PUBLIEK
HOOFDSTUK 1: INLEIDING PUBLIEKSDEEL
Mediagebruik = (deels) selectief
• Selectief: bepaalde dingen beter onthouden + bepaalde dingen krijgen meer aandacht dan andere
• Selective exposure benaderingen:
o U&G = overkoepelend perspectief; bepaalde behoeften die bevredigd moeten worden
Gratifications sought = bevrediging die men zoekt, Gratifications obtained = verkregen
bevrediging uit mediagebruik
o Affect-gebaseerde theorieën
o Persoonlijkheidsfactoren
o Sociologische factoren
Media worden gebruikt om behoeften te bevredigen
• Waarom gaan bepaalde media gebruikt worden?
o Affectgerelateerde behoeften (emotie-gevoel-mood)
▪ Emoties vatten: Self-Assessment Manikin (SAM) / Positive and Negative Scale (PANAS)
▪ Mood-management theorie Zilmann: emoties gaan mediakeuzes bepalen;
we gebruiken media om gemoedstoestand te reguleren
• Negatieve moods minimaliseren/downregulation
• Positieve mood maximaliseren/bewaren
▪ Later onderzoek:
• Niet altijd negatieve moods downreguleren = downward comparison;
stijl die niet gericht is op avoidance; beter voelen als je ziet dat anderen het
nog slechter stellen
• Blootstelling aan iets negatief kan helpen met relativeren van emoties
• Niet enkel op zoek naar hedonische media-ervaringen maar ook naar
eudaimonic media-ervaringen
o Informatiegerelateerde behoeften: op de hoogte zijn & sociale redenen: erover kunnen praten
o Sociale behoeften: identificeren met personages, erover kunnen praten + verbonden voelen met
anderen en de inhoud op zoek gaan naar parasociale relaties + verbonden aan context
o Zelfexpressie, behoefte aan identiteit (bv. sociale media voor impressie management)
• U&G focust op actief selecteren van inhouden om behoeften te vervullen + actief dingen vermijden om
cognitieve/emotionele redenen = cognitieve dissonantie om aan eigen waarden en normen te voldoen
Psychologische/sociale factoren hebben invloed op ervaring en (mogelijkheden tot)
concrete invulling van behoeften
• Behoefte aan autonomie, identiteits-/waardenbevestiging
• Beperking van mogelijkheden om eigen behoeften te vervullen omwille van sociale context
• Sociale demografische factoren: leeftijd, sekse/gender, sociale klasse, gezin, etniciteit
HOOFDSTUK 2: LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK
• Sterk sturende factor mediagebruik + makkelijke indicator voor ontwikkelingen die een persoon doorloopt
(opgedeeld in generaties: babyboomers, generatie X, pragmatische generatie, generatie Z, generatie Alpha
• Mediagebruik kan verklaard worden door 3 factoren:
1. Soorten behoeften + eisen van individu 3. Capaciteit om een medium te lezen
2. Toegang + controle over inhoud/selectie
Kinderen (tot 12j)
• Sterk bestudeerde groep + kwetsbaar
• Cognitieve ontwikkeling: grote invloed op mediagebruik (vb. TikTok en blootstelling propaganda)
1
,Jongeren/adolescenten
• Turbulente periode gekenmerkt door veranderingen:
o Identiteitsvorming, streven naar onafh., toename belang peergroup, imaginary audience (in de
gaten worden gehouden door peers/ouders), verhoogde interesse seksualiteit, sterke emoties,
abstractievermogen, toename belang peergroup, risk-taking (alcohol, drugs, seks adolescent
egocentrism = geloven dat ze onkwetsbaar zijn, en dat ongelukken enkel anderen overkomen
third person effect) , fysieke veranderingen
4 fasen cognitieve ontwikkeling (Piaget)
Kritiek: afgelijnde fasen terwijl er veel individuele fasen zijn, Westerse blik naar gekeken, neemt opleiding niet mee
in analyse
1. Sensomotorische fase (0-2j)
− Zintuigen, ontwikkeling motorische vaardigheden, objectpermanentie aanleren (8m) = dingen
bestaan ook al zie/voel/ruik je ze niet, controle krijgen over lichaam
2. Pre-operationele fase (2-7j)
− Perceptuele gebondenheid: abstractievermogen groeit ( = oog voor betekenis/relaties/concepten)
centratie (= aandacht op 1 kenmerk toespitsen), egocentrisme (= dingen vanuit eigen perspectief;
moeite om vanuit ander perspectief te kijken)
3. Concreet-operationele fase (7-11j)
− Decentratie (verschillende aspecten in rekening brengen; aandacht voor detail/kwaliteit), kunnen
ander perspectief aannemen, abstractievermogen gegroeid
4. Formeel operationele fase (vanaf 12j)
− Vermogen om te denken vanuit hypothesen, overweg kunnen met situaties waar verschillende
variabelen tegelijk spelen
Algemene cognitieve evoluties (! MAAR niet voor elk kind op hetzelfde tempo):
− Concreet abstract denken, centratie decentratie, egocentrisme (vermogen om zich in schoenen van
iemand anders te plaatsen), uitbreiding verwerkingscapaciteit, uitbreiding domeinspecifieke kennis
Mediagebruik
KINDEREN
• Baby’s en peuters (0-2j) – sensomotorische fase
o Duidelijke voorkeur voor muziek/spraak, voorkeur voor auditieve/audiovisuele elementen,
voorkeur voor aantrekkelijk symmetrische gezichten en bewegende objecten in felle
kleuren/contrasten, interesse voor TV vanaf 4-5m, vanaf 2j praten tegen tv = verbal labeling, tot
