ZSA HIV
13.4 HIV p. 267-275
In 1981 werd in de Verenigde Staten een epidemie van long- ontstekingen met
Pneumocystis carinii beschreven (tegenwoordig Pneumocystis jirovecii geheten), vaak
gepaard gaand met een zeldzame vorm van huidkanker, het Kaposi-sarcoom.
Aanvankelijk waren de slachtoffers jonge homoseksuele mannen, maar al snel werden
vergelijkbare casus waargenomen bij heteroseksuele mensen uit Haïti en bij
ontvangers van bloedtransfusies. De aandoening werd aids genoemd (acquired im-
mune deficiency syndrome) en gezien de epidemiologie vermoedde men al snel een
infectieuze oorzaak. In 1983 werd HIV-1 in franse patient ontdekt, 1986 HIV-2 in West-
Afrika.
Structurele kenmerken
- Sferische vorm, ong 100 nm. Envelop met glycoproteïnen gp120 en gp41 en
bestanddelen gastheercel.
- Envelop beschermt capside, bestaand ui p24-eiwit. Binnen de capside 2 identieke
enkelstrengs RNA en reverse transcriptase, integrase en protease.
- Genoom bevat 9 genen coderend voor 15 eiwitten. Genoom beiderzijds geflankeerd
door long terminal repeat (LTR), een niet-coderend deel van het genoom betrok- ken
bij de regulatie van de virale expressie. De virale eiwitten zijn onder te verdelen in:
1. eiwitten die bijdragen aan de structuur van de virusdeeltjes: structurele proteïnen
(o.a. de gag-genproducten (p24 en p17) en envelopglycoproteïnen (gp41 en
gp120);
2. enzymen die nodig zijn voor de vermenigvuldiging van de virusdeeltjes (reverse
transcriptase, integrase en protease);
3. eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van de virusreplicatie (o.a. tat, rev en
nef).
De replicatiecyclus van hiv
,Hiv infecteert humane cellen die op hun membraan CD4 +-receptoren tot expressie
brengen, zoals CD4+ positieve T-cellen, mindere mate macrofagen en dendritische
cellen. Door binding van het virale gp120 aan dit CD4+-molecuul ontstaat in de
virusenvelop een conformatie-verandering, waardoor het virus zich kan binden aan
een tweede (co)receptor. Deze tweede receptor komt uit de familie van de
chemokinereceptoren, waarvan er twee belangrijk zijn voor hiv: CCR-5 en CXCR-4.
De CCR-5-receptor bevindt zich vooral op
- macrofagen,
- dendritische cellen en
- CD4+-positieve T-lymfocyten,
de CXCR-4-receptor komt vooral tot expressie op geactiveerde CD4 +-positieve T-
lymfocyten. Op basis van hun co-receptor-gebruik kan hiv worden onderverdeeld in
varianten die vooral de CCR-5-receptor gebruiken (R5-virussen, ook wel
macrofagotrope virussen) en varianten die vooral de CXCR-4-receptor gebruiken (X4-
virussen, ook wel lymfocytotrope virussen). Er zijn ook varianten die beide receptoren
kunnen gebruiken (duotrope virussen).
Het overgrote deel van de patiënten wordt geïnfecteerd met R5-trope virussen.
Gedurende de infectie kunnen virus- sen muteren, met als gevolg dat bij ruim 50 %
van de individuen in de loop van de infectie virussen ontstaan die ook de CXCR-4-
coreceptor kunnen gebruiken.
Na binding aan de coreceptor treedt een tweede conformatieverandering op en
kan het envelopeiwit gp41 binden aan de gastheercelmembraan. Binding van de
virus- en celmembraan leidt tot
fusie van beide membranen,
waarop de nucleocapside het
cytoplasma van de cel binnengaat.
Vervolgens worden met behulp
van het enzym reverse
transcriptase de twee enkel-
strengs virale RNA-kopieën
omgezet in dubbelstrengs DNA.
