100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Alle verplichte arresten! Bijzondere Overeenkomsten, (RGMPR03506) $5.26
Add to cart

Judgments

Alle verplichte arresten! Bijzondere Overeenkomsten, (RGMPR03506)

 64 views  10 purchases
  • Course
  • Institution

Dit is een samenvatting van alle verplichte arresten voor het vak Bijzondere Overeenkomsten gedoceerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. De arresten staan per week opgenomen in het document.

Preview 3 out of 26  pages

  • October 17, 2022
  • 26
  • 2022/2023
  • Judgments
  • Unknown
avatar-seller
Rechtspraak Bijzondere Overeenkomsten 2022-2023

Arresten week 1

HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8185, NJ 2003/34 (LRS/ Sint Willibrord)
Geldigheid huurovereenkomst m.b.t. kunstvoorwerpen in een voormalig kerkgebouw waarvan partijen niet
tijdig hebben onderkend dat zij als bestanddelen van de onroerende zaak moeten worden beschouwd.
Conversie: ambtshalve bevoegdheid rechter. Voor toepassing van art. 3:42 BW (conversie) is voldoende dat
‘aangenomen moet worden’, objectief gezien, dat de strekking van de nietige rechtshandeling in voldoende
mate beantwoordt aan die van een andere, vervangende rechtshandeling. Tot die toepassing is de rechter
ambtshalve bevoegd, zodat aan een beroep op conversie niet de eis kan worden gesteld dat gemotiveerd
wordt gesteld welke vervangende rechtshandeling partijen zouden hebben gesloten, al verdient het in het alge -
meen wel aanbeveling dat de rechter partijen eerst gelegenheid biedt zich terzake uit te laten.
Tekst en strekking van art. 3:42 BW brengen mee dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat ‘aange-
nomen moet worden’, objectief gezien, dat de strekking van de nietige rechtshandeling in vol doende mate be-
antwoordt aan die van een andere, vervangende rechtshandeling. Tot die toepassing is de rechter ambtshalve
bevoegd. Weliswaar is het in strijd met art. 3:42 een nietige overeenkomst om te zetten in een overeenkomst
die partijen, naar moet worden aangenomen, niet zouden hebben gesloten als zij zich van de nietigheid van de
gesloten overeenkomst bewust zouden zijn geweest, en verdient het mede daarom in het algemeen aan-
beveling dat de rechter niet van zijn bevoegdheid in deze gebruik maakt voordat partijen de gelegenheid heb-
ben gehad zich daarover uit te laten, maar daaruit volgt niet dat aan een beroep op conversie de hiervoor
bedoelde eisen moeten worden gesteld.

