GOEDE TIJDEN SLECHTE TIJDEN
HOOFDSTUK 1 | SCHOMMELINGEN IN DE ECONOMIE
1.1 De conjunctuur
Vanaf 1970 groeit de productieomvang in Nederland gemiddeld met 2,3% per jaar → de trendmatige
ontwikkeling in de economische groei. Het verloop van de trend wordt bepaald door de hoeveelheid en
kwaliteit van de productiefactoren die worden ingezet bij de productie. De inzet wordt bepaald door:
Ontwikkeling van de grootte van de beroepsbevolking
Scholing van de beroepsbevolking
Introductie van nieuwe productietechnieken en producten
Hoogte van de arbeidskosten
Beschikbaarheid van grondstoffen
Als alle productiefactoren worden ingezet, is de productieomvang in een land maximaal. De maximaal
mogelijke productie noem je de productiecapaciteit.
De jaarlijkse groei van het bbp wisselt per jaar, dit komt door schommelingen in de vraag die weer doorwerken
in de productie.
De productie (uitgedrukt in hoeveelheid, niet in geld) wordt met de golflijn weergegeven en schommelt om de
trend heen. Deze productie wordt bepaald door de effectieve vraag (EV = C + I + O + E – M): totale vraag van
consumenten, producenten, overheid en buitenland in een economie. Door schommelingen in de effectieve
vraag ontstaat de conjunctuurbeweging/conjunctuurgolf.
De trendlijn geeft de gemiddelde groei van de productie op langere termijn weer en de conjunctuurgolf geeft
de feitelijk gerealiseerde productie weer → meting van het reëel bbp.
Laagconjunctuur: de productie ligt onder de trendlijn → er wordt minder geproduceerd dan je zou verwachten
op basis van de trend. In het begin van een laagconjunctuur is er sprake van een recessie: als de productie twee
kwartalen achtereen krimpt. Als de productie weer gaat stijgen, is er sprake van herstel en later van opleving.
Hoogconjunctuur: de productie ligt boven de trendlijn. De bestedingen zijn zo hoog dat de grenzen van de
productiemogelijkheden bereikt worden → overspanning. Door extra inzet van arbeid door overwerk of extra
inzet van machines kan de productie stijgen.
De trendlijn wordt voor een belangrijk deel bepaald door de structuur van de economie, de structuur is
afhankelijk van de ontwikkeling van de productiefactoren en de productiecapaciteit. De conjunctuurgolf wordt
bepaald door de bestedingen in een land.
Als de bestedingen in een economie teruglopen, kan er een laagconjunctuur ontstaan. Als consumenten
minder besteden dan verminderen bedrijven hun productie. De vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt neemt af
en er ontstaat conjuncturele werkloosheid. Deze werkloosheid wordt veroorzaakt door de te lage bestedingen
→ onderbesteding. De beschikbare productiecapaciteit wordt maar gedeeltelijk benut: de bezettingsgraad
(geeft aan welk percentage van de beschikbare productiecapaciteit benut wordt) neemt af. De vraag naar
leningen door consumenten en bedrijven neemt af, want er wordt minder besteed → de rente daalt.
Door een aanhoudende toename van de bestedingen en hierdoor toename in productie, ontstaat er een
hoogconjunctuur. De vraag naar arbeidskrachten neemt toe en de bezettingsgraad van machines en
kapitaalgoederen wordt groter. Als de productie de productiecapaciteit nadert, wordt het steeds lastiger om de
productie te verhogen: er worden overuren gemaakt en machines draaien extra uren → overbesteding. Door
de toegenomen vraag naar arbeid ontstaat er een krappe arbeidsmarkt. Op de grondstoffenmarkten zullen de
prijzen stijgen, waardoor bedrijven hun prijzen ook laten stijgen → bestedingsinflatie. De vraag naar leningen
van consumenten en bedrijven neemt toe.
