Er kan een parallel getrokken worden met het arrest Feenstra/ING. In deze zaak is bepaald dat er in een
dergelijk geval geen sprake is van verrekening ex artikel 53 Fw, maar er is sprake van een handeling die deel
uitmaakt van de executoriale verkoop. Zie rechtsoverweging 3.4.2.
HR 14-02-2014 Feenstra/ING
In deze zaak ging het om het volgende. R exploiteerde als eenmanszaak een onderneming onder de naam T. Hij
heeft een kredietovereenkomst met de bank gesloten, waarbij hij een kredietfaciliteit van 395.000 euro
verkreeg tegen onder meer een eerste verpanding van zijn bedrijfsuitrusting, voorraden en vorderingen. De
bank heeft vervolgens de kredietovereenkomst opgezegd en medegedeeld dat haar vordering direct opeisbaar
wordt en dat de bank, zolang R jegens haar tekortschiet, bevoegd is afgifte te vorderen van de aan haar
verpande goederen en deze te gelde te maken. De bank stelt R echter wel in de gelegenheid zelf de voorraden
etc. te verkopen om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren, onder voorwaarde van afdracht van de
opbrengsten op zijn bij de bank aangehouden bankrekening. Dit heeft R vervolgens ook gedaan. De bank heeft
vervolgens het negatieve saldo van 300.000 euro van de rekening waarop het krediet werd geadministreerd
verrekend met het positieve saldo van 121.000 van de bankrekening waarop de opbrengsten door R zijn
ontvangen. R is vervolgens in staat van faillissement verklaard.
De curator vordert in deze zaak de bank te veroordelen tot betaling aan de boedel van het positieve rekening-
courantsaldo ten bedrage van 121.000 op de grondslag dat de door de bank verrichte verrekening van dat
positieve saldo met het krediet van 300.000 euro strijdig is met artikel 54 Fw.
Met betrekking tot de onderhandse verkoop oordeelt de HR als volgt. Een pandhouder is uit hoofde van art.
3:248 lid 1 BW bevoegd het verpande goed te verkopen en op de opbrengst daarvan het hem verschuldigde te
verhalen, als de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor het pand tot zekerheid
dient. Deze verkoop geschiedt ingevolge art. 3:250 BW in het openbaar, maar op grond van art. 3:251 BW is
ook onderhandse verkoop mogelijk. In al deze gevallen oefent de pandhouder het recht van parate executie uit
als bedoeld in art. 3:248 lid 1 BW. Daaronder valt mitsdien ook het geval dat de pandhouder en de pandgever
op de voet van art. 3:251 lid 2 BW onderhandse verkoop zijn overeengekomen. Een onderhandse verkoop is
derhalve gewoon toegestaan.
Hoe weten we nu of partijen deze verkoop zijn overeengekomen? Of dat zij afstand van haar pandrechten
heeft gedaan en de curator toestemming geeft om deze te verkopen.
Normaal leg je een pandakte subjectief uit aan de hand van de haviltex maatstaf. Afwijkende maatstaf
objectief maatstaf: 1) op welke vordering rust de het pandrecht (heijmans infra) 2)
overdraagbaarheid/verpandbaarheid van de vordering.
Bank moet duidelijk en zorgvuldig formuleren dat betreffende verkoop bedoeld is als een executoriale
verkoop in het kader van art 3:251 lid 2 BW en zij geen afstand van haar pandrecht doet.
Met betrekking tot eventuele strijdigheid met artikel 54 Fw oordeelt de HR als volgt. Zoals volgt uit het hiervoor
in 3.3.2 weergegeven arrest ING/Hielkema q.q., heeft een verkoop die plaatsvindt op een op de voet van art.
3:251 lid 2 BW overeengekomen wijze, een executoriaal karakter. Dat geldt derhalve in het onderhavige geval
ook voor de verkoop door R. van zijn verpande winkelvoorraad ten behoeve van de bank als pandhouder. Door
middel van deze (wijze van) executoriale verkoop oefent de bank haar recht uit zich met voorrang op de
executieopbrengst van de winkelvoorraad te verhalen. Bij deze executie mag de bank, ingevolge art. 3:253 lid 1
, BW, als pandhouder het door R. als pandgever verschuldigde bedrag waarvoor het pandrecht geldt, van de
netto executieopbrengst afhouden; pas daarmee komt — in voorkomend geval na uitkering van een eventueel
overschot aan de pandgever — de executie tot een einde.
