Deze samenvatting is geschreven aan de hand van het boek 'Systeemgericht werken in sociale beroepen' van Sandra van Mameren-Broers. De samenvatting is geschreven naar aanleiding van het vak Systeemgericht en contextueel werken dat wordt gegeven in leerjaar 2 van de opleiding pedagogiek in de eerste...
Samenvatting Systeemgericht werken
Hoofdstuk 1: Perspectieven op gedrag
Systeemgericht werken = gedrag interpreteren als een logische reactie op wat er in het systeem als geheel
gebeurt en daar vanuit verschillende perspectieven naar kijken. Deze perspectieven zijn het psychodynamische,
behavioristische, cognitieve, humanistische, systeemgerichte, biologische, oplossingsgerichte en positief
psychologische perspectief.
In 1859 kwam Darwin met de evolutietheorie waarin hij stelde dat soorten zich aan de omstandigheden
aanpassen door natuurlijke selectie.
Een ander succes in 1969 was het periodiek systeem van Mendelejev waarin het was gelukt om chemische
elementen te ordenen en te voorspellen welke nog zouden worden ontdekt.
Tijdens La belle époque (tussen 1890 en 1914) vond zorg voor mensen met een verstandelijke en/of psychische
beperking plaats op landelijke locaties, ver van de bewoonde wereld. Er werd geen onderscheid gemaakt
tussen verstandelijk en psychisch beperkten en een echte ‘behandeling’ was er niet.
In 1899 werd het internationale congres voor de psychologie in Parijs gezien als start van de psychologie als
wetenschap. In die periode werd ook onderzoek gedaan door structuralisten naar de structuur van de
menselijke ervaring m.b.v. kleine experimenten. In Harvard onderzochten functionalisten de menselijke
ervaring d.m.v. introspectie = mensen kijken hierbij naar binnen en verwoorden hun ervaring en ze
onderzochten of emoties de mens helpen om zich aan te passen aan de omgeving. Functionalist William James
stelde dat emoties direct volgen uit lichamelijke veranderingen (arousal)
Christian von Ehrenfels publiceerde over zijn waarneming en zijn idee was dat waarnemingen een ondeelbaar
geheel vormen. Daarmee inspireerde hij enkele Duitse gestaltpsychologen, die aan het begin van de 20e eeuw
aantoonden dat mensen geneigd zijn om gehelen waar te nemen, en geen losse elementen.
In 1901 maakte de invoering van de leerplicht een einde aan de kinderarbeid, officieel was deze al verboden in
1874 in het kinderwetje van Van Houten.
In reactie op de industrialisatie, verstedelijking en toenemend materialisme was er in Duitsland een
Reformbeweging ontstaan, die streefde naar een samenleving waarin aandacht voor elkaar en de natuurlijke
omgeving een belangrijke plaats hadden.
1. Psychodynamische perspectief
Het psychodynamisch perspectief benadrukt de invloed van vroege jeugdervaringen en onbewuste processen
op ons gedrag. Het richt zich vooral op het verklaren van psychische problemen. Sigmund Freud is de
grondlegger van de psychodynamische stroming in de psychologie.
Freuds psychodynamische persoonlijkheidsmodel:
Id (es): Het is direct bij de geboorte al aanwezig en bestaat uit driften =
dynamische psychische krachten die aanzetten tot gedrag. De levensdrift (Libido)
zet aan tot liefhebben en creëren. De doodsdrift (Thanatos) zet aan tot
vernietiging en agressie. Tegenwoordig gaat men uit van een veelheid aan
wensen en behoeften die ons motiveren tot gedrag.
Ego (ich): Dit vormt zich in de peutertijd. In deze periode leert het kind frustraties
te verdragen. Als het ego voldoende is ontwikkeld, beseft het kind dat het zelf
iemand is (met een behoefte) en dat er om hem heen anderen zijn die zelf kiezen
wat ze doen. Dit is belangrijk bij het mentaliseren = vermogen om na te denken
over de eigen innerlijke wereld en die van anderen.
