De derde dinsdag in september is het Prinsjesdag in Nederland. Dit is een politieke institutie in Nederland: er
gelden allerlei regels over het gedrag van de actoren bij Prinsjesdag. Een langdurig proces van staatsvorming
heeft er o.a. voor gezorgd dat onze koning de Troonrede voorleest en politici erop reageren; allemaal
gedragspatronen volgens een zekere vaste volgorde.
Politieke institutie: complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties
rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
Staatsvorming: de institutionalisering van politieke macht tot een staat.
Het Nederlandse poldermodel en de Algemene Beschouwingen zijn ook politieke instituties. Hierin debatteren
politieke partijen vanuit hun overtuiging; hun idee over de ideale samenleving → ideologie. Elke politieke partij
heeft andere ideeën over de meeste wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Ideologie: een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest
wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Verhouding: verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier
waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar de onderlinge betrekkingen
tussen staten.
Bij de Beschouwingen hebben niet alle politieke partijen evenveel macht: dit is afhankelijk van het aantal zetels
die de partijen in de Tweede Kamer hebben. Hoe meer zetels, hoe makkelijker de meerderheid bereikt kan
worden. In Nederland heb je voor een gewone wet de helft + 1 van de zetels nodig, maar voor een wijziging in
de Grondwet is er een grotere meerderheid nodig. Dit is ook een politieke institutie.
Macht: het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden
van anderen te beperken of te vergroten.
Bij de verschillen in macht, speelt het verschil tussen coalitie- en oppositiepartijen ook een rol. Binnen de
coalitie is samenwerking belangrijk; ze werken samen voor een gemeenschappelijk doel: het vormen van een
regering en de uitvoering van het samen opgestelde beleid voor de komende jaren. Voor oppositiepartijen is
het lastiger om samen te werken, die partijen zijn niet aan een gemeenschappelijke afspraak verbonden en
kunnen hun eigen ideologie voorop stellen.
Samenwerking: het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te
stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
11.2 Ideologie
De meningen van de mensen over de samenleving kun je met elkaar vergelijken, het is wel belangrijk dat het
over eenzelfde onderwerp gaat. Er zijn verschillende dimensies waarop die standpunten in te delen zijn:
Links – rechts: hoeveel de overheid zich moet bemoeien met de economie.
Progressief – conservatief: vooral over het moraal en met name hoeveel vrijheid mensen hebben in
ethische kwesties.
Progressief = vooruit willen, verandering wensend.
Conservatief = behoudend, terug naar vroeger.
Nationalisme – internationalisme: over de rol van een land in de wereld.
Materialisme – postmaterialisme: toont vooral verschil tussen mensen die gericht zijn op tastbare zaken
rondom economie en defensie en anderen die abstracte zaken als milieu en sociaal onrecht belangrijk
vinden.
, → Links wordt vaak gekoppeld aan: progressief, internationalisme en postmaterialisme.
→ Rechts wordt vaak gekoppeld aan: conservatief, nationalisme en materialisme.
Mensen kunnen standpunten hebben die niet bij elkaar lijken te passen. Bij een ideologie hangen standpunten
samen, ze passen bij elkaar. Links en rechts horen niet in één ideologie. Binnen een ideologie hangen
standpunten over de maatschappij samen omdat er een geheel van beginselen en denkbeelden onder ligt, dit
geheel gaat over de ideale samenleving.
Grofweg zou je kunnen zeggen dat de beginselen en denkbeelden van ideologieën gaan over drie onderwerpen
in de samenleving: politiek, economie en cultuur.
Cultuur: het geheel van voorstellingen, opvattingen, uitdrukkingsvormen, waarden en normen die mensen als lid van een
groep of samenleving hebben verworven.
Het communisme en fascisme zijn de twee extreme ideologieën: zij willen gebruik maken van maatregelen die
buiten de wettelijke kaders vallen, soms zelfs van geweld, om hun ideaal te bereiken.
Het communisme is extreem-links en voor hen is gelijkheid het doel van de strijd.
Het fascisme is extreme-rechts en voor hun is er in de ideale samenleving maar één cultuur.
Hiertussen zitten drie ideologieën die door debat hun ideaal willen bereiken.
Het socialisme staat links omdat zij gelijkheid belangrijk vinden.
Het conservatisme staat rechts omdat zij waarde hechten aan tradities en eigen verantwoordelijkheid.
Het liberalisme wordt in het midden geplaatst omdat er in hun ideale samenleving veel vrijheid is voor
burgers, ze zijn voorstander van individuele en economische vrijheid.
Het confessionalisme is een ideologie die haar beginselen en denkbeelden baseert op de bijbel, zij staan voor
christelijke waarden, harmonie en samenwerking. Deze ideologie heeft zowel linkse als rechtse standpunten en
wordt daarom ook meer over de breedte geplaatst. Het Nederlandse politieke landschap ziet er als volgt uit:
In de politiek wordt bepaald hoe er in een samenleving omgegaan wordt met waarden en belangen. De politiek
mag dat soort zaken bepalen, want het heeft het gezag van de bevolking. Dit gezag kan stijgen of dalen.
De politiek neemt besluiten voor een samenleving, bij het nemen van en uitvoeren van zo’n besluit zijn veel
actoren betrokken. Zij hebben allemaal de mogelijkheid om in het proces van besluitvorming hun macht te
gebruiken. We onderscheiden zes verschillende actoren met macht in de Nederlandse democratie:
Eerste macht → parlement
Tweede macht → kabinet
Derde macht → rechters
Vierde macht → ambtenaren
Vijfde macht → massa media
Zesde macht → externe adviseurs
Deze zes machten zijn een uitbreiding op de Trias Politica van Montesquieu. Hij had deze machtenscheiding
bedacht om te voorkomen dat de macht misbruikt zou worden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller puckvanham. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.