, 1.3 Voorbeeld 3................................................................................................................... 57
2. Bedreigingen interne validteit ............................................................................................... 57
2.1 Matuartie ....................................................................................................................... 57
2.2 History threat................................................................................................................. 58
2.3 Regressie naar het gemiddelde..................................................................................... 58
2.4 Attrition .......................................................................................................................... 59
2.5 Testing .......................................................................................................................... 59
2.6 Instrumentation ............................................................................................................. 60
2.7 Selection threats ........................................................................................................... 60
2.8 Observer bias en demand characteristics...................................................................... 61
2.9 Placebo effect ............................................................................................................... 61
2.10 12 bedreidingen ............................................................................................................ 62
3. Null-effects ........................................................................................................................... 64
3.1 Oorzaken ...................................................................................................................... 65
4. Power ................................................................................................................................... 68
4.1 Inferentiële statistiek ..................................................................................................... 68
4.2 Type 1 en type 2 fouten................................................................................................. 68
4.3 P-waarden: een metafoor .............................................................................................. 68
4.4 Alpha............................................................................................................................. 68
4.5 Metafoor: boek zieken in donkere kamer ....................................................................... 69
4.6 Praktisch ....................................................................................................................... 69
Hoofdstuk 11: experimenten met meer dan 1 onafhankelijke .......................................................... 70
1. Experimenten met 1 onafhankelijke variabele ...................................................................... 70
1.1 Voorbeeld 1: Duke, Giancola, Morris, Holt & Gun (2011) .............................................. 70
1.2 Voorbeeld 2: Straver & Drews (2004) ............................................................................ 70
2. Factoriële designs ................................................................................................................ 71
2.1 2x2 factorieel design ..................................................................................................... 71
3. Hoofdeffecten en interacties ................................................................................................. 73
3.1 Intuïtieve interactieaffecten ........................................................................................... 74
3.2 Hoofdeffecten................................................................................................................ 74
3.3 Interactie-effecten ......................................................................................................... 75
3.4 Mogelijke situaties die men zou kunnen hebben bij een 2x2 factorieel design ............... 76
4. Resultaten verwoorden ........................................................................................................ 78
4.1 Hoofdeffecten................................................................................................................ 78
4.2 Interactieeffecten........................................................................................................... 78
4.1 Varianten op factoriële designs ..................................................................................... 79
3
, Hoofdstuk 1: Psychologie als wijze van denken
1. Onderzoek produceren of consumeren
De rol van onderzoek “producent” (bijvoorbeeld: een masterproef) versus de rol van onderzoek
“consument”. We kunnen mensen dus in 2 groepen verdelen:
Rol van onderzoek “Producent”: dit zijn mensen die onderzoek produceren (aan universiteit
werken, proffen en assistenten.
Rol van onderzoek “consument”: dit zijn mensen die onderzoek consumeren (wetenschappelijke
studies raadplegen In werkveld om ze te gebruiken in het dagelijks werk).
Voorbeelden om het belang van de rol van onderzoek “consument” te illustreren:
Facilitated communication treatment: voor mensen met autisme, de begeleider gaat de
autistische persoon helpen om te communiceren door letterlijk zijn hand te nemen en te
begeleiden over een scherm waar woorden op staan. Op deze manier kan de persoon woorden
ingeven en zinnen communiceren. Onderzoek heeft aangetoond dat deze therapievorm eigenlijk
niet werkt: men liet beelden zien aan de begeleider en de patiënt die een autismestoornis heeft,
maar ze zagen verschillende beelden, de begeleider zag bv. een sleutel en de patiënt een huis.
Toch geven ze beiden hetzelfde antwoord op wat ze hebben gezien ook al hebben ze
verschillende beelden gezien, de begeleider is de patiënt dus in een richting aan het sturen, de
therapeut doet dus meer dan enkel begeleiden.
Scared-straight approach: in deze programma’s gaat men jongeren bijvoorbeeld meenemen
naar de gevangenis en daar worden ze geïntimideerd door de gevangen. Ze gaan hun intimideren
allemaal met het doel om ervoor te zorgen dat de jongeren zoveel angst krijgen voor de
gevangenis dat ze vervolgens op het rechte pad blijven. Uit onderzoek is gebleken dat als men
zulke jongen gaan opvolgen over de tijd, dan lijkt het niet echt te werken. Jongeren die deze
behandeling ondergaan, gaan niet minder criminaliteit plegen later. Integendeel, de cijfers lijken
zelfs hoger te zijn.
“Mindfulness kan je beter doen presteren op school”: bij mindfulness gaat men mensen leren
om in het heden te leven en hun denkbeelden, gevoelens… te accepteren. Er zijn heel vat studies
uitgevoerd hiernaar en op eerste zicht suggereren die studies dat dit wel eens zou kunnen werken.
