honden
Klassieke speeksel afscheiden bij stimuli die gepaard gingen met het toedienen
conditionering van voedsel. Ook zonder dat het voedsel aanwezig was kwam
speekselafscheiding tot stand.
 Het toedienen van voedsel is onafhankelijk van het gedrag van
het proefdier.
 Leren anticiperen op gebeurtenissen. Er is sprake van een
gedragsverandering die het resultaat is van regelmatigheden in de relatie tussen stimuli  het
geluid van de zoemer ging vooraf aan de stimuli.




Onvoorwaardelijke prikkel (OP/US): Voedsel van de hond
Onvoorwaardelijke reactie (OR/UR): Speekselreactie
Voorwaardelijke prikkel (VP/CS): Zoemer
Voorwaardelijke reactie (VR/CR): Speekselreactie

, WEEK 1: A NGSTSTOORNISSEN



Er zijn drie verklaringen voor conditionering:
1. Associatievorming: Een meer traditionele verklaring. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs
activatie van de ene mentale representatie naar de andere kan stromen.
a. Stimulus-respons leren (S-R): Klassieke conditionering werd beschouwd als stimulus-respons (S-R)
leren, waarbij een directe verbinding wordt gelegd tussen de VP en de VR. Conditionering is dus een
mechanisme waarbij de controle over een respons van de OP naar de VP verschuift.
b. Stimulus-Stimulus leren (S-S): De geconditioneerde respons wordt gemedieerd door een VP-OP-
associatie.
 Bij het experiment van Pavlov was de VR en de OR identiek. Dit zorgt voor het bewijs dat conditionering een
uitbereiding is van een bestaande reflexmatige reactie op een prikkel naar een andere neutrale prikkel. Uit
angstexperimenten blijkt dit eerder echter de uitzondering dan de regel.
2. Propositionele theorie: Volgens deze theorie herinnert de hond bij het horen van de zoemer dat hij vorige keer
eten kreeg. Wanneer hij dan ook daadwerkelijk eten krijgt, wordt de hypothese bevestigt. Leren vindt plaats door
middel van het opslaan van deze hypothese in het geheugen en de mate van vertrouwen in de hypothese. Naast
het verbinden van gebeurtenissen, doet deze theorie ook een uitspraak over de aard van het verband.

3.3 Etiologie van psychopathologie
Appetitieve Deze vorm van conditionering houdt in dat er een aangename OP in het spel is, waardoor een verslaving
conditionering of obesitas beter begrepen kunnen worden. De stimuli (VP) geassocieerd raakt met de inname van het
product (OP) en/of de lichamelijke effecten (OR). Daardoor kan een VP een craving uitlokken (VR). Ook
instrumentele conditionering speelt hierbij een rol: consumptie van een product is instrumenteel
gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties of reductie van een negatieve toestand. Echter,
in de praktijk (en in tegenspraak met de wet van effect) zorgen grotere negatieve gevolgen niet voor
een reductie. Dit heeft te maken met twee verschillende systemen:
1. Doelgericht gedrag: Gedrag gebaseerd op associaties tussen responsen en uitkomsten = respons-
uitkomst-leren. Voorbeeld: Het trekken aan het touw kan worden geassocieerd met het krijgen van
voedsel.
2. Gewoontegedrag: Gedrag gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen, maar wordt niet
gemedieerd door de uitkomst van het gedrag = stimulus-respons-leren. Voorbeeld: Het touw in de
kooi wordt geassocieerd met trekken.
Tijdens het initiële leren wordt gebruik gemaakt van doelgericht gedrag. Hierbij spelen motivationele
factoren een rol. Naarmate het leren vordert, wordt het stellen van een respons steeds meer een
gewoonte. Daardoor wordt een respons automatisch opgewekt. Om deze twee uit elkaar te halen kan
gebruik worden gemaakt van een uitkomst-devaluatieprocedure: Er wordt geleerd een respons uit te
voeren om een beloning te krijgen, waarna deze respons wordt gedevalueerd zoals bijvoorbeeld eten
totdat ze geheel verzadigd zijn. Wanneer er een vermindering van het gedrag plaatsvindt, is er sprake
van doelgericht gedrag. Wanneer dat niet zo is, is er sprake van gewoontegedrag. Voorbeeld: In het
begin is drugsgebruik doelgericht, omdat er een bepaalde uitkomst wordt nagestreefd (prettig gevoel).
Na herhaald gebruik komt het gebruik onder steeds meer controle van de omgevingsstimuli te staan. De
negatieve uitkomsten oefenen geen invloed meer uit.
 Pavloviaans-instrumentele transfer (PIT): Dit is een interactie tussen klassieke conditionering en instrumentele
conditionering. Voorbeeld: Wanneer iemand van de drank probeert af te blijven, heeft ze eerder geleerd dat het
kopen van een fles drank leidt tot de aangename uitkomst van alcoholinname (instrumentele conditionering).
Daarnaast heeft ze ook geleerd om bepaalde stimuli te associëren met alcohol, zoals het vermoeid thuiskomen na
een lange werkdag (klassieke conditionering). Volgens PIT vergroot het vermoeid thuiskomen na een lange
werkdag de kans dat een fles drank gekocht zal worden.



