BASISKENNIS TAALONDERWIJS
HOOFDSTUK 2 TAALONDERWIJS EN TAAL
Functies van taal
Taal heeft verschillende functies voor mensen, namelijk:
• Communicatieve of sociale taalfunctie. Hierbij gaat het om de interactie tussen
mensen, zoals:
1. Handhaving: met woorden opkomen voor jezelf door jezelf te beschermen en
te verdedigen.
2. Zelfsturing: met woorden je handelen ordenen en je plannen aankondigen.
3. Sturing van anderen: het gedrag van anderen beïnvloeden.
4. Sturing van het gesprek: het gespreksverloop beïnvloeden.
• Conceptualiseren of cognitieve functie. Hierbij gaat het om taal te gebruiken als
hulpmiddel om je gedachten te ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid,
zoals:
1. Rapporteren: verslag van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Bijv. dingen
benoemen, etiketteren, beschrijven en vergelijken.
2. Redeneren: een stap verder dan beschrijven -> Bijv. je ordent de gebeurtenis
chronologisch, trekt conclusies, legt relatie tussen middel en doel of oorzaak
en gevolg, doet een voorstel om het probleem op te lossen.
3. Projecteren: je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van
een ander.
• Expressieve taalfunctie: taal gebruiken om je te onderscheiden van anderen of je
emoties uit te drukken (expressiemiddel).
Communicatieve competentie
Communicatieve competentie is het vermogen om de communicatieve functie van taal te
gebruiken. Het gaat om de manier waarop je iets zegt en het hangt af van je kennis van het
taalsysteem en taalregels, de vaardigheid om een gesprek te voeren en de efficiënte
strategieën te gebruiken. Communicatieve competentie kan onderscheiden worden in:
• Grammaticale competentie (linguïstische competentie): kennen van grammaticale
regels, woordenschat, correct vervoegen en verbuigen van woorden en correcte
uitspraak van woorden.
• Tekstuele competentie: kennis van gesproken en geschreven taal (hoe gesprek
beginnen en eindigen, regels voor schriftelijke teksten).
• Strategische competentie: vermogen van taalgebruiker om strategieën te hanteren
om bepaalde doelen te bereiken (bijv. overtuigen).
• Functionele competentie: vermogen om je taalgebruik aan te passen aan een
specifieke situatie.
1
,HOOFDSTUK 3 MONDELING TAALVAARDIGHEID
Theorieën over taalverwerving
In de loop der tijd zijn er verschillende theorieën ontstaan over hoe kinderen hun taal
verwerven:
1. Behaviorisme: dit is een stroming binnen de psychologie en gaat ervan uit dat
kinderen taal leren door te imitatie. Kinderen bootsen de taal die ze in hun omgeving
horen na en de meeste frequente woorden worden als eerste geleerd (taalaanbod).
Ook leren ze woorden eerder na goedkeuring. Als een kind geprezen wordt na het
zeggen van woorden zoals papa en mama, dan zal het kind deze woorden vaker
zeggen. In de praktijk blijkt deze theorie echter niet geheel te kloppen. Kinderen
blijken zinnen te produceren die ze nooit eerder hebben gehoord, zoals: ik ben
gevald, ik zie twee schippen. Ook blijken de meeste frequente woorden (de, ik en die)
niet als eerste door kinderen te worden geleerd. Concrete zelfstandig naamwoorden
en werkwoorden worden namelijk als eerst geleerd (zoals, stoel, auto en eten).
Echter is het wel noodzakelijk dat de ouders een voorbeeld zijn om de taal te leren.
Als een kind voor zijn zesde levensjaar niet met taal in aanraking is geweest zal het
ook niet meer in staat zijn om de taal te leren (wolfskinderen).
2. Creatieve constructietheorie: binnen deze theorie wordt ervan uitgegaan dat
kinderen taal niet imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken
waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen. Dit blijkt uit het feit dat
een kind elke willekeurige taal kan leren. Met het aangeboren taalleervermogen is
een kind in staat om zelf structuur te ontdekken in taal en om zinnen te vormen die
het nog nooit eerder heeft gehoord. De volgorde waarin een kind zich taal eigen
maakt wordt bepaald door biologische rijping. Binnen deze theorie wordt de nadruk
sterk gelegd op de creatieve manier van het eigen maken van de taal en niet op de
aandacht van het taalaanbod.
