100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie, ISBN: 9789001754310 Ontwikkelingspsychologie $7.63   Add to cart

Summary

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie, ISBN: 9789001754310 Ontwikkelingspsychologie

 91 views  5 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van ontwikkelingspsychologie van marieke beckerman-wagner en Liesbeth van beemen. Alle hoofdstukken let er op de hoofdstukken zijn soms door elkaar gehusseld want dit op volgorde van de planning van mijn opleiding. Wat handig is waarschijnlijk als je aan Nhl Stenden studeert. Dus hoofd...

[Show more]

Preview 4 out of 42  pages

  • Yes
  • October 14, 2022
  • 42
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Ontwikkelingspsychologie:
Hoofdstuk 1: het terrein van de ontwikkelingspsychologie:
Ontwikkelingspsychologie blikt terug.
1.1 een definitie van ontwikkeling:
 Ontwikkelen is te vergelijken met woorden zoals ontplooien, ontvouwen of
onthullen. Het verhulde wordt pas zichtbaar als we laag voor laag verwijderen. Dit is
een stapsgewijs proces. We associëren ontwikkeling met verandering, vooruitgang,
rijping en groei, differentiatie en leren. Verandering en vooruitgang zijn 2 essentiële
kenmerken v ontwikkeling. Verandering is noodzakelijk om van de ene toestand naar
een andere toestand te raken. Rijping impliceert verandering en voortuitgang op 2
niveaus: 1. Van klein naar groot (groei). 2. Van eenvoudig naar complex
(differentiatie). Rijping als enig veranderingsmechanisme doet geen recht aan de
enorme ontwikkelingsmogelijkheden van elk menselijk individu. Leren is het
verwerven v kennis en vaardigheden op basis van ervaring, die we op doen door
actief in contact te treden met de omgeving. We leren ons aan te passen aan de
eisen van de omgeving en verhogen daarmee onze competentie, dus het vermogen
om grip op de omgeving te krijgen.
 Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen die tot hogere
niveaus van differentiatie en functioneren leiden.
 Ontwikkelingspsychologie richt zich voornamelijk op de kinder- en jeugdjaren.
 2 fundamentele kwesties. 1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen
tijdens hun ontwikkeling? 2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de
overgang van de ene toestand naar de volgende?
 Bij het beschrijven en verklaren van ontwikkelingsprocessen kijken we naar
verschillen en overeenkomsten tussen individuen, later gericht op de algemene
kenmerken v ontwikkeling. Je kan een leefdtijdsindeling doen dus de kenmerken van
een kleur of adolescent. Ook kan je kijken naar de ontwikkeling per domein zoals de
motorische ontwikkeling.
1.2 kinder- en jeugdjaren: een afbakening:
 Een belangrijke factor bij ontwikkelingspsychologie is tijd.
 Ordeningsprincipe is chronisch en gaat om de kinder- en jeugdjaren. 1. Babyperiode
(0-12 maanden). Het kind loopt nog niet. Het groei en ontwikkelingstempo is heel
hoog, vooral op motorisch gebied. Belangrijk: ontstaan v 1ste gehechtheidsrelatie; 1ste
mijlpaal in de persoonlijkheidsontwikkeling. 2. Peuterperiode (1-4 jaar).
Ondernemend en zelfbewust. Veel verkenningsmogelijkheden en leerervaringen
door talloze nieuwe vaardigen. Egocentrisme is een veelvoorkomende eigenschap.
3. Kleuterperiode (4-6 jaar). Meer op andere kinderen gericht en hebben rijk fantasie.
Accent verschuift v spelen naar leren. De leerplicht is vanaf 5 jaar. De omgeving v
kleuter breidt uit. Buitenspelen wordt aantrekkelijk, onder toeziend oog van de
opvoeders. 4. Schoolperiode (6-12 jaar). De cognitieve ontwikkeling neemt een
belangrijke plaats in deze fase. Naast school en buurt komen veel schoolkinderen via
sport- en hobbyactiviteiten met andere kinderen en volwassenen in contact.
Adolescentie (12-18 jaar). Puberteit: periode v geslachtrijping. De ontwikkeling v
seksualiteit en identiteit. Voortgezet onderwijs. Voor sommige kinderen (meestal
meisjes) begint de puberteit voor 12 jaar. De kenmerkende psychologische
veranderingen vinden plaats na 12 jaar. De relatie met leeftijdgenoten is minstens zo
belangrijk als de band met de ouders.

