Samenvatting Bedrijfseconomie in Balans vwo theorieboek 2, ISBN: 9789462871892 Bedrijfseconomie
8 views 0 purchase
Course
Bedrijfseconomie
Level
VWO / Gymnasium
Book
Bedrijfseconomie in Balans vwo theorieboek 2
In deze samenvatting wordt Domein F (Hoofdstuk 28 t/m 38) inclusief aantekeningen van de docent behandeld van Theorieboek 2 Bedrijfseconomie in Balans. Deze samenvatting bevat belangrijke tentamen- en eindexamenstof. Leer snel én effectief mét resultaat door deze samenvatting!
28 Inkoopprijs verkopen, materialen en grondstoffen
De fysieke voorraden in een onderneming worden beheerd op een wijze die past bij het soort
onderneming en de producten.
Administratief moeten de voorraden ook worden verantwoord, dit kan echter op een andere wijze
verlopen dan het beheer van de fysieke voorraad.
Voorraad op de balans:
- Komt tegen inkoopwaarde op en van de balans af.
- Als je voorraden op rekening koopt, stijgt de post crediteuren.
- Contante inkoop: bankrekening/liquide middelen daalt gelijk als de voorraad stijgt.
- Op rekening inkopen: voorraad en crediteuren nemen tegelijk toe, als wordt afgelost daalt de
post crediteuren en de bankrekening.
- Contante verkoop: voorraad neemt tegen inkoopwaarde af, bankrekening stijgt met
verkoopwaarde, winst zal stijgen.
- Verkoop op rekening: voorraad neemt tegen inkoopwaarde af, debiteuren stijgt met
verkoopwaarde, winst zal stijgen.
Fifo en lifo:
- Voorraad altijd gewaardeerd tegen inkoopprijs
- Fifo: first in, first out. We boeken de goederen bij verkoop af tegen de prijs van de langst
aanwezige prijs.
- Lifo: last in, first out. Neemt als inkoopwaarde van de verkopen de inkoopprijs van de laatst
ingekochte goederen. Dit is vaak alleen maar administratief.
- Voorraadbeheersysteem: Systeem om op je balans bij te kunnen houden wat je voorraad is.
- Voordeel: simpel maar bewerkelijk
- Nadeel: fifo; je berekent altijd tegen oude inkoopwaarde je brutowinst. Lifo; als de prijs daalt
zit je met een veel te dure voorraad en zal je brutowinst dus laag zijn.
Inkoopwaarde fifo berekenen: je gebruikt de eerste voorraad tegen hun eigen inkoopprijs.
Brutowinst berekenen: verkoopwaarde – inkoopwaarde. Balanswaarde berekenen: hoeveel voorraad
heb ik nog op mijn balans staan?
Inkoopwaarde lifo berekenen: je gebruikt de laatste voorraad tegen hun eigen inkoopprijs.
Brutowinst berekenen: verkoopwaarde – inkoopwaarde. Balanswaarde berekenen: hoeveel voorraad
heb ik nog op de balans staan?
Een onderneming mag een eenmaal gekozen systeem niet zomaar veranderen.
Vaste verrekenprijs: een schatting van de gemiddelde inkoopprijs voor een komende periode.
Voor het vaststellen van de vaste verrekenprijs voor een bepaalde periode, nemen we die prijs als
inkoopprijs verkopen gedurende die bepaalde periode. De waarde van de voorraad moeten we
berekenen volgens de historische uitgaafprijs. Als over de ‘vvp-periode’ een verschil blijkt te zijn met
de berekende kosten volgens de vvp corrigeren we achteraf het totaal van de inkoopprijs verkopen
gedurende die periode zodat ook deze weer gelijk is aan de historische uitgaafprijs.
,Voordeel vvp: Je kan er veel tijd mee besparen.
Nadeel vvp: gedurende de periode dat een bepaalde vaste verrekenprijs wordt gehanteerd zijn de
inkoopprijs verkopen en dus ook de brutowinst schattingen van de werkelijkheid. Deze schattingen
kunnen behoorlijk van de werkelijkheid afwijken.
Bij een handelsonderneming is het meestal in één keer duidelijk wat de inkoopwaarde van de omzet
is, de ingekochte producten worden één op één doorverkocht
Wanneer er sprake is van een omvormingsproces kan het zijn dat een deel van de grond- en
hulpstoffen verloren gaan tijdens het productieproces.
Kosten grond- en hulpstoffen:
- Grondstoffen maken deel uit van het eindproduct, bijvoorbeeld meel bij productie van
brood.
- Hulpstoffen worden gebruikt om te kunnen produceren, maar deze vind je niet terug in het
eindproduct. Bijvoorbeeld gas om de oven te verwarmen.
- Materialen zijn bijvoorbeeld verpakkingsmaterialen
Verbruikskosten= verbruikte hoeveelheden x de prijzen van de verschillende grondstoffen en
materialen.
