Samenvatting BPR
Hoofdstuk 1: Burgerlijk procesrecht en een eerlijk
proces
Inleiding
Doelen van het burgerlijk procesrecht
Geschilbeslechting: indien een conflict kan worden vertaald naar burgerlijke rechten en verplichtingen
welke niet langs een andere weg kan worden opgelost, dan moet er een instantie zijn die de knoop
doorhakt en een van beide partijen gelijk geeft.
o Als een geschil wordt beslecht mag er best een conflict blijven bestaan ( conflictoplossing)
Titelverschaffing: doelt op de mogelijkheden die een executoriale titel biedt, namelijk afdwingen dat
daadwerkelijk verkregen wordt wat de andere partij volgens die titel zou moeten doen. De partij die
gelijk krijgt moet krijgen waar hij recht op heeft.
o Het BPR moet de winnende partij met een stuk papier verschaffen waarmee deze krijgt waar
hij recht op heeft, ook indien de andere partij niet wil meewerken
Afgeleide doelen: Rechtsontwikkeling en rechtseenheid (vanuit het perspectief van de staat). Deze doelen
mogen in de praktijk voor de advocaat die een cliënt adviseert nooit een rol spelen! De gedragsregels leert hun
dan ook dat ‘een slechte regeling beter is dan een goed proces’.
Het burgerlijk procesrecht niet enkel een simpele trukendoos waarmee de rechtszoekende kan worden
geholpen, aan de inrichting hiervan mogen ook eisen worden gesteld. De buitengrenzen van deze eisen worden
gesteld door art 6 EVRM, waarbinnen de nationale wetgever zijn eigen wensen kan trachten te realiseren.
Definities en bronnen
Definitie burgerlijk procesrecht = het formele recht dat erop is gericht een geschil tussen betrokkenen over het
materiële burgerlijk recht te laten beslechten in de ruimste zin des woords. In de kern is dit correct maar deze
definitie kent ook een aantal rafelige kantjes want, tot het burgerlijk procesrecht wordt ook gerekend
De bemoeienissen van de wetgever met mediation, bindend advies en arbitrage;
De gevallen waarin de burgerlijke rechter door de wetgever wordt aangewezen om bepaalde controles
uit te voeren (bijv. in het geval van bewind) of personen te benoemen, waarbij er van een geschil geen
sprake is;
De gevallen waarin de rechter via de regels van het Rv een geschil tussen burger en overheid dat niets
met het burgerlijk recht te maken heeft moet beslissen (bijv. na verzet tegen een dwangbevel).
Deze definitie veronderstelt tevens dat het duidelijk is wat onder “het materieel burgerlijke recht” moet
worden verstaan, dit is enkel een illusie.
Bronnen burgerlijk procesrechtt
Bepalingen uit internationale verdragen (art. 6 EVRM + art. 93-94 GW)
Regelingen van de EU mbt zaken die anders door het Rv zouden worden geregeld
Bepalingen uit de GW van rechtsreeks belang voor het BP (art. 17, 107, 112, 113, 116, 121 GW)
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Titel 11 van Boek 3 BW (rechtsvorderingen)
Faillissementswet (art. 25 t/m 31 Fw) en Onteigeningswet
Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) en Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (WRRA)
Bijzondere regelingen waarin naar Rv wordt verwezen
, Advocatenwet, Gerechtsdeurwaarderswet en de Notariswet
De invulling van beleidsruimte door de rechterlijke macht in procesregelingen en vergelijkbare
reglementen
Soft law: Beslagsyllabus en Aanbeveling wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken
De grote wijzigingen
De KEI-operatiet overstap van schriftelijk naar digitaal procederen. Tegelijkertijd krijgen de
dagvaardingsprocedure (dan vorderingsprocedure) en de verzoekschriftprocedure (dan verzoekprocedure) een
uniform inleidend processtuk (de procesinleiding).
De paraplu van art 6 EVRM
Art. 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces en geeft daarmee de grenzen aan waarbinnen het
burgerlijk procesrecht zich kan bewegen. De bepaling heeft immers rechtstreekse werking (art. 93 GW) en
derogeert aan bepalingen van Nederlands recht (art. 94 GW). De bepaling geldt voor het integrale burgerlijke
procesrecht, zij is immers van toepassing te zijn op de ‘vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen’ en
een dergelijke vaststelling vindt inderdaad plaats in het proces voorzien in Rv en aanverwante bepalingen. De
garanties die art. 6 EVRM biedt kunnen worden verdeeld in twee categorieën beginselen, de institutionele en
de processuele beginselen. Het gaat hier, over rechtspraak, op mediation, bindend advies en arbitrage kan de
bepaling niet worden toegepast.