Men heeft hier ook een experiment uitgevoerd op 2 groepen studenten, de ene groep keer
mindfulness lessen en de andere groep niet. Wat blijkt is dat de examenresultaten van de ene
groep (die mindfulness lessen kreeg) beter zijn dan de andere groep.
Daarnaast is het belangrijk om onderzoek kritisch te bekijken, een kritische mindset is essentieel!
Omdat niet alle gepubliceerd onderzoek is correct is uitgevoerd. Binnen psychologisch onderzoek zit
men momenteel in een turbulente periode. De voorbije decennia hebben heel wat onderzoekers
beseft dat heel wat van de studies toch niet zo robuust zijn, dat de resultaten niet echt repliceerbaar
zijn. Of dat in sommige gevallen de resultaten zelfs helemaal niet blijken te kloppen.
Deze evolutie is begonnen in 2011 met dit artikel, gepubliceerd door een Amerikaanse onderzoeker.
Hij toonde met 9 verschillende experimenten aan dat
mensen de toekomst kunnen voorspellen. Op eerste
zicht bleek dit alles te kloppen, maar na dieper
onderzoek bleek er toch iets mis te zijn. De onderzoeker
heeft meer dan 9 onderzoeken gedaan, maar hij heeft
enkel de 9 gepubliceerd waarin het werd aangetoond dat
het klopt. Men heeft ook ontdekt dat men in deze studie
echt heeft zitten zoeken naar de juiste resultaten.
Men is hierdoor beginnen nadenken over de wijze
waarop men onderzoek doet en heeft men nu allerlei
4
, zaken geïmplementeerd om dit te voorkomen. De botomline is: als men onderzoek consumeert is het
belangrijk om die kritische houding aan te nemen.
1.1 Hoe werken wetenschappers?
Wetenschap is gebaseerd op empirie. Wetenschappers testen theorieën. Wetenschap kan
fundamentele en toegepaste vragen beantwoorden. Wetenschap is continu in ontwikkeling.
Wetenschappers publiceren hun resultaten in vaktijdschriften. Wetenschappers communiceren
met het brede publiek via journalisten.
1.1.1 Empirie
Onderzoekers verzamelen data en die data kunnen we op verschillende manieren bekomen
(bijvoorbeeld door: directe zintuiglijke waarneming, meetinstrumenten…). We gebruiken deze data
om conclusies te trekken. We doen dit op zo’n manier dat men het onderzoek kan gaan repliceren.
Empirische wetenschappers trachten systematisch, nauwkeurig, en repliceerbaar onderzoek te
verrichten. Empirie is niet gebaseerd op eigen ervaringen, intuïtie, of autoriteitsfiguren.
1.1.2 Testen theorieën
Die data gaan we gebruiken om theorieën te toetsen. De
theorie-data cyclus start als onderzoeker met een theorie
en op basis van die theorie hebben we onderzoeksvragen
die we formuleren en zet men een onderzoeksdesign op. Dit
is een studie met een bepaald design (bijvoorbeeld een
experiment) waarin we dan een hele concrete hypothese
kunnen gaan toetsen. Om deze hypothese te toetsen gaan
we data verzamelen en die data gaat ofwel onze theorie
ondersteunen (omdat de hypothese bevestigd wordt). Als
de hypothese niet bevestig wordt kunnen 2 zaken aan de
oorzaak liggen: het experiment dat niet goed werd opgezet
(er is iets fout met het onderzoeksdesign) of is de theorie
fout. Het kan er dus ook toe leiden dat we de theorie gaan
herzien en dan begint de empirische cyclus terug opnieuw.
Onderzoek Harlow (1958): cupboard theory versus contact comfort
theory. Dit zijn 2 theorieën die gebruikt worden om hechtingsgedrag
te gaan verklaren. Harlow wou gaan kijken welke van beide
theorieën nu correct was. De Contact comfort theory: stelt dat
jonge dieren/kinderen die zich hechten aan een persoon (ouders)
die hen geborgenheid geeft. De Cupboard theory stelt dat jonge
dieren/kinderen zich hechten aan een persoon (ouders) die zich
voedsel verschaft.
Hij voerde een experiment waarin ze aapjes in de kooi plaatsen met 2 figuren die de moeder moeten
voorstellen, 1 pop waarbij ze voedsel konden krijgen, maar de pop vertoont geen geborgenheid. En
1 pop (rechts) die wel geborgenheid toont. Wat blijkt is dat de aapjes meer naar de pop die
geborgenheid toont gaan, af en toe gingen ze naar de pop met het voedsel, maar ze hadden dus
ondersteuning voor de Comfort theory
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JonieSegers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.86. You're not tied to anything after your purchase.