Dit DNA migreert naar de kern en
integreert in het gastheercel-DNA
met behulp van het in het
virusdeeltje aanwezige virale
integrase. Het geïntegreerde
DNA noemen we een provirus. In
feite is er nu sprake van een
irreversibele (‘ongeneeslijke’)
situatie: zo lang de geïnfecteerde
gastheercel(populatie) overleeft,
zal ook het geïntegreerde hiv-DNA
overleven. Het is vooral de
, geheugen-CD4+-cel met een extreem lange levensduur van tientallen jaren waarin het
provirus kan persisteren.
Wanneer een provirus bevattende CD4+-cel geactiveerd wordt, wordt de
transcriptiefactor NFκB geproduceerd. Deze bindt aan de promotor van het provirus,
waarop transcriptie wordt gestart. De virale eiwitten tat en rev die daarbij worden
gemaakt, zorgen vervolgens voor een efficiënter verlopende transcriptie, waarop
virale mRNA’s en de precursors van de structurele (glyco)proteïnen worden
geproduceerd. De virale glycoproteïnen groeperen zich bij de celmembraan. Het virale
protease klieft het gag-precursoreiwit waarop de eindproducten worden geproduceerd,
onder meer de virale capside-eiwitten.
Samen met het genomisch RNA assembleren deze eiwitten aan de binnenkant van de
celmembraan tot nieuwe virionen, die zich door lokale uitstulping en afsnoering van
de celmembraan (budding) buiten de cel begeven.
Men schat dat er bij een hiv-1-geïnfecteerde patiënt gemiddeld 10 8–1010
virusdeeltjes per dag worden geproduceerd, waarbij dagelijks 10 8–109 CD4+-cellen
worden geïnfecteerd. Doordat het reverse transcriptase een slordig enzym is (1:10 4
nucleotiden wordt foutief gekopieerd), treden er mutaties op die leiden tot
virusvarianten. Men kan daardoor niet spreken van één virus maar van een
viruspopulatie. Afhankelijk van suppressieve factoren, zoals de gastheerimmuniteit
tegen hiv of de aanwezigheid van medicatie, zullen vooral die virussen expanderen die
door hun mutatie(s) aan deze suppressieve druk kunnen ontsnappen (survival of the
fittest).
Immunopathologie van hiv-infectie
Het kenmerk van een hiv-infectie is een geleidelijke afname van het aantal CD4 +-
positieve lymfocyten in het perifere bloed, waardoor uiteindelijk een functionele
immuundeficiëntie ontstaat.
Aanvankelijk nam men aan dat de CD4+-daling een direct gevolg was van de
celdood door virusreplicatie, dan wel door toegenomen geprogrammeerde celdood
(apoptose) of door immuungemedieerde destructie. Tegenwoordig neemt men aan dat
de hiv-infectie een hyperactivatie van het gehele CD4+-compartiment
veroorzaakt, waardoor de CD4+-cellen veel korter overleven en uiteindelijk
onvoldoende kunnen worden aangevuld. Aangezien de CD4+-lymfocyt een
centrale rol speelt in de regulering van de immuunrespons, leidt het verlies van deze
celpopulatie uiteindelijk tot deficiënties in die immuunrespons.
Vooral de cellulaire immuniteit is sterk afhankelijk van de aansturende rol van
de CD4+-cel en is daarom als eerste gestoord. De cellulaire immuniteit controleert
onder meer micro-organismen die in of op het lichaam latent aanwezig zijn, zoals
schimmels, mycobacteriën en herpesvirussen. Wanneer de cellulaire immuniteit
verminderd functioneert, kunnen deze micro-organismen tot ziekteverschijnselen
leiden. Men spreekt dan van opportunistische infecties.
De humorale immuniteit ontwikkelt zich vooral in de eerste levensjaren. De
CD4+-cel speelt in die fase wel een belangrijke rol in deze ontwikkeling, maar als het
humorale immuunrepertoire eenmaal gevormd is, wordt de rol van de CD4 +-cel hierin
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller donnavaneijden. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.