Institutionele beginselen
Gaat over de manier waarop aan rechterlijke instanties vorm moet worden gegeven om aan de eisen van
rechtspraak in een rechtsstaat te voldoen. Het betreft de inrichting en organisatie van de rechtspraak. Het
EVRM eist dat burgerlijke zaken beslist worden door een onafhankelijke en onpartijdige rechter die bij wet is
ingesteld.
Onafh ankelijkheid
Een onafhankelijke rechter is een rechter die zich geen zorgen hoeft te maken over de gevolgen van zijn
beslissingen voor hem persoonlijk. De berechting van burgerrechtelijke geschillen wordt door art. 112 lid 1 GW
opgedragen aan de rechterlijke macht.
De leden van de rechterlijke macht worden voor het leven benoemd (art. 117 lid 1 GW). Schorsing en
gedwongen ontslag is enkel mogelijk door de HR (art 117 lid 3 GW) in bepaalde de wet aangegeven gevallen
(art 46i, art 46l en 26m WRRA). De rechter bepaald zelf wanneer hij stopt (art 117 lid 2 Gw), tenzij hij met
pensioen moet op zijn zeventigste (art 46h lid 2 WRRA).
Door de ontslaggronden te beperken en de controle daarop aan de rechterlijke macht zelf te geven wordt
bereikt dat de rechter geen druk vanuit het bestuur of wetgever hoeft te voelen om bepaalde beslissingen te
nemen
Op grond van art. 42 lid 3 WRRA kunnen rechters die onrechtmatig handelen door het nemen van een
bepaalde beslissing, niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade. De wetgever wilde ook langs
die weg voorkomen dat rechter zich door de mogelijke civielrechtelijke gevolgen van hun ambtsvervullingen
zouden laten weerhouden van het nemen van de huns inziens juiste beslissing (HR Greenworld).
Waar de onafhankelijkheid hiermee volledig is gewaarborgd, rijst de vraag hoe het zit met de controle op de
rechter.
De meeste inhoudelijke fouten kunnen worden hersteld door de rechtsmiddelen uit de
procesregelingen.
, Toezicht op de gedragingen (nlet de beslissingen) van rechters is geregeld bij de wet (art. 116 lid 4
GW) en is opgedragen aan organen binnen de rechterlijke macht zelf, zoals de presidenten van de
rechtbanken (art. 46d WRRA).
Dit wordt aangevuld met klachtenregelingen, die ieder gerecht moet vaststellen op grond van art. 26
Wet RO (art. 75 lid 6 voor de HR). Uiteindelijk kan een klacht bij de HR worden ingediend (art. 13a e.v.
Wet RO).
Onparti jdigheid
Onafhankelijk biedt garantie dat de recht in vrijheid tot een beslissing kan komen, maar dat sluit niet uit dat de
rechter toch partijdig is. Art 6 EVRM eist daarom ook dat de rechter onpartijdig is. De rechter mag er niet op uit
zijn een bepaalde partij te laten winnen en mag eigenlijk zelfs niet een bepaalde uitkomst prefereren op andere
dan juridische gronden. Vrouwe Justitia is dan ook (meestal) geblinddoekt, zij mag niet zien welke partijen zij
voor zich heeft om te voorkomen dat haar oordeel op grond van verkeerde motieven tot stand komt. Sterker
nog, zij moet zich onthouden van ieder contact met partijen en hun raadslieden over de zaak buiten het
kader van het geding (art. 12 Wet RO).
Volgens de HR zit het met die onpartijdigheid wel goed, want een rechter wordt ‘uit hoofde van zijn
aanstelling vermoed onpartijdig te zijn’.
Strikte selectie voor benoeming, opgedragen aan de Raad voor de Rechtspraak (art 91 Wet RO)
Bezoldiging van recht als een voorziening om de rechtelijke onpartijdigheid te verzekeren
Bepalingen ter voorkoming van een belangenverstrengeling incompatibiliteiten, functie die
onverenigbaar zijn met het rechterlijke ambt
o Art 44 lid 1 WRRA: advocaat of notaris en het anderszins verlenen van juridische bijstand
o Rechters mogen politiek actief zijn en deel uitmaken van vertegenwoordigende organen
Verwacht dat zij geen zaken behandelen waarin zij zich niet vrij achten in het nemen van een
beslissing, zij horen dan te verzoeken zich te mogen verschonen (art 40 Rv)
Tegen een vermoeden staat tegenbewijs open en de HR vervolgt de standaardformulering dan ook met ‘tenzij
zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens de verdachte (resp. een bepaalde partij) een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij
de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (EHRM Hauschildt-arrest vs.
Denemarken).