3. Interactionele benadering: Binnen deze theorie wordt uitgegaan van het belang van
het aangeboren taalleervermogen, maar ook het taalaanbod van de omgeving en de
interactie. Echter moet het taalaanbod wel afgestemd worden op de mogelijkheden
van het kind (hoge toonhoogte, articuleren, korte zinnen, concrete woorden zoals
papa ipv ik, en herhalen van woorden/ zinnen. Dit geeft een kind de mogelijkheid om
allerlei hypotheses op te stellen over de betekenis van woorden en regels van de
taal. Een kind maakt dan wel de nodige fouten, maar dat zijn noodzakelijke stappen
voor het leren van een taal.
Eerstetaalverwerving
Taal bestaat uit verschillende niveau en op al deze niveaus van taal ontwikkelt een kind zich:
1. Fonologisch niveau: het vormen van spraakklanken. Een baby produceert al naar een
paar maanden losse spraakklanken (‘ah, ah’ of ‘buh, buh’), dit is een eerste stap in de
taalontwikkeling.
2. Morfologisch niveau: de manier waarop woorden worden gevormd. Het geleidelijk
eigen maken van de regels voor de opbouw van Nederlandse woorden. Eerst is het
gevald of geloopt, maar na verloop van tijd leren ze de correcte vormen (gevallen en
gelopen).
2
, 3. Semantisch niveau: de betekenis van woorden. Ze leren niet in één keer de exacte
betekenis van een woord. Bijvoorbeeld: een kind noemt alle dieren paard of voor de
tegenstelling warm-koud noemt het kind alles warm.
4. Syntactisch niveau: de regels die er zijn voor het combineren van woorden.
Langzamerhand krijgen kinderen hier inzicht in. Eerste produceren ze korte
onvolledige zinnen (waar bal?), later volledige zinnen (waar is de bal?).
5. Pragmatisch niveau: regel van taalgebruik en communicatie tussen mensen
(tactischer en netter, zoals zou ik er even langs mogen i.p.v. aan de kant jij).
Bovenstaande taalniveau verlopen tegelijkertijd, het ene niveau volgt dus niet het andere
op.
In het taalverwervingsproces worden twee periodes onderscheiden:
1. Prelinguale periode (0 tot 1 jaar).
2. Linguale periode:
• Vroeglinguale periode (1 tot 2 ½ jaar).
• Differentiatiefase (2 ½ tot 5 jaar).
• Voltooiingsfase (5 tot 9 jaar).
Prelinguale periode is nog geen taal, maar wel belangrijk in de taalontwikkeling. Het zijn
onsamenhangende reeksen klanken, maar er is wel degelijk zoiets als communicatie. In de
beginfase is dit dmv huilen.
Na zes weken beginnen baby’s zich actief bezig te houden met taal. Ze luisteren naar
stemgeluiden en beginnen ook zelf klanken te produceren. In het begin zijn dit alleen nog
klinkers of vocalen. Een kind ontdekt de klank van de taal en oefent zijn spraakmechanisme.
Dit noem je vocaliseren.
Na vier maanden gaat een kind steeds meer experimenteren met geluiden. De klanken
worden gevarieerder en verschillen in toonhoogte, luidheid en duur. Ze gebruiken
medeklinkers en klanken die we in het Nederlands niet kennen. Doordat een ouder op de
geluiden reageert en tegen de baby “terugpraat” ontdekken ze interactie. Dit wordt vocaal
spel genoemd.
Na zeven maanden begint de fase van brabbelen: een kind produceert klankgroepen zonder
betekenis. Soms klinkt dit als bijvoorbeeld mamama, maar het kind verwijst nog niet naar
een bepaald persoon. In deze fase neemt de variatie in klankgroepen steeds meer toe en er
is zelfs al een soort zinsmelodie te ontdekken. Klanken die niet in de moedertaal voorkomen
worden achterwege gelaten.
In de prelinguale periode oefent een kind dus met verschillende aspecten van taal: de
articulatie, de klankstructuur, de zinsmelodie en de communicatie/ interactie.
Linguale periode: Een kind gaat woorden en zinnen als communicatiemiddel gebruiken.
Vroeglinguale periode: het brabbelen gaat langzamerhand over naar betekenisvol
taalgebruik. Eerst zijn woorden nog sterk verbonden aan een specifiek context, gebeurtenis
of actie bijv.: het kind gebruikt alleen het woord bal als het een mep tegen de bal geeft, of
auto als het de auto van zijn vader ziet. Als het kind ook in andere situatie het woord auto
gebruikt dan heeft het de verwijzende functie van taal ontdekt.
Gemiddeld rond het eerste levensjaar zit het kind in de fase van eenwoordzin. Met behulp
van een los woord doet een kind een mededeling of stelt een vraag, bijv.: ‘poes’ en wijst met
zijn hand in een richting, dan bedoelt het kind ‘daar zit een poes’ of ‘is dat ook een poes?’.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annemarie90. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.10. You're not tied to anything after your purchase.