,1.3 ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief:
 Vroeger groeide men op tijdens alle mogelijke leeftijdscategorieën en maakte ze op
jonge leeftijd kennis met alle aspecten van het leven: werk, ziekte, dood, seksualiteit
en geboorte. Jonge, kansrijke en talentvolle kinderen kregen privéonderwijs en
leerden op jonge leeftijd al Grieks en latijn. Veel analfabeten- geen leerplicht en
boeken waren duur.
 2 verlichte filosofen: 18de eeuw. Locke (1632-1704): vroege voorloper v behaviorisme
door tabula Rasa-principe. Pleitte voor een strikte opvoeding die uiteindelijk zou
resulteren in optimale zelfdiscipline en vorming v/d geest. Belangrijk: kinderen
moeten ouders gehoorzamen en anders flinke straf. Jean-jacques Rousseau(1712-
1778): gaf gevoel een belangrijke plaats. Geloofde sterk in de aangeboren goedheid
v/d mens. Het onbedorven kind zou met zijn nieuwsgierigheid en tomeloze energie
slechts ruimte, respect en stimulans nodig hebben en zo min mogelijk correctie v
opvoeder/ leermeester. Geschreven in Emile. Jean Piaget zag kon zich ook in het idee
dat het een kind een actief en onderzoekend wezen dat met een sterke wil greep zou
krijgen op de realiteit.
 Het eerste onderzoek naar kinderen: de bioloog Charles Darwin (1809-1882) (boek:
origin of species) observeerde zijn eigen zoon geduurde zijn 1ste drie levensjaren. Dit
was niet echt op een wetenschappelijke manier, de observaties waren niet
systematisch verricht, de interpretaties waren subjectief en vaders zijn geen ideale
onderzoekers. Observatietechnieken werden desondanks zeer populair.
1.4 Verklarend onderzoek:
 Babybiografie: observeerden, schreven hun waarnemingen op en voegden daar hun
eigen interpretaties aan toe, maar geen betrouwbare onderzoeksmethoden.
Wetenschappelijk onderzoek is streven naar waarheid, objectiviteit en rationaliteit.
Aantonen dat deugdelijke meetinstrumenten gebruiken, info op objectieve wijze
verkrijgen en onze conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksgegevens die
verzameld zijn. Onderzoekers maken gebruik v experimenten om aan te tonen dat
hun theorie klopt: ze leggen tonen verband of samenhang tussen 2 factoren.
Onderzoekers willen weten of er sprake is van correlatie, of iets een oorzaak is van
een ander? Gaat om causaal of oorzakelijk verband.
1.5 Meten in de gedragswetenschappen:
Psychologie is moeilijker te meten. Hoe meet je dingen zoals concentratie, agressie,
competentie, identiteit en andere begrippen? Operationaliseren: om een eigenschap te
meten. Een eigenschap dus zodanig vertalen dat er meetbare gegevens aan gekoppeld
kunnen worden. De meting van een eigenschap moet betrouwbaar en valide zijn.
Betrouwbaar wil zeggen dat de meting, ongeacht het tijdstip en de persoon die de meting
verricht, steeds hetzelfde resultaat oplevert. Voorwaarde: waarde v eigenschap verandert
niet. Om v een meetinstument te kunnen zeggen dat het valide is, moet het geijkt worden.
Het meetresultaat v het instrument wordt dan vergeleken met een standaard of criterium.
1.5.1 observatie:
 Een meetinstrument is onbetrouwbaar als het zelf de meting beïnvloedt daarom
moet de onderzoeker onopvallend observeren. Video-opnames zijn onopvallend en
je kan het herhalen en zorgvuldig analyseren. Voor observaties v jonge kinderen heb
je altijd toestemming v ouders of school nodig. Je kunt spontaan gedrag v kinderen in
hun natuurlijke omgeving observeren maar ook bij een laboratoriumexperiment