Aversieve Acquisitie vindt ook plaats wanneer een oorspronkelijke neutrale prikkel (VP) wordt gevolgd door een
conditionering aversieve OP in plaats van een aangename OP.
 Watson (aanhanger van het Behaviourisme) toonde aan dat angstreacties ook kunnen
ontstaan middels klassieke conditionering. Dit deed hij aan de hand van het Little Albert
experiment: In de eerste instantie was hij niet bang van de witte rat. Daarna werd echter
steeds bij het tonen van de rat hard met een hamer op een stuk ijzer geslagen. Dit zorgde

, WEEK 1: A NGSTSTOORNISSEN

ervoor dat Albert bang werd van de rat, zonder dat het harde geluid zich afspeelde. Er zijn
echter wel twee kritieken op dit experiment:
1. Niet iedereen die aan een angststoornis lijdt heeft een relevante geschiedenis van
aversieve conditionering  Echter, uit onderzoek blijkt dat ook observationeel leren en
leren via instructie ervoor zorgt dat een VP aan een OP wordt gekoppeld en daardoor
angst kan worden veroorzaakt. Voorbeeld: Een hondenfobie kan worden ontwikkeld
wanneer je ziet dat iemand anders wordt gebeten of wanneer iemand je vertelt dat
honden bijten.
2. Niet iedereen die een trauma of een akelige gebeurtenis meegemaakt heeft, heeft een
angststoornis ontwikkeld  Om deze reden houdt de moderne leertheorie rekening met
individuele verschillen tussen mensen, zoals genetische dispositie en psychologische
trekken. Het is echter nog niet helemaal bekend waarom sommige mensen makkelijker
een vreesreactie verwerven dan andere mensen. Ervaringen die voorafgaan aan,
plaatshebben tijdens of volgen op de aversieve conditioneringsgebeurtenis kunnen een
substantiële impact hebben op het angstleren.
a. Latente inhibitie (voorafgaand): Conditionering verloopt trager wanneer de VP
vooraf enkele keren zonder OP wordt aangeboden. Voorbeeld: Kinderen die
naar de tandarts gaan en niet iets angstigs beleven hebben minder kans om
bang te worden wanneer ze daarna wél iets engs beleven. Echter, voorafgaande
ervaringen kunnen ook het risico verhogen, bijvoorbeeld wanneer je allereerst
een hele harde schok krijgt.
b. Aangeleerde hulpeloosheid (tijdens): Controleerbaarheid speelt een
belangrijke rol. Voorbeeld: Bij honden werd een elektrische prikkel gegeven die
ophield wanneer zij ontsnappingsgedrag vertoonden, terwijl dit bij een andere
groep niet werd gedaan. Wanneer beide groepen tijdens de tweede fase het
krijgen van een prikkel konden voorkomen, werd dit alleen door de eerste groep
geleerd. De tweede groep had aangeleerd passief en hulpeloos te zijn. Dit
aangeleerde mechanisme kan mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van een
depressie en langdurige angstklachten.
c. Inflatie-effect (naderhand): Het horen van een luide en onaangename toon na
gepaarde aanbieding van een VP met een gematigde toon kan de angst voor
deze VP de hoogte injagen. Voorbeeld: Iemand met rijangst die een
paniekaanval in de auto krijgt, kan zware rijangst krijgen als diegene achteraf
nog een heftigere paniekaanval krijgt, zelfs wanneer deze paniekaanval niet in
de auto plaatsvindt. Ook het herhaald denken (rumineren) over een aversieve
angstconditioneringsgebeurtenis kan invloed hebben op het verdere verloop
van een angstniveau. Het kan de aangeleerde angst voor de VP in stand
houden, en leiden tot een versterking in de relatie tussen de VP en OP.
 Generalisatie: Wanneer iemand een aversieve gebeurtenis meemaakt tegen de achtergrond
van een bepaalde prikkel of situatie, dan breidt vaak de aangeleerde vrees zich uit naar
gerelateerde stimuli. Vaak met andere stimuli die perceptuele kenmerken delen met de
oorspronkelijke geconditioneerde prikkel. Voorbeeld: Je wordt gebeten door één valse hond
en bent daardoor gelijk bang voor alle andere honden die niet gevaarlijk zijn.
 Vermijding: Ook bij aversieve conditionering speelt de interactie tussen klassieke
conditionering en instrumentele conditionering een rol. Vermijding is het ontlopen van
situaties waarin de angst tot uiting kan komen. De klassieke verklaring voor vermijdingsgedrag
is de tweefactorentheorie van Mowrer (1947). Klassieke conditionering is de eerste factor die
verantwoordelijk is voor het opwekken van de angst (feestjes met nieuwe mensen leiden tot
een negatieve beoordeling). Instrumentele conditionering is de tweede factor en daarvan is
sprake als het vermijdingsgedrag wordt gesteld. Vermijdingsgedrag wordt dus bekrachtigd
door de daling van de angst die erop volgt: door niet naar feestjes te gaan, hoef je ook geen
angst te hebben voor negatieve beoordelingen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychologiestudentx. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.15. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

81311 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.15
  • (0)
  Add to cart