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2123, NJ 2014/347 (BP Europa SE/X)
Toepassing van art. 3:42 BW (conversie) is onverenigbaar met de op uitbanning van ongeoorloofde concurren-
tiebeperkende overeenkomsten gerichte, in art. 6 lid 2 Mw neergelegde absolute nietigheid. Dat geldt niet
alleen voor overeenkomsten die naar hun strekking de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen, maar
ook voor overeenkomsten die dat tot gevolg hebben. Een ander oordeel zou afbreuk doen aan het nuttig effect
en de afschrikwekkende werking van het in art. 6 lid 1 Mw vervatte verbod. Dit strookt met de rechtspraak van
het HvJ EU. Deze nietigheid van rechtswege heeft terugwerkende kracht.
Ingevolge art. 3:41 BW (partiële nietigheid) blijft een rechtshandeling, indien een grond van nietigheid slechts
een deel van de rechtshandeling betreft, voor het overige in stand voor zover dit, gelet op de inhoud en
strekking van de handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat. De vraag of van zodanig
verband sprake is, is een vraag van uitleg van de rechtshandeling die moet worden beoordeeld naar het
moment waarop de nietigheid intrad. Daarbij kunnen van belang zijn de aard, inhoud en strekking van de
rechtshandeling, de mate waarin de onderscheiden onderdelen met elkaar verband houden, en hetgeen
partijen met de rechtshandeling hebben beoogd. In het licht daarvan dient de rechter te beoordelen of, mede
gelet op de overige omstandigheden van het geval en de belangen van alle betrokken partijen, voor gedeel te-
lijke instandhouding van de rechtshandeling al dan niet voldoende rechtvaardiging bestaat. In het licht van
deze maatstaf geeft het oordeel van het hof dat het resterende deel van de exploitatieovereenkomsten niet
onverbrekelijk is verbonden met het nietige deel, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, NJ 2017/282 (Gratis mobieltjes II)
Art. 7A:1576 lid 2 jo 7:61 lid 2 BW (consumentenkredietovereenkomst) vereisen dat in de overeen komst de te
betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk moet worden bepaald, zodat de consument een onder-
scheid hiertussen kan maken. Een enkele vermelding van een all-in prijs is niet afdoende. Als het telefoon-
abonnement inclusief toestel een consumentenkredietovereenkomst inhoudt, dan dient de rechter ambtshalve
te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in art. 7:61 lid 2 BW. De rechter heeft ook de
bevoegdheid om zo nodig ambtshalve de kredietovereenkomst te vernietigen. De vraag is aan de orde of het
niet bepalen van een prijs leidt tot nietigheid dan wel tot vernietigbaarheid in de zin van art. 3:40 BW. Bij toe-
passing van artikel 3:40 lid 2 BW dient de vraag te worden beantwoord of art. 7A:1576 lid 2 BW uitsluitend
strekt ter bescherming van één der partijen en een handelen in strijd daarmee derhalve in principe leidt tot
vernietigbaarheid.

,HR 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1910, NJ 2020/18 (Maetis)
In deze zaak vordert een partij opheffing van het dwalingsnadeel door aanpassing van de koopprijs en levert
daarvoor twee berekeningswijzen aan. Het hof stelt vast dat er is gedwaald en dat deze partij als gevolg van de
dwaling nadeel heeft geleden, maar wijst de vorderingen af, omdat het de berekeningswijzen niet geschikt
acht. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk en onjuist, onder meer gelet op de bevoegdheid die
art. 6:230 lid 2 BW de rechter biedt om de overeenkomst daadwerkelijk aan te passen. Daarnaast oordeelt de
Hoge Raad dat als het hof de berekeningswijzen niet geschikt vindt, het hof de hoogte van het dwalingsnadeel
dan zelf op andere wijze had behoren vast te stellen, zo nodig bij wege van schatting van de omvang daarvan.
Hoewel dwalingsnadeel geen schade betreft, kan uit dit arrest worden afgeleid dat de Hoge Raad de regels die
gelden bij schadebegroting ook van toepassing heeft verklaard op de situatie waarin een rechter het dwalings-
nadeel moet vaststellen.

HvJ EU 27 januari 2021, C-229/19 en C-289/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten  rentebeding.
De richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat een verkoper die een consument een beding heeft opgelegd dat
door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, geen aanspraak kan maken op de in een
bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van
toepassing zou zijn geweest. Met andere woorden: als er sprake is van een oneerlijk beding mag er vervolgens
niet meer worden teruggevallen op een bepaling in het Nederlandse recht.
Toepassing in de zaak: Een professionele verhuurder vordert van zijn huurder achterstallige huurpenningen
vermeerderd met primair de contractuele rente van 2% per maand. De rechter wijst de vordering tot betaling
van de achterstallige huurpenningen toe. Er was sprake van een oneerlijk beding (de rechter toetst ambtshalve
of er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn). Subsidiair is wettelijke rente gevorderd over
het bedrag aan achterstallige huurpenningen. Dit is afgewezen omdat de verhuurder, na vernietiging van een
oneerlijk rentebeding geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vast-
gestelde wettelijke schadevergoeding (zoals rente). Rente is immers een vorm van schadevergoeding die
verschuldigd is als niet tijdig wordt betaald.

HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, (Ambtshalve toepassing schending informatieplichten/Arvato)
Prejudiciële beslissing: of rechter bij o.v.k. op afstand of buiten de verkoopruimte ambtshalve moet
onderzoeken of is voldaan aan wettelijke informatieplichten v.d. handelaar tegenover de consument, en of
ambtshalve een sanctie verbinden aan het niet-voldaan zijn aan een of meer van die plichten, en zo ja, welke.