, wordt vaak gebruikt gemaakt v observatie. De onderzoeker kan de omgeving
systematisch variëren om te kijken of dit invloed heeft op het geobserveerde gedrag.
1.5.2 interview en vragenlijst:
 Een open interview is een vraagtechniek waarbij de vragen deels geleid worden door
de gegeven antwoorden. Een gestructureerd of gesloten interview bestaat uit een
vaste reeks vragen die bij verschillende kinderen in dezelfde volgorde worden
gesteld. Door de vaste structuur biedt deze methode het voordeel dat de ant-
woorden v verschillende proefpersonen met elkaar vergeleken kunnen worden. De
vragenlijst kan mondeling maar ook schriftelijk of via het internet worden beant-
woord. Objectiviteit.
 Nadelen v ondervragingstechnieken: Kind moet voldoende taalvaardigheid hebben,
vragen moeten zorgvuldig geformuleerd zijn en op de belevingswereld en taalkennis
van de doelgroep afgestemd zijn. Kinderen zijn ook vaak gewend antwoorden te
geven die volwassenen graag willen horen.
1.5.3 methoden om ontwikkeling te meten:
 Om vragen zoals wat is het verschil in woordenschat tussen een 4 en 6jarige? En hoe
reageert een opgewekte, actieve peuter als hij 4 jaar ouder is? En zijn
onderzoeksresultaten plaats of tijdgebonden? te beantwoorden worden
verschillende onderzoeksmethoden toegepast:
 Dwarsdoorsnedeonderzoek: tijd- en kostenbesparend en wordt. Ondanks enkele
belangrijke beperkingen, veel toegepast. Er wordt op 1 specifiek moment de
meetresultaten v kinderen v verschillende leeftijden met elkaar vergeleken. Een blik
op onderwijsstatistieken leert ons dat het scholingsniveau 40 jaar geleden veel lager
was dan het huidige. Of er in ons intelligentieonderzoek van een ontwikkelingseffect
kan gesproken worden, is dus niet vast te stellen; in ieder geval hebben we te maken
met een generatieverschil. Een dergelijk generatieverschil berust op het zogenoemde
cohorteffect: cohort= groep mensen met hetzelfde geboortejaar. De leden v een
cohort hebben allen op dezelfde leeftijd maatschappelijke en culturele invloeden
ondergaan. Cohorteffect= de invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke
gebeurtenissen op een cohort hebben. Omdat we in dwarsdoorsnede onderzoek in
principe verschillende cohorten met elkaar vergelijken, is nooit met zekerheid vast te
stellen in hoeverre het aangetroffen verschil tussen leeftijdsgroepen kenmerkend is
voor de ontwikkeling, of dat dit het gevolg is van een specifieke gebeurtenis die op de
ene cohort wel van invloed is en op de andere cohort niet. Een tweede beperking v
dwarsdoorsnede onderzoek is dat we niets kunnen zeggen over individuele
ontwikkeling.
 Longitudinaal onderzoek: Selecteer een groep v alleen 4jarigen die we de geheugen-
taak laten uitvoeren. Vervolgens wordt dezelfde opdracht 4 jaar later nog eens door
dezelfde kinderen uitgevoerd. Longitudinaal onderzoek= het gedrag v kinderen moet
op minstens 2 verschillende tijdstippen worden vastgelegd, met daartussen een
duidelijk tijdsverschil. Dit maakt het mogelijk de ontwikkeling v/h individu te volgen,
en van een verwarring v cohort- en ontwikkelingseffect hebben we nu geen last.
Nadelen: kostbaar, tijdrovend en stuit op talloze praktische problemen. Risico om in
de loop der tijd proefpersonen kwijt te raken. Probleemgezinnen laten het afweten
of minder gemotiveerde deelnemers haken af. Een langdurig onderzoek kan zo lang
duren dat een onderwerp niet meer actueel is.