Superego (über-ich): Dit ontwikkelt zich in de kleutertijd. Dit bestaat uit een geweten en een ideaal-ik.
Het geweten omvat de bewuste en onbewuste normen. Het ideaal-ik omvat een beeld van hoe je in
1
, het ideale geval zou zijn. Het superego ontwikkelt zich door het internaliseren van normen van ouders.
Als je de normen van je superego overtreed dan ervaar je onaangename gevoelens van schuld.
Het ego is de bemiddelaar wanneer de driften (uit het id) en het superego met elkaar in tegenspraak zijn.
Bijvoorbeeld als je iets voelt wat je niet zou mogen voelen naar de maatstaven van het geweten. Het ego kan
hierop reageren met afweermechanismen = onbewuste strategieën waarmee ongewenste gevoelens en
herinneringen buit3en het bewustzijn worden gehouden.
Voorbeelden van afweermechanismen zijn:
Verdringing: hierbij verdwijnt al het contact met het afgeweerde gevoel.
Ontkenning: hierbij ontken je het gevoel.
Verschuiving: hierbij reageer je het gevoel af op een ander.
Rationalisatie: hierbij praat je je gedrag goed.
Projectie: hierbij voel je je eigen gevoel niet, maar heb je de indruk dat een ander dat juist voelt.
Sublimatie: Dit is een gezonde afweermechanisme, waarbij je je gevoelens omzet in sociaal aanvaarde
activiteiten zoals sporten of schilderen.
Freud onderscheidde in zijn theorie vijf leeftijdsgebonden psychoseksuele ontwikkelingsstadia:
Fase Vanaf Erogene Fasekenmerk Ontwikkelings- Samenhang Ontstaan
zone taak met/ (fixatie) van
Orale fase 0 jaar Mond Grenzeloosheid, Hechting, Psychose, Id
veilig/onveilig, frustratietolerantie verslaving,
passief ontvangem afhankelijkheid
Anale fase 1,5 jaar Anus Zindelijkheid, Autonomie, Dwangmatigheid, ego
ordenen/kapot zelfbeheersing zwart-wit-
maken (poepen) denken
Fallische 4 jaar Genitaliën = Geslachtsrol, gewetensvorming Neurotische Superego
fase (eigen) driehoeksrelaties remming
geslachtsdeel
Latentiefase 6 jaar Rustige periode
Genitale 12 jaar seksualiteitsbeleving
fase
Fixatie = het blijven steken van een kind in een fase, waarbij het conflict onvoldoende wordt opgelost
Regressie = terugvallen naar een eerdere fase, met als oorzaak vaak angst of spanning.
Overdracht = het verschijnsel dat onbewuste ervaringen van vroeger in de huidige situatie worden
geprojecteerd. Er worden gevoelens losgemaakt die eigenlijk niet bij deze persoon in het hier en nu horen,
maar bij sleutelfiguren uit de jeugd.
Tegenoverdracht = heeft betrekking op de gevoelens van de professionals in het contact.
Twee vormen van tegenoverdracht zijn:
1. Een reactie op de overdracht van de cliënt. Een cliënt die als kind seksueel is misbruikt, zou
bijvoorbeeld onbewust seksuele gevoelens bij de behandelaar kunnen losmaken.
2. Als kenmerken van de cliënt resoneren met een onbewust thema van de professional.
Neo-freudianen zijn leerlingen van Freud die hun eigen inzichten toevoegden aan de psychodynamische
theorie, wat meestal tot een breuk met Freud leidde omdat ze zich slechts deels op zijn theorie baseerden.
De Neo-freudiaan Carl Gustav Jung veronderstelde bijvoorbeeld dat het onbewuste niet alleen een persoonlijk
deel maar ook een collectief deel omvat, waar alle mensen toegang tot hebben. Ook veronderstelde hij dat
mensen niet alleen seksuele en agressieve behoeften hebben, maar ook spirituele.
2
,Als onderzoeksmethode voor onderzoek naar psychodynamische concepten werden oorspronkelijk voor
gevalsbeschrijvingen gebruikt. Dit zijn gedetailleerde beschrijvingen van de behandeling van een bepaalde
cliënt. De generaliseerbaarheid hierbij is echter twijfelachtig.