, De conjunctuur heeft ook gevolgen voor de financiën van de overheid. In een laagconjunctuur ontvangt de
overheid minder belastinginkomsten → de binnenlandse productie en het binnenlands inkomen zijn
afgenomen. De overheid geeft juist wel meer uit een bv. bijstandsuitkeringen omdat de werkloosheid toe
neemt. Minder ontvangsten én meer uitgaven → oplopen overheidstekort. In een laagconjunctuur wordt er
ook een beroep op de overheid gedaan om de economie te stimuleren, hierdoor verslechteren de
overheidsfinanciën en loopt het overheidstekort nog meer op.
In een hoogconjunctuur is het andersom: de overheidsontvangsten nemen toe en de omvang van de
uitkeringen nemen af, waardoor de overheidsfinanciën verbeteren. Het tekort kan overgaan in een
overheidsoverschot.
Het is lastig om de precieze stand van de conjunctuur weer te geven, hiervoor is de conjunctuurklok bedacht:
deze geeft op een bepaald moment de stand van een aantal indicatoren weer. Deze conjunctuurindicatoren
geven inzicht in de conjuncturele situatie van de economie. Er zijn vijftien indicatoren die kunnen worden
ingedeeld in de volgende drie groepen:
Vertrouwensindicatoren: laten zien in welke richting de economie zich beweegt
→producentenvertrouwen, aantal orders van bedrijven, consumentenvertrouwen, grote aankopen
van consumenten, etc.
Economische indicatoren: geeft de feitelijke ontwikkeling van de economie weer → rente,
consumptie, investeringen, productie, bbp, etc.
Arbeidsmarktindicatoren: deze reageren vaak met vertraging op de conjunctuur → werkgelegenheid,
werkloosheid, aantal vacatures, etc.
Aan de positie van de indicatoren in de klok is af te lezen in welke conjuncturele situatie de economie zich
bevindt. Er worden telkens twee zaken gemeten: (1) is er sprake van een stijging of daling? (2) bevindt de
indicator zich boven of onder de trend?
1.2 Vraag en aanbod in het groot
Om schommelingen in de economie te verklaren, moet er gekeken worden naar de schommelingen in vraag en
aanbod van de economie als geheel → geaggregeerde vraag en geaggregeerde aanbod.
De geaggregeerde vraag in een economie is de totale vraag naar alle goederen en diensten → C + I + O + E – M.
De geaggregeerde vraagcurve laat zien hoeveel producten en diensten gezinnen, bedrijven, de overheid en het
buitenland bij een landelijk gegeven prijspeil willen kopen. Het bbp kan groeien doordat de productie in
eenheden stijgt, maar ook doordat de prijzen stijgen. Het reëel bbp is het bbp dat voor de inflatie is
gecorrigeerd, hier kijk je alleen naar de toename van de geproduceerde hoeveelheid en bevries je de prijzen.
Het prijspeil bepaalt de koopkracht: als het prijsniveau hoog is, is de koopkracht laag en is de geaggregeerde
vraag laag. Bij een laagprijsniveau is de geaggregeerde vraag hoog. Als de geaggregeerde vraag afneemt,
verschuift de vraagcurve naar links: bij ieder prijspeil worden er dan minder goederen en diensten gevraagd.
Het geaggregeerde aanbod laat zien hoeveel producten en diensten alle aanbieders bij een bepaald prijspeil
willen aanbieden. Hierbij maak je onderscheid tussen het aanbod op korte termijn en het aanbod op lange
termijn. Het geaggregeerde aanbod is afhankelijk van de beschikbare productiecapaciteit: op korte termijn is
deze gegeven, maar op lange termijn kan deze toenemen.
In het horizontale deel van de geaggregeerde aanbodcurve is de bezettingsgraad lager dan normaal: aanbieders
kunnen makkelijk aan vraagtoename voldoen en de productie kan worden verhoogd, er is geen reden voor
prijsstijging → aanbodcurve op korte termijn.
Als de productiecapaciteit bijna helemaal wordt benut, wordt het lastiger om aan vraagstijging te voldoen,
hierdoor stijgen de kosten zullen aanbieders de prijzen verhogen. De productie stijgt, maar dit gaat samen met
een prijsstijging.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller puckvanham. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.53. You're not tied to anything after your purchase.