Dit document is een samenvatting van de syllabus die je kon aankopen bij de cursusdienst voor dierkunde. De samenvatting geldt voor hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 8.
- Leven is onderworpen aan evolutie
- Meest oorspronkelijke eigenschap = zorgvuldig kunnen repliceren van organische moleculen
- Alle levende systemen bezitten grote, ingewikkelde macromoleculen:
o Nucleïnezuren
o Proteïnen
o Koolhydraten
o Lipiden
- Levende materie wordt gekenmerkt door hiërarchische niveaus:
o Subcellulaire-moleculaire niveaus
o Cellulair niveau
o Weefsels
o Organen
o Individuen
o Populatie
- Levende systemen kunnen zichzelf voortplanten op verschillende organisatieniveaus
o Hierbij tegenstrijdig samenspel van erfelijkheid en variatie cruciaal voor
biologische evolutieproces
- Het DNA vormt de basis voor de genetische code (voor de meeste organismen)
- Metabolisme (stofwisseling): opnemen en afbreken van voedingsstoffen
o Bij afbreken komt energie vrij en kleine moleculaire componenten voor nieuwe
verbindingen.
- Levende organismen vertonen steeds een typische levenscyclus waarbij het organisme een
ontwikkeling doormaakt.
Wat is een dier?
- Eukaryoten = alle organismen met een volledige celbouw
o Protista (eencelligen)
o Fungi (zwammen)
o Plantae (planten)
o Animalia (dieren)
- Prokaryoten = organismen zonder celkern en een eenvoudiger cellulaire structuur
o Archaebacteria (Archaea)
o Eubacteria (Bacteria)
- Eubacteria:
o Prokaryoot
o Zowel autotroof, chemo-autotroof en heterotroof
o Zowel bewegelijk als onbeweeglijk
o Vrijwel allemaal ubiquisten (=organisme dat onder zeer uiteenlopende
omstandigheden kan leven
o Meeste zijn saprotroof (= voedend met dood organisch materiaal) of parasitair,
sommige speciaal type van fotosynthese of chemosynthetisch
o Proteobacteria (purperbacteriën): o.a. bekende ziekteverwekkers (Salmonella)
, Geen mitochondriën ons mitochondriaal DNA komt overeen met het DNA
van deze bacteriën.
In evolutie zijn deze bacteriën endosymbiont gaan leven als mitochondriën
in de lichamen van dieren.
o Cyanobacteria (blauwwieren): leven in water. Zijn fotosynthetische, zuurstof
producerende organismen.
Komen eventueel in kolonies voor
Ook endosymbiont gaan leven in eukaryoten cellen als chloroplast.
o Spirocheten = lange, spiraalvormige bacteriën. Verschillende ziekteverwekkers
(Lyme, syphilis, leptospirose)
- Archaebacteria
o Prokaryoot
o Meeste anaeroob, sommige aeroob, sommige autotroof
o Methanogene bacteriën = compleet anaeroob: reduceren o.a. CO 2 tot CH4, in
aanwezigheid van H2.
Leven in omgevingen waar vrije zuurstof ontbreekt; stilstaand water, rumen
van runderen, darm van vele dieren, oceaanbodem en heetwaterbronnen.
o Extreem halofiele bacteriën: leven in zeer hoge zoutconcentraties
In celwand zit roze carotenoïde kleurstoffen als bescherming tegen intense
UV-stralen.
Sommigen hebben bijkomende uitwendige membraan waarin pigment
bacteriorhodopsine zit laat eenvoudige fotosynthese toe.
o Thermofiele non-methanogene bacteriën: leven in extreem zure omstandigheden.
Hebben een bijzonder stijve en weerstandige membraan.
- Protista
o Unicellulair eventueel kolonievormend
o Eukaryoot
o Meestal foto-autotroof
o Soms voeden door actief organisch materiaal opnemen of absorptie van opgeloste
organische moleculen en dus heterotroof
o Vroeger opgesplitst in eencellige foto-autotrofe algae en heterotrofe protozoa
- Fungi
o Eukaryoot
o Geen fotosynthetische pigmenten
o Stijve celwanden
o Heterotroof: meestal dode organische materialen, soms levend substraat en heel
soms parasitair
- Plantae
o Eukaryoot
o Multicellulair
o Foto-autotroof
o Stijve celwanden
o Meestal niet autonoom verplaatsen
o Meestal koolhydraten opslaan als zetmeel.
- Animalia
, o Eukaryoot
o Multicellulair
o Heterotroof
o Meestal koolhydraten opslaan als glycogeen
o Geen celwand
o Autonoom verplaatsen mogelijk door spiercellen en zenuwcellen
o Meestal seksuele voortplanting: beweeglijke zaadcel samensmelten met eicel tot
zygote ontwikkelt d.m.v. regelmatige klievingspatronen, vorming van blastula en
gastrula
Levende organismen of niet?