Onbewuste processen werden vooral onderzocht met projectietests. Daarbij krijgt de persoon een ambigue
afbeelding te zien met de vraag om te vertellen wat hij daarin ziet. De psychoanalyticus interpreteert de
reacties en leidt er onbewuste thema’s uit af. Ook hierbij geldt dat de interpretaties niet objectief zijn.
Interventies vanuit het psychodynamisch perspectief zijn:
Klassieke psychoanalyse: gericht op het bewust maken van verdrongen herinneringen en het
doorvoelen van de betekenis daarvan. Freud liet zijn patiënten liggen op een sofa en zat zelf uit het
zicht. De patiënt sprak ongecensureerd alle gedachten en gevoelens uit zoals ze opkwamen = vrije
associatie. Met duidingen legde de behandelaar verbanden tussen wat de cliënt vertelde en
ervaringen in de jeugd van de patiënt. Ook dromen konden op deze manier worden geïnterpreteerd =
droomduiding. Deze interventie is echter langdurig en wordt daarom niet meer toegepast.
Moderne psychodynamische psychotherapie: Deze interventie is korter dan klassieke psychoanalyse
en meer gericht op actuele acties. Ook hierbij wordt gedrag in samenhang met jeugdervaringen en
onbewuste processen verklaard. Er zijn verschillende varianten voor verschillende doelgroepen:
- Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) voor depressie.
- Kernbergs Mentaliseren bevorderende therapie (MBT) voor borderline: door te leren mentaliseren (=
het vermogen om na te denken over de eigen innerlijke wereld en die van anderen) vinden mensen
gedeelde ervaringen en gaan ze elkaar beter begrijpen doordat ze ontdekken dat iedereen de wereld
anders interpreteert.
Inhoudelijk zijn sommige onderdelen van Freuds theorie betwijfeld en bekritiseerd, zoals de sterke nadruk op
seksuele en agressieve gevoelens en concepten als penisnijd. Vanuit de humanistische psychologie wordt de
aanname dat een therapeut beter dan de cliënt weet wat hij nodig heeft, sterk betwijfeld.
Het psychodynamische perspectief is de laatste jaren sterk ontwikkeld. Er is meer aandacht gekomen voor
hechting, mentaliseren, neurologische en intentionele processen. Ook is het door moderne technieken
mogelijk om onbewuste processen meer objectief te onderzoeken.
2. Behavioristisch perspectief
Het behavioristisch perspectief benadrukt de invloed van leerervaringen op ons gedrag. Het richt zich op
waarneembaar gedrag: onbewuste processen vonden ze niet bij het terrein van de psychologie horen. De
formule S R (stimulus lokt een respons uit) wordt gevolgd. Wat hiertussen gebeurt is een black box.
Pavlovs klassieke conditionering:
Klassieke conditionering = leren door associatie
Voor de conditionering:
NS = neutrale stimulus die normaal niet tot een respons of
reflex leidt. (belletje)
UCS = unconditioned stimulus die van nature leidt tot een
respons of reflex. (vlees)
UCR = unconditioned respons is de natuurlijke respons op een
UCS. (kwijlen)
Na de conditionering:
CS = conditioned stimulus, de neutrale stimulus is niet langer
neutraal. (belletje)
CR = conditioned respons, die is aangeleerd op de CS. (kwijlen)
Watsons behavioristisch manifest:
3
, Watsons lezing werd bekend als het behavioristisch manifest. In zijn rede erkent hij het bestaan van
psychische processen, maar stelt hij ook dat introspectie geen wetenschappelijk onderzoeksmiddel is.
Watson ging ervan uit dat alle gedrag was aangeleerd, ook emoties. Zijn visie vertegenwoordigde de
nurture-kant van het nature-nurture debat.
