Als de armoede van Afrika en de armoede van Nederland met elkaar vergeleken worden, blijkt dat armoede
relatief is (plaats- en tijdgebonden).
Landen waarin veel armoede is, worden vaak ontwikkelingslanden of derdewereldlanden genoemd: landen
waarin er veel verschillen in macht zijn tussen de leiders en de bevolking. Deze verschillen hebben vaak
gevolgen voor het leven van de mensen → leiden tot sociale ongelijkheid. In een ontwikkelingsland is er vaak
een corrupt bestuur dat zijn macht misbruikt.
Macht: het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden
van anderen te beperken of te vergroten.
Sociale ongelijkheid: een situatie waarin al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun
maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering
en behandeling.
Arme landen worden sinds de jaren ’50 geholpen door rijkere westerse landen (uit solidariteit, naastenliefde of
eigen belang). Het proces van globalisering hielp hieraan bij, omdat arme en rijke landen nu beter afspraken
met elkaar konden maken.
Ontwikkelingshulp (geeft een verschil van macht aan) gaat over in ontwikkelingssamenwerking (omdat de
handelingen op elkaar worden afgestemd is er meer gelijkwaardigheid) → bijvoorbeeld de afspraken dat arme
landen ontwikkelingshulp krijgen in ruil voor het geven van kansen aan bedrijven uit rijkere landen.
Globalisering: het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en
over landsgrenzen heen.
Samenwerking: het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te
stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
13.2 Analyse: ongelijkheid in Nederland
Verschillen bestaan er tussen mensen, maar als deze betekenis krijgen, spreken we van sociale ongelijkheid. In
elke samenleving en cultuur worden verschillen anders gewaardeerd → sociale gelijkheid is dus ook relatief.
Cultuur: het geheel van voorstellingen, opvattingen, uitdrukkingsvormen, waarden en normen die mensen als lid van een
groep of samenleving hebben verworven.
Onderscheid in ongelijkheid wordt gemaakt op drie terreinen:
1. Ongelijke verdeling van bezit → schaarse zaken die gewaardeerd worden (kennis, inkomen,
vermogen)
2. Ongelijke verdeling van status → de waardering van mensen op basis van verstand/eigenschappen.
3. Ongelijke verdeling van macht → de fysieke middelen die iemand bezit of juist het bestaan van een
meerderheid.
Sociale ongelijkheid wordt vaak gekoppeld aan de plek die iemand inneemt ten opzichte van anderen in de
samenleving → een maatschappelijke positie: mensen met een vergelijkbare plek horen bij dezelfde sociale
laag. Door het indelen van mensen in sociale lagen (sociale stratificatie) ontstaat er een maatschappelijke
ladder.
Bij elke samenleving wordt er gekeken in hoeverre er sprake is van sociale mobiliteit: de kans op het stijgen of
dalen op de maatschappelijke ladder. Hoe groter de kansen op sociale mobiliteit, hoe opener de samenleving
is.
, → Positietoewijzing: maatschappelijke oorzaken bepalen de maatschappelijke positie van een groep of
individu→ Positieverwerving: groepen of individuen verkrijgen een maatschappelijke positie door een eigen
bijdrage.
De Nederlandse samenleving is in de 20 e eeuw van een gesloten samenleving een meer open samenleving
geworden, maar ondanks deze open samenleving lukt het niet iedereen om te stijgen op de maatschappelijke
ladder. Onderwijs en socialisatie spelen hierin een grote rol.
Socialisatie: het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Mensen die niet mee kunnen komen in de samenleving belanden in de onderklasse → sociale uitsluiting.
Sociale uitsluiting kent verschillende elementen:
Beperkte sociale en politieke participatie: mensen in de onderklasse participeren veel minder dan
mensen met een hogere maatschappelijke positie en langdurig werklozen hebben vaak ook minder
sociale contacten.
Beperkte normatieve integratie: de beperkte normatieve integratie uit zich bijvoorbeeld in hoe
mensen tegen werk aankijken (het arbeidsethos). Werklozen zien werk veel meer als een manier om
geld te verdienen, terwijl hoger opgeleiden werk ook zien als een manier om contacten te hebben en
zichzelf te ontwikkelen.
Niet goed kunnen voorzien in elementaire levensbehoeften, een tekort aan materiële goederen:
mensen in de onderklasse kunnen vaak moeilijk rondkomen en nieuwe dingen kopen of leuke dingen
doen, kan daardoor lastig zijn.
Geringe toegang tot sociale grondrechten: mensen die in armoede leven, weten soms niet hoe het
moet of hoe het hoort en missen dan kansen om geholpen te worden. De overheid biedt namelijk
collectieve goederen en diensten aan, maar veel mensen die dit nodig hebben, weten dit niet of
onvoldoende.
Arm zijn in Nederland betekent niet hetzelfde als arm zijn zoals in andere landen, maar het betekent wel dat er
een kans op sociale uitsluiting is. Mensen in de onderklasse lopen het risico om ver achter te lopen bij een
levensstandaard die in Nederland noodzakelijk is om mee te kunnen doen.
13.3 Gevolgen sociale ongelijkheid microniveau
Opgroeien in armoede of in een gezin in de onderklasse heeft voor kinderen gevolgen. Voor je
maatschappelijke positie later maakt het namelijk veel uit wie je ouders zijn: zij vormen je als socialisator met
hun kennis, opvattingen en verwachtingen.
Kinderen met hoger opgeleide ouders presteren vaak beter op school dan kinderen met lager opgeleide
[1]
ouders. Een deel komt misschien vanuit aangeboren intelligentie, maar het heeft ook te maken met wat
aangeleerd wordt. Het cultureel kapitaal (de kennis, houdingen, opvattingen en smaak die horen bij sociale
posities) van ouders heeft dus veel invloed op de onderwijsloopbaan van hun kinderen. Iedereen redeneert
namelijk vanuit hun eigen referentiekader en zullen dus andere prioriteiten stellen voor hun kinderen.
[2] Ookin de vrije tijd speelt het opleidingsniveau een rol: hoger opgeleiden besteden hun vrije tijd anders dan
lager opgeleiden. Hierin wordt soms gesproken over de elitecultuur (high culture) tegenover de massacultuur
(popular culture). Het verschil in cultureel kapitaal, is hiervoor weer een belangrijke factor.
[3] InNederland mag iedereen vanaf achttien jaar stemmen en is er dus op papier geen sociale ongelijkheid op
politiek vlak. In de praktijk blijkt dat verschillen in maatschappelijke positie ook leiden tot verschillen in
politieke participatie: het meedoen in de politiek. Burgers kunnen op twee manieren meedoen in de politiek:
Electorale participatie: verwijst vooral naar activiteiten die te maken hebben met verkiezingen (het
stemmen, ophangen van verkiezingsposters of het organiseren van een verkiezingsdebat).
Niet-electorale participatie: hier hoort ook de politieke participatie bij die niets te maken heeft met de
verkiezingen (contact opzoeken met politici en politieke partijen om standpunten bekend te maken).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller puckvanham. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.