Richtlijn consumentenrechten: deze richtlijn ziet in beginsel op alle overeenkomsten tussen handelaren en
consumenten, in het bijzonder de ovk op afstand en de buiten verkoopruimte gesloten overeenkomsten. De
informatieplichten uit deze richtlijn zijn geïmplementeerd in art. 6:230m lid 1 BW: een handelaar moet een
consument op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren over onder meer de voornaamste kenmerken van de
zaken of diensten, over de totale prijs van deze zaken of diensten, en over de wijze van betaling, levering en
uitvoering. Art. 6:230v BW zijn specifiek voor overeenkomsten op afstand nadere regels opgenomen over de
wijze en het moment waarop de handelaar deze informatie moet verstrekken.
Informatieplichten: Het niet verstrekken van bepaalde informatie kan ertoe leiden dat de consument bepaalde
kosten niet hoeft te dragen (art. 6:230k lid 2 BW; art. 6:230n lid 3 BW; art. 6:230s leden 2 en 5 BW), dat de
ontbindingstermijn van 14 dagen wordt verlengd totdat de informatie wel is verstrekt (art. 6:230o lid 1 BW),
dat de consument niet aansprakelijk is voor de waardevermindering van de zaak (art. 6:230s lid 3 BW) en dat
de overeenkomst wordt vernietigd (art. 6:230v lid 3 BW). Daarnaast wordt bepaalde informatie als essentieel
aangemerkt, die in Nederland in de sfeer van de o.d. is geïmplementeerd (art. 6:193f, aanhef en onder b, BW).
Laat de handelaar dit weg, dan is sprake van een misleidende omissie en daarmee van een oneerlijke handels-
praktijk (art. 6:193d BW). Overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen,
is bovendien vernietigbaar, art. 6:193j BW. De consument kan verder een beroep doen op de algemene
bepalingen van het BW, die door de Richtlijn consumentenrechten onverlet worden ge laten (art. 3 lid 5).
(nakoming, opschorting, ontbinding wegens tekortkoming, schadevergoeding (en verrekening), vernietiging
wegens strijd met een dwingende wetsbepaling (art. 3:40 lid 2 BW) en vernietiging wegens een wilsgebrek,
zoals dwaling) De Richtlijn consumentenrechten  “doeltreffend, evenredig en afschrikkend”.

, HR: Richtlijn consumentenrechten verplicht de rechter niet ertoe ambtshalve na te gaan of aan alle informatie-
plichten is voldaan en bij elke schending van een informatieplicht ambtshalve over te gaan tot toepassing van
een sanctie. Lidstaten hebben een zekere beoordelingsmarge bij de keuze van nationale maatregelen die nodig
zijn om de Richtlijn consumentenrechten te implementeren. Tegen deze achtergrond maakt de Hoge Raad een
onderscheid tussen (i) de informatieplichten waaraan de wet bij niet-naleving ervan specifieke rechtsgevolgen
verbindt, (ii) de essentiële informatieplichten en (iii) de overige informatieplichten. Ambtshalve toetsing is vol-
gens hem slechts aan de orde bij (i) en (ii). De onder (iii) bedoelde informatieplichten moeten worden gehand-
haafd door de consument zelf, of door collectieve belangenorganisaties of publiekrechtelijke toezichthouders.
(i) De rechter moet ambtshalve onderzoeken of uit de stellingen van de handelaar en de overgelegde
stukken genoegzaam blijkt dat de informatieplichten zijn nageleefd. Bij ontkennende beantwoording
moet de in de wet aan schending van de betreffende verplichting verbonden sanctie toegepast
worden.
(ii) De rechter kan ook gehouden zijn om de overeenkomst ambtshalve geheel of gedeeltelijk te vernietig -
en op grond van art. 3:40 lid 2 BW, indien sprake is van een voldoende ernstige schending van een of
meer essentiële informatieplichten. De Hoge Raad noemt ook enkele aanknopingspunten die de wet
biedt om te komen tot een gedeeltelijke vernietiging, die volgens hem ook kan bestaan in een gedeel -
telijke vermindering van de verplichtingen.
Bovendien dient de rechter de verschenen partij(en) in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de
(gehele of gedeeltelijke) vernietiging van hun overeenkomst. De Hoge Raad voegt daar nu aan toe dat als de
consument niet in de procedure is verschenen, de rechter slechts kan overgaan tot gedeeltelijke vernietiging.