In casu
In het onderhavige geval heeft de bank (een gedeelte van) de schuld van R. uit hoofde van de
kredietovereenkomst, waarvoor het pandrecht was gevestigd, van de executieopbrengst afgehouden door
middel van de hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde ‘verrekening’. Die handeling maakte nog onderdeel uit van
de executoriale verkoop, en kan niet worden aangemerkt als een verrekening in de zin van art. 54 Fw. Dat is
niet anders doordat de opbrengst van de executoriale verkoop is gestort op een door R. bij de bank
aangehouden bankrekening. Voor zover die opbrengst de vordering van de bank op R. niet overtreft, hetgeen
hier het geval is, is de bank immers niet tot schuldenaar van R. geworden, nu zij op grond van art. 3:253 lid 1
BW in zoverre zelf tot die executieopbrengst gerechtigd is. Een andere opvatting zou zonder goede grond een
doelmatige uitoefening van het verhaalsrecht van de bank als pandhouder belemmeren.
Hierbij verdient opmerking dat het voorgaande ook niet in strijd is met de strekking van art. 54 Fw. De bank
heeft zich immers niet ten nadele van de overige schuldeisers van R. in een betere positie gebracht, nu zij op
grond van haar pandrecht bij voorrang gerechtigd is tot de opbrengst van de verpande winkelvoorraad. De
bank heeft evenmin misbruik gemaakt van haar bijzondere positie in het girale betalingsverkeer, nu de storting
van de verkoopopbrengst op de door R. bij de bank aangehouden bankrekening niet het gevolg is van
‘toevallige’ betalingen door derden op die bankrekening, maar plaatsvindt in het kader van de executie door de
bank van haar pandrecht op de winkelvoorraad.
Situatie 1: je zegt krediet op en wil onderhands executeren. Dit mag dit is uitoefenen van je zekerheidsrecht.
Situatie 2: je doet afstand van je pandrecht. Dan kan de curator wel aanspraak maken.
Je moet kijken naar de communicatie tussen de twee partijen: je moet kijken wat er is afgesproken. Je kan dit
haviltexen en aan de hand daarvan bepalen waar het om gaat. Er moet sowieso wel verzuim zijn. Anders kan er
geen sprake zijn van een executie.
Casus B
Heeft ABN AMRO een geldig pandrecht op de vordering à 540.000 euro van Ploemen op
AFG? Betrek hierbij de vraag wanneer die vordering ontstaat.
Het gaat hier om een pandrecht op een toekomstige vordering. Het lijkt zo dat het bedrag voor de bouw van
het kantoorpand pas verschuldigd is op het moment dat de bouw volledig is afgerond (of eventueel op grond
van Famed/Krijkamp na afloop van een bepaalde fase - als de bouw zo lang duurt dat er tussendoor al
betalingsverplichtingen ontstaan). De vordering ontstaat in casu dus pas op het moment dat de bouw af is. Het
is niet duidelijk wanneer de bouw volledig afgerond is, maar deze zal pas aan het eind van het jaar ontstaan.
Het vestigen van een pandrecht op een toekomstige vordering is mogelijk. Op grond van artikel 3:239 lid 1 BW
moet het dan wel gaan om een toekomstige vordering die zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande
rechtsverhouding. Dit is het geval. Verder dient de vordering voldoende bepaald zijn (artikel 3:84 lid 2 BW) en
dient er voldaan te zijn aan de andere vestigingsvereisten. Zodra de vordering ontstaat, komt het pandrecht tot
stand. Dit is in casu dus pas als de bouw is afgerond.
Op het moment dat ABN AMRO zich op het pandrecht beroept, is dit derhalve nog niet geldig tot stand
gekomen omdat de vordering waarop het pandrecht is gevestigd, nog niet bestaat.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lawandmarketing. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.03. You're not tied to anything after your purchase.