Afval:
- Bij de productie kan er sprake zijn van onvermijdbaar afval, bijvoorbeeld resten textiel bij de
productie van kleding
- Er is dan sprake van bruto- en netto verbruik. Bruto verbruik: de grondstoffen waarmee we
beginnen, netto verbruik: de hoeveelheid grondstoffen die in het eindproduct terecht komt.
- Er kan ook sprake zijn van vermijdbaar afval, bijvoorbeeld omdat de productie niet efficiënt
plaatsvindt.
Afval zonder waarde: de afval heeft geen verkoopwaarde en we kunnen de afval ook niet opnieuw
gebruiken om producten mee te maken. Afval met waarde: als we de grondstof afval hergebruiken of
verkopen.
29 Overige kostensoorten
Duurzame productiemiddelen: activa die meer dan één productieproces meegaan. We schrijven af
vanwege de waardevermindering van duurzame productiemiddelen. Duurzaamheid is een belangrijk
kenmerk, want je koopt dan ook prestaties voor de toekomst. De aanschafprijs van een duurzaam
productiemiddel bestaat uit de aanschafprijs zelf en de bijkomende kosten (overdrachtskosten,
installatiekosten en afleveringskosten). Afschrijven is het in de boekhouding tot uitdrukking brengen
van de waardevermindering (door het gebruik of verstrijken van de tijd) van duurzame
productiemiddelen. Dit komt op de balans (gebouw o.i.d. wordt minder waard) en wordt een
verlies/kostenpost op de winst-en-verliesrekening. Het is verstandig dat een onderneming tijdig (vóór
noodzakelijke vervanging van het duurzame productiemiddel) haar liquiditeitspositie controleert en
haar mogelijkheden tot financiering bekijkt. De grootte van een afschrijving hangt af van:
- Waarde van het productiemiddel
- Levensduur
- Restwaarde
- Gebruik
, Technische levensduur: de periode waarin het op economische gronden verstandig is het
productiemiddel te gebruiken. Dit kan je verlengen door reparaties en vervanging van onderdelen.
Economische levensduur: de periode waarin het op economische gronden verstandig is het
productiemiddel te gebruiken, rekening houdend met onderhoudskosten, beschikbare nieuwe
apparatuur etc. > als beide gegeven zijn kies je degene met de kortste levensduur.
Restwaarde: de geschatte verwachte opbrengst van het duurzame productiemiddel bij verkoop aan
het eind van de levensduur.
Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs, elke periode wordt een gelijk bedrag
A−R
afgeschreven. Afschrijving per periode= of (A-R)/n. A: aanschafprijs, R: restwaarde, n: aantal
n
perioden.
Boekwaarde: de waarde waarvoor een duurzaam productiemiddel op de balans staat: de
aanschafprijs – het bedrag dat tot nu toe is afgeschreven. Wordt ook wel boekwaarde genoemd.
Naast de afschrijvingskosten moet een ondernemer ook rekening houden met het vermogensbeslag
dat een investering met zich meebrengt en andere complementaire kosten.
Daarnaast zijn ook overige kosten.
Het is belangrijk om kennis te hebben van de kosten die je maakt, zo kan je je winst zo hoog mogelijk
houden, kan je makkelijker aandeelhouders binnenhalen en is het bijvoorbeeld makkelijker om de
beslissing te maken om te financieren. Je hebt alles op een rijtje. Je moet ook weten wat je je klanten
schuldig bent.
Interest- en complementaire kosten:
Interestkosten; we berekenen jaarlijks interest over gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de
A +R
gehele levensduur: .-> alleen als het geïnvesteerd vermogen gelijkmatig afneemt. Jaarlijkse
2
afschrijvingskosten bepaal je door te totale investering te verminderen met de restwaarde en dat
A−R
door de economische levensduur te delen, er geldt bij gemiddelde afschrijving: .
2
Complementaire kosten: alle kosten die samenhangen met duurzame productiemiddel m.u.v.
afschrijvings- en interestkosten. Denk aan onderhoud, reparatie, energie, etc.
Personeelskosten bestaan uit:
- De brutolonen en – salarissen
- De wettelijke sociale lasten, dei bestaan uit premies werknemersverzekeringen, bijdragen
Zorgverzekeringswet en vakantiegeld
- De vrijwillige sociale lasten, zoals de kosten van gratis vervoer en voeding, bijdragen in de
fondsen van werknemers enz.
- De voor rekening van de onderneming (werkgever) komende pensioenpremies.
Al deze kosten komen op een totaalpost en worden in mindering op de brutowinst gebracht.
In dienstverlenende ondernemingen rekenen we deze personeelskosten vaak om in het
arbeidsuurtarief: intern tarief waarin we alle personeelskosten per productief (door te berekenen)
uur opnemen. Dit is een intern tarief, waarin uitsluitend de personeelskosten zijn opgenomen. De
arbeidsuren die een dienstverlenend bedrijf op een factuur vermeldt, staan op de factuur tegen het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GeertevanderMeer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.49. You're not tied to anything after your purchase.