, Hoofdstuk 2: ontwikkelingspsychologische theorieën:
2.1 aanleg of omgeving (nature vs nuture):
 In terugkerende vraag in de ontwikkelingspsychologie: nature of nuture? Zowel de
aanleg als omgeving spelen bij ontwikkeling een belangrijke rol. Termen zoals
instinct, talent, groei, temperament en drift horen bij de naturekant. Opvoeding,
vaardigheid, kennis en ervaring zijn typische nurture begrippen. De 1ste helft van de
20ste eeuw zou je een nature-periode kunnen noemen, maar in de 2de helft won
nurture steeds meer terrein. Er is een permanente wisselwerking tussen aanleg- en
omgevingsinvloeden. Dergelijke theorieën beschrijven de ontwikkeling v kind tot
volwassene in afzonderlijke leeftijdsfasen of stadia. Daarbij wordt aangenomen dat
elk individu deze stadia zal doorlopen en dat ontwikkeling een universeel proces is,
dus voor iedereen gelijk. De nurture-theorieën- waartoe het behaviorisme en de
sociale leertheorie behoren- kun je geen ontwikkelingstheorie noemen omdat de
processen die worden beschreven bij kinderen niet wezenlijks anders verlopen dan
bij volwassenen. De omgevingspsycholoog veronderstelt een geleidelijke toename v
vaardigheden en heeft het over gedragspatronen die langzaam maar zeker inslijten,
maar maakt geen onderscheid tussen de verschillende leeftijdsfasen.
2.2 de psychoseksuele ontwikkelingstheorie v Sigmund Freud (1856-1939):
 Es (ID): zo spoedig mogelijk je lichamelijke behoeften bevredigen zoals honger, dorst
en warmte. Ich (Ego): de eisen die je aan jezelf stelt. Über-ich (superego): het moreel
of geweten van iemand.
 De ontwikkelingsfasen:
1. Orale fase (0-1 jaar): ID is belangrijk. Centrum v lustgevoelens is de mond. De
moederfiguur die de orale behoefte bevredigt, is het 1ste liefdesobject v kind.
2. Anale fase (1-3 jaar): centrum v lustgevoelens is anus. Controle v sluitspier dus
zindelijk worden. Gevoelens v autonomie.
3. Fallische fase (3-6 jaar): erogene zone= genitale gebied. Kinderen voelen zich
sterk aangetrokken tot de ouder v andere geslacht en zien zij tegelijkertijd de
ouder v andere geslacht als rivaal. Jongens hebben castratieangst
(oedipuscomplex). Het elektracomplex bij meisjes, vloeit voort ui het gemis van
een penis. (penisnijd).
4. Latentiefase (6-12 jaar): periode v rust. Seksuele gevoelens worden onderdrukt
en gekanaliseerd. Kind groeit vooral sociaal en cognitief.
5. Genitale fase (na 12 jaar): de genitale zone wordt door lichamelijke verandering
gekenmerkt. Kan uiting geven aan seksuele verlangens. In deze fase bereidt de
jongere zich voor op de volwassenheid.
2.3 het cognitieve ontwikkelingsmodel v Jean Piaget (1896-1980):
 Uitgangspunt: gedrag v kinderen in bepaalde leeftijdsfase is een weerspiegeling van
hen denk en kennisniveau. Piaget raakte gefascineerd door de fouten die kinderen
van een bepaalde leeftijd in de testopgaven maakt, en raakt er v overtuigd dat deze
kinderen er een eigen logica op na hielden die wel overeenkwam met die v leeftijds-
genoten, maar niet met de volwassen logica. Conclusie= het oudere kind is niet alleen
intelligenter dan het jongere kind, maar hun denkwijzen verschillen fundamenteel v
elkaar. Intelligentie als een levensfunctie v/d mens die hem in staat stelt zich aan de
eisen v/d omgeving aan te passen. Doel v intellectuele activiteit is evenwicht vinden
tussen gedachtewereld v individu en omgeving.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller davidemedema. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.63. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75759 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.63  5x  sold
  • (0)
  Add to cart