- Virussen: zeer klein en eenvoudig.
o Geen cellen genoom met daarrond een eiwitmantel
Dubbele DNA-streng
Enkelvoudige DNA-streng
Dubbele RNA-streng
Enkelvoudig RNA-streng
o Intracellulaire parasieten: kunnen enkel binnenin een gastheercel voortplanten
o Geen eigen ribosomen
o Hechten aan gastheercel brengen hun eigen genetisch materiaal naar binnen
incorporeren in oorspronkelijk genoom van gastheercel of soms vernietigen
gastheercel produceert duplicaten van virale genoom en virale eiwitten
samenvoegen tot nieuwe virussen soms wikkelen in een stuk kern- of
celmembraan = enveloppe: makkelijker binnendringen
o Bij RNA-virussen speelt soms het virale RNA de rol van mRNA en soms wordt het RNA
eerst vertaald naar DNA: retrovirussen
- Viroiden: kleine cirkelvormige RNA-molecules in plantencellen
o Maken geen eiwitten
o Grote hoeveelheden brengen normale werking van cellen in de war en veroorzaken
zo een ziekte bij de plant.
- Prionen: speciaal geplooide eiwitten
o Veroorzaken hersenaandoeningen
o Verspreid via voedsel zeer trage werking
o In de buurt van normaal eiwit induceren speciale plooiing eiwit niet meer
functioneel
Verschillende organisatieniveaus
- Cellen zijn op zichzelf kleine functionele eenheden
- Weefsels en organen hebben gespecialiseerde vormen en functies
- Individu populatie
- Populaties interageren met hun omgeving, worden beïnvloed, maar brengen zelf ook
verandering aan omgeving.
- Basisstructuur van cel is gelijkaardig voor alle dieren, wel specialisaties aanwezig
- Meest eenvoudige niveau = moleculaire biologie = studie van chemische bouwstenen
waaruit de cel en de materialen in de cel zijn opgebouwd en hoe die moleculen samen
functioneren om zo ‘’leven’’ te vormen.
- Cellen met bepaalde functies samen = weefsel
, - Weefsels samen = organen = functionele eenheden die instaan voor bepaalde taken en
samenwerken met andere organen
- Morfologie = studie van vormen
- Fysiologie = studie van de functies van de verschillende onderdelen.
o Bij zowat elk dier fundamentele processen
Voedselopname
Zuurstofopname en -transport
Uitscheiding (en osmoregulatie)
Voorbeweging
Prikkelwaarneming en -overdracht
Voortplanting
- Individuen zijn geïsoleerde eenheden = de verschillende processen die binnen in een individu
doorgaan zijn sterk afhankelijk van elkaar, maar niet direct beïnvloed door de processen van
andere individuen.
- Binnen populatie: concurreren of samenwerken, voorplanten
- Populatie = een groep min of meer afgescheiden van soortgelijke groepen van gelijkaardige
dieren. Studie hiervan = populatiebiologie
- Biotische factoren en abiotische factoren
- Habitat = omgeving waarin het dier normaal leeft. Bestaan uit 1 of meerder biotopen
(=plaatsen met gelijkaardige biotische en abiotische factoren)
- Gemeenschap = verschillende dieren die in een gebied samenleven
- Geheel van gemeenschap en omgeving = ecosysteem
Hoofdstuk 2: de dierlijke cel
De Cel
- Vorm van cel hangt af van functionele aanpassingen en oppervlaktespanning, viscositeit,
mechanische actie van naburige cellen en stijfheid van het celmembraan.
- Meeste cellen hebben een blijvende polyedrische (=veelvlakkig) vorm die bepaald wordt
door wederzijdse drukking; gemiddeld 14 vlakken/cel
- Volume van een cel is vrij constant voor elke celtype en is onafhankelijk van de grootte van
het beschouwde organisme.
- Cytologie = celbiologie = studie van de cel en de processen die erin plaatsvinden
- Opgebouwd uit ingewikkelde organisatie van materialen = protoplasma, waarin zich alle
levensprocessen afspelen = waterige moleculaire en colloïdale oplossing, van buitenwereld
afgesloten door semipermeabele plasmamembraan.
o Amorfe doorzichtige homogene substantie
o Ook wel cytoplasma
o Meest opvallende structuur in protoplasma = nucleus = celkern
o Moleculen in het protoplasma zijn voortdurend in beweging t.o.v. elkaar
- Membranen bouwen buitenste celmembraan en wanden van enkele organellen, zoals b.v.
mitochondria en lysosomen.
- Ook in cytoplasma is een holtesysteem = endoplasmatisch reticulum (EPR) + Golgi-apparaat
- Andere organellen: centriolen: spelen grote rol bij celdeling en differentiatie van
bewegingsorganellen = cilia en flagella. Ook ribosomen en een groot aantal kleine blaasjes
die voedsel of secreten bevatten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lossteenbergen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.06. You're not tied to anything after your purchase.