 De HR oordeelt dat de rechter, zowel in procedures op tegenspraak als in verstekprocedures, ambts -
halve moet onderzoeken of aan bepaalde informatieplichten uit de Richtlijn consumentenrechten is
voldaan. Heeft de handelaar deze informatieplichten niet nageleefd, dan moet de rechter de sanctie
toepassen waarin de wet voorziet. Voorziet de wet niet in een specifieke sanctie, dan komt van de al-
gemene sancties uit het BW alleen de (gedeeltelijke) vernietiging voor ambtshalve toepassing in
aanmerking, en alleen bij een voldoende ernstige schending van een of meer essentiële informatie-
plichten. De handhaving van de overige consumentenbeschermende bepalingen wordt overgelaten
aan de consument zelf, en aan collectieve belangenorganisaties en publiekrechtelijke toezichthouders.

HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1055, NJ 2001/581 (Polyproject/Warmond)
Indien in een exploitatie-overeenkomst de bepalingen van een toepasselijke exploitatieverordening niet in acht
zijn genomen, heeft zulks tot gevolg dat de gemeente haar in de exploitatie-overeenkomst neergelegde aan-
spraak op een financiële bijdrage niet geldend kan maken. De met deze regel beoogde verhoging van de rechts -
zekerheid van de grondeigenaren vergt evenzeer ook in een geval dat in een exploitatie-overeenkomst een
financiële bijdrage tot verhaal van exploitatiekosten wordt bedongen ter vermindering van het exploitatie-
tekort van een complex dat gelegen is buiten het gebied waarop de exploitatie-overeenkomst betrekking heeft,
waarvoor de toepasselijke exploitatieverordening geen grondslag biedt, aan te nemen dat de gemeente haar
aanspraak op deze bijdrage niet geldend kan maken. Zulk een geval doet zich hier voor nu de door de
Gemeente bedongen bijdrage van ƒ 760 00 berust op de exploitatie-overeenkomst, deze bijdrage in wezen
dient tot verhaal van exploitatiekosten van een bestemmingsplan, en de exploitatieverordening geen grondslag
biedt voor deze wijze van verhaal van exploitatiekosten. Art. 6:211 BW bevat (voor het geval dat de prestatie
naar haar aard niet ongedaan kan worden gemaakt en in rechte ook niet op geld behoort te worden ge waar-
deerd) een uitzondering op de regel dat degene die zonder rechtsgrond een prestatie heeft verricht, gerechtigd
is van de ontvanger van die prestatie de ongedaanmaking daarvan te vorderen dan wel met toepassing van
art. 6:210 lid 2 de vergoeding van de waarde van de verrichte prestatie te vorderen. In overeenstemming met
de strekking van de parlementaire geschiedenis bij (thans) art. 6:211 BW zal niet spoedig mogen worden aan-
genomen dat een prestatie niet in rechte op geld behoort te worden gewaardeerd. Met andere woorden: (de
uitzondering van) art. 6:211 moet restrictief worden geïnterpreteerd. Het enkele feit dat de bepaling in de
onderhavige overeenkomst betreffende de financiële bijdrage om genoemde redenen wettelijke grondslag
mist, kan niet tot de slotsom leiden dat de prestatie van de Gemeente, die erin bestond dat zij toezegde
herziening van het bestemmingsplan te bevorderen behoort tot de prestaties die niet in rechte op geld
behoren te worden gewaardeerd. De rechter na verwijzing zal de waarde van de prestatie van de Gemeente
moeten vaststellen met toepassing van art. 6:210.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Studiebol20. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.26. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

59063 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.26  10x  sold
  • (0)
Add to cart
Added