1,5j geen oog voor verhaal in programma, weinig besef van verschil tussen tv en realiteit
• Kinderen (2-5j) – pre-operationele fase
o Aandacht voor verhaallijn, imiteren, tijd nodig om dingen te interpreteren/begrijpen, imaginaire
vrienden, weinig besef verschil realiteit/tv – upset by fantasy gaat afnemen naarmate de leeftijd
• Kinderen (5-7j) – pre-operationele fase
o Brede aandachtsboog, verlies interesse voor educatieve kinderprogramma’s, belangstelling
actie/geweld, extreme personages (goed vs. kwaad, vrouwelijk vs. mannelijk), magic window
effect = geloof dat wat er realistisch uitziet, dat ook is (vanaf 4j), op zoek naar mis matches met de
werkelijkheid – groeiend vermogen fantasie van werkelijkheid onderscheiden
• Kinderen (7-11j) – concreet-operationeel
o Decentratie, sociale relaties (aandacht voor personages die op hun lijken), aversie voor
kinderprogramma’s, houden van edgy personages, invloed peers, voorkeur
volwassenenprogramma’s, interesse voor info over buitenwereld, angst voor realiteit - upset by
news gaat toenemen naarmate de leeftijd
Algemeen wordt het mediagebruik bij kinderen diverser (tv, tablet, …), mediabezit (kinderkamers worden
mediaruimtes), grootste aandacht voor tv die uitdagend is (niet té makkelijk, niet té moeilijk)
2
, JONGEREN/ADOLESCENTEN
• Tv minder belangrijk, muziek, pc, gsm, bioscoop belangrijker (omgang met peers) – bezit devices
• Opbouwen van eigen identiteit via media
• Verhoogde aandacht: sensationele (actie en horror) / seksuele inhouden
• Nieuwe media: internet & games
o 65% gebruikt internet dagelijks + hoe ouder hoe meer tijd op internet, steeds jongere leeftijd,
schoolwerk/ informatieve functie, entertainment, sociale behoeften: messaging
• Verschuiving van publieke ruimtes naar het private + vooral draagbare devices; niet gebonden aan ruimte;
over-the-top entertainment = verschuiving van vaste apparaten naar mobiele: levering van film/serie en
videocontent via het internet! = verandering in manier waarop we entertainment consumeren
• Onderzoek J. Van Ouytsel: media = belangrijke functie in romantische relaties met peers
• Populair: TikTok, YouTube, Instagram; Facebook minder populair
• Internetkansen:
o Leren (school, contact met anderen met o Creativiteit (diversiteit en bronnen, UGC)
zelfde interesses, leren op eigen initiatief o Identiteit banden (advies, sociale netwerken,
+ samenwerken) gedeelde ervaringen, zelfexpressie)
o Burgerzin (nieuws en info, delen ideeën,
online engagement)
• Internetrisico’s:
o Commercieel (reclame/spam, o Seksueel (porno, grooming, seksuele verzoeken
persoonlijke info, gokken, hacken, illegaal van vreemden, seksueel materiaal creëren en
downloaden) uploaden, sexting)
o Agressief (gewelddadige inhoud, o Waarden (racisme, ideologische overtuigingen,
(cyber)pesten/stalken/bedreigen) advies over zelfmoord plegen, anorexia)
VOLWASSENEN
• Jongvolwassenen: overgang hogeschool/uni invloed op mediaroutines + mediagebruik thuis en in
gezinscontext (op kot zitten, via internet/social media of studie/informatiegerelateerd schoolgebruik)
• Volwassenen: werken/samenwonen/trouwen/kinderen: meer tijd thuis doorgebracht; mediagebruik in
kijken, wanneer kinderen huis verlaten in kijken
OUDEREN
• Groeiende aandacht voor deze groep in onderzoek omwille van vergrijzing
• Deficitmodel = negatieve visie op ouder worden
o Fysieke veranderingen = gehoor, zicht, minder mobiel
o Cognitieve veranderingen = cogn. verwerkingsarbeid, capaciteit om dingen aan te leren
o Sociale veranderingen = met pensioen gaan, weduwe worden
o Economische veranderingen = inkomstenbron valt weg
• Motieven mediagebruik: eenzaamheid, tijdverdrijf, banden onderhouden …
• Veel tv, minder ICT
• Inhoudelijke voorkeuren: soaps, nieuws (Nederlandstalige programma’s), voorkeur voor behoudsgezinde
programma’s zonder seks en geweld, invloed van persoonlijke geschiedenis op voorkeur
• Relatie tussen motieven om tv te kijken & algemeen welzijn bij ouderen: compensatory = media ter
vervanging van andere sociale contacten + selective = positieve effecten die ze zelf uit het mediagedrag
willen halen
ALGEMENE CIJFERS
• Meer technologische evoluties: krant meer online dan fysiek ( print), devices = mobiel, sociale media
• Dagelijks gebruik geschreven pers: bij jongeren, bij 50+’ers
• Tv: ouderen kijken vaker op vast toestel (90% van 65+’ers kijkt nog dagelijks lineair), jongeren via internet
• Gebruik internet en social media: jongeren, ouderen; maar de ouderen volgen wel
Leeftijden in media
• Oververtegenwoordiging (jong)volwassenen; jongeren en ouderen komen minder vaak voor en worden
vaak stereotiep geportretteerd:
o Jongeren = uitbundig, risicogedrag, problematisch/ ouderen = aseksuele wezens, fysiek en
mentaal achteruit
• Inhoudelijke voorkeur van elke doelgroep voor programma’s waarin mensen van eigen leeftijd positief
getoond worden; identificatie
3