Watson probeerde conditioneringsprincipes ook bij mensen uit, met onder andere little Albert die mag
spelen met allemaal dieren, een hond, konijn, en vooral de witte rat. Wanneer Albert de rat aanraakt
hoort hij een hard geluid en moet huilen (neutrale stimulus op geluid). Elke keer bij de aanraking hoort
hij het harde geluid en moet huilen. Uiteindelijk wordt hij bang voor de rat en zelfs voor witte vachten.
(S-R)
Nature-nurture-debat Locke stelde dat elk kind werd geboren zonder noemenswaardige aanleg en dat de
ontwikkeling volledig werd bepaald door ervaringen (tabula rasa). Rousseau vond juist dat opvoeders de aanleg
van hun kind moesten respecteren, aanmoedigen en ruimte geven. Vanuit hun natuurlijke nieuwsgierigheid
zouden kinderen zelf op onderzoek uitgaan en zich ontwikkelen.
Thorndikes operante conditionering:
Operante conditionering = leren door de gevolgen van gedrag.
Thorndike observeerde het gedrag van dieren in een ‘puzzle box’. Door een hendel over te halen kreeg
het dier eten. Eerst probeerden dieren willekeurige handelingen uit (trial and error), maar daarna
handelden ze meer doelgericht.
Op basis van zijn onderzoek formuleerde Thorndicke de wet van het effect: de wetmatigheid dat
gedrag dat een positief resultaat oplevert, eerder wordt herhaald dan gedrag dat geen of een negatief
resultaat oplevert.
Bij bekrachtiging heeft gedrag een aangenaam gevolg en neemt de kans op herhaling toe.
Bij positieve bekrachtiging is dat prettige gevolg een aangename stimulus, zoals een compliment.
Bij een negatieve bekrachtiging is het prettige gevolg het verminderen of verdwijnen van een
onaangename prikkel, bijvoorbeeld hoofdpijn bij het nemen van een paracetamol.
Bij straf heeft gedrag een onaangenaam gevolg.
Bij negatieve straf is het onaangename gevolg dat een prettige stimulus afneemt of verdwijnt.
Bij positieve straf is het onaangename gevolg een onaangename stimulus, zoals een vieze smaak.
Skinners radicaal behaviorisme:
Skinner verfijnde de inzichten in operante conditionering door onderzoek met duiven waarvan hij de
reacties in een Skinnerbox manipuleerde met bekrachtiging en straf.
Skinner ontdekte dat een variabel bekrachtigingsschema, waarbij een actie soms iets oplevert en soms
niet, voor meer en langdurige pogingen zorgt.
Niet alle behavioristen vonden dat behaviorisme enkel over waarneembaar gedrag zou moeten gaan. Tolman
stelde bijvoorbeeld dat je met enkel directe waarneming niets te weten komt over motivatie, doelen en keuzes,
terwijl praktijkvragen daar juist over gaan. Volgens hem zouden objectieve waarnemingen en ‘passende
introspectie’ (= vermogen om naar jezelf te kijken) elkaar als onderzoeksmethode moeten aanvullen. Later
toonde hij het belang van cognitieve processen bij gedrag aan.
Onderzoek van Bandura toonde aan dat het direct ervaren van stimuli geen noodzakelijke voorwaarde is om te
leren. Mensen leren ook van het observeren van anderen = sociaal leren/leren door imitatie/observerend leren.
Taalwetenschapper Chomsky toonde aan dat mensen over een aangeboren taalsysteem (Language Aquisition
Device, LAD) beschikken. Tot dan toe hielden sommige behavioristen vol dat de taalontwikkeling volledig te
verklaren was uit leerprocessen zoals imitatie en selectieve bekrachtiging.
Observatie is de meest voor de hand liggende manier om vanuit een behavioristisch perspectief gegevens te
verzamelen. Daarbij kun je zelf observeren of vragen naar observaties van de cliënt en betrokkenen.
Behavioristen gebruiken laboratoriumexperimenten om S-R-verbanden te onderzoeken. Daarbij vergelijk je
minstens twee condities die precies gelijk zijn, op één variabele na (=de onafhankelijke variabele).
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller danilleannema. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.66. You're not tied to anything after your purchase.