Subjectieve onpartijdigheid: persoonlijke overtuiging van de rechter
Objectieve onpartijdigheid: objectieve omstandigheden die twijfel zouden kunnen wekken aan de
onpartijdigheid van de rechter = schijn van partijdigheid
De partij die vindt dat een rechter (of kamer) op een van beide gronden partijdig is, kan die rechter (of kamer)
wraken (art. 36 t/m 39 Rv).
Ingesteld bij de wet
Twee eisen, het moet gaan om een rechterlijke instantie en die rechterlijke instantie moet bij wet in het leven
zijn geroepen.
De rechter moet de bevoegdheid hebben te beslissen, het moet kunnen leiden tot een rechtens bindende
beslissing over het geschil of de kwestie. Een rechter die over een zaak moet beslissen zal die beslissing ook
moeten nemen. Doet hij dat niet, dan maakt hij zich schuldig aan wat vroeger ‘rechtsweigering’ werd genoemd.
Er staat nu geen sanctie meer op, want het beginsel van art. 26 Rv volstaat.
Het een en ander moet volgens art 6 EVRM geregeld worden door de wet, een regeling afkomstig van de
hoogste wetgever in de rechtstaat = wet in formele zin. De burger heeft daarnaast recht op de rechter die de
, wet hem toewijst. Dit recht dat het, ius de non evocando wordt genoemd, is zelfs vastgelegd als een klassiek
grondrecht (art. 17 GW). Het burgerlijk procesrecht voldoet aan deze eis.
Een beslissing genomen door een gerecht dat niet is samengesteld conform de wettelijke regels, levert een
schending van art 6 EVRM op. Naar Nederlands recht is een dergelijke beslissing gewezen door een ander dan
het in de wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren nietig (art 5 lid 2 Wet RO).
Processuele beginselen
Processuele beginselen gaat over eisen die aan de procedures bij die rechterlijke instanties worden gesteld.
Institutionele beginselen inrichting en organisatie van de rechtspraak. Art. 6 EVRM eist dat over burgerlijke
zaken beslist wordt door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Die rechter moet bovendien bij de wet zijn
ingesteld. Ze hebben betrekking op de eisen waaraan een procedure ten overstaan van een rechter in een
rechtsstaat moet voldoen.
Toegang tot de rechter en het verbod op excessief formalisme
Het recht op “access to justice” is niet expliciet in art 6 EVRM vervat, maar moet hier toch in worden
ingelezen (EHRM Golder v. VK). Dit betekent dat voor adequate rechtsbescherming er een procedure bij de
rechter moet zijn geregeld (art. 13 EVRM).
Een justitiabele moet ook feitelijk gebruik kunnen maken van een dergelijke procedure wil het recht op access
tot justice gewaarborgd zijn. Zo mogen er geen onoverkomelijke financiële obstakels zijn, de Wet op de
rechtsbijstand beoogt daarin te voorzien (zie art. 35 Wrb).
Daarnaast zijn er formele eisen waaraan een procedure moet voldoen, procederen is immers niet mogelijk
zonder zulke regels. Zulke regels kunnen een partij afhouden van een beslissing door de rechter, maar zijn
noodzakelijk en onvermijdelijk. Om verenigbaar te zijn met art. 6 EVRM stelt het EHRM aan deze formele
regels drie eisen:
De regels mogen het recht op toegang tot de rechter niet in de kern aantasten
De regels moeten een redelijk doel dienen
De daardoor in het leven geroepen beperkingen moeten proportioneel zijn ten opzichte van dat doel
(= verbod op excessief formalisme)
Het verbod van excessief formalisme sluit over het algemeen goed aan bij het deformaliseringsbeleid dat
door wetgever en rechter al sinds lange tijd wordt gevoerd.
Formele fouten in het BP mogen zo min mogelijk leiden tot beslissingen die partijen afhouden van een
uitspraak over hun wederzijdse rechten en plichten
Nietigheid van de dagvaarding is teruggedrongen (zie art 120-122 Rv)
Wisselbepaling art. 69 Rv om te voorkomen dat een verkeerd gekozen inleidend processtuk tot
niet-ontvankelijkheid zou leiden. Gedachte is dat formele fouten slechts tot formele sancties horen te
leiden.
Recht van hoor en wederhoor
Het recht op een eerlijke behandeling geeft een recht aan beide partijen om gehoord te worden en om te
reageren op wat door de wederpartij of derden aan de rechter is voorgelegd (fair hearing), het recht van
hoor en wederhoor (audi et alteram partem). Het is aan de wetgever om dit beginsel uit te weken, in het BP
wordt er gedetailleerd aangegeven hoe een standpunt ter kennis van de rechter moet worden gebracht en hoe
en op welke termijn hierop kan worden gereageerd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lawandmarketing. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.25. You're not tied to anything after your purchase.