100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Insolventierecht week 5 $6.89
Add to cart

Summary

Samenvatting Insolventierecht week 5

1 review
 11 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van bijeenkomst, hoorcollege en leesstof van week 5 van het vak insolventierecht. Vak afgerond met een 9.

Preview 4 out of 36  pages

  • October 17, 2022
  • 36
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: yvesherveille • 2 year ago

avatar-seller
Hoorcollege 5: Verrekening en actio pauliana
Verrekening
Verrekening en schuldvergelijking zijn hetzelfde.
 Verrekening  indien twee partijen over en weer schulden en vorderingen op elkaar hebben.
 Het leerstuk van verrekening behandelt daarmee de vraag of het betalen over en weer d.m.v.
verrekening toegestaan is in bepaalde situaties.


Verrekening buiten faillissement (art. 6:127 BW)
Vereisten:
1. Het moet gaan om verbintenissen over en weer (er moet dus sprake zijn van wederkerigheid, twee
personen zijn elkaars crediteuren en debiteuren tegelijkertijd);
2. Het moet gaan om gelijksoortige prestaties (dit is vrijwel altijd een betaling van geld, er staan 2 of
meer geldvorderingen tegenover elkaar);
3. Degene moet bevoegd zijn om de eigen verbintenis na te komen (de debiteur moet de bevoegdheid
hebben om nu reeds te betalen, de crediteur kan niet weigeren zonder in schuldeisersverzuim te
geraken); en
4. Degene moet de bevoegdheid hebben om nakoming door de wederpartij af te dwingen (er moet dus
sprake zijn van opeisbaarheid van de vordering die je in verrekening wil brengen).

Waarbij art. 6:127 BW wordt begrensd door art. 6:136 BW (je kunt niet verrekenen indien de bevoegdheid
niet eenvoudig is vast te stellen).


Verrekening in faillissement
Ook in faillissement kan men verrekenen, hetgeen zeer belangrijk is want dit geeft je immers een feitelijke
voorrang.  Verrekening heeft een zekere waarborgfunctie in faillissement

Verrekening in faillissement is makkelijker dan verrekening buiten faillissement. Verrekening in faillissement
is namelijk deels ruimer mogelijk dan in het BW:
1. Het moet gaan om verbintenissen over en weer (er moet dus sprake zijn van wederkerigheid);
2. Het moet gaan om gelijksoortige prestaties (geld, soms soortzaken);
3. Degene moet bevoegd zijn om de eigen verbintenis na te komen; (geldt niet in faillissement)
4. Degene moet de bevoegdheid hebben om nakoming door de wederpartij af te dwingen (er moet dus
sprake zijn van opeisbaarheid); en (geldt niet in faillissement)
5. Een begrenzing in art. 6:136 BW (indien de bevoegdheid niet eenvoudig is vast te stellen) (art. 53 lid 3
Fw en HR Reuser q.q./Postbank)). (geldt niet in faillissement)
6. Schuld en vordering moeten zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen
vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht (art. 53 lid 1 Fw).


Er bestaan extra restricties in faillissement (art. 3:53 lid 1 Fw): hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de
gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór
de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.  Je
kan slechts bepaalde schulden en vorderingen met elkaar verrekenen.
 Vorderingen die zijn ontstaan op of na de faillietverklaring, daarvan dient te worden aangetoond dat
deze voortvloeien uit handelingen die vóór de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht.
 Postgiro  de betekenis van de zinsnede ‘voortvloeien uit handelingen vóór de faillietverklaring
verricht’ is echter niet zo ruim dat alle gevallen waarin een na de faillietverklaring ontstane schuld ook
maar enigszins verband houdt met een vóór de faillietverklaring gesloten overeenkomst daaronder

, vallen. Met name niet indien de ‘rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de schuld ligt in een na
de faillietverklaring verrichte rechtshandeling van een derde, welke zelf geen verband houdt met de
voor de faillietverklaring gesloten overeenkomst waarop de vordering is gegrond’.
o Feiten: een bank geeft een betaalrekening aan een klant, meer specifiek eenrekeningcourant
(bij deze rekening geldt de afspraak, alles wat partijen over en weer van elkaar te vorderen
hebben of zullen hebben wordt automatisch verrekend en dus niet pas wanneer men een
beroep doet op verkenning, dit wordt uitgedrukt in een saldo er wordt steeds gesaldeerd).
 Standaardfilms had een negatief saldo en Postgiro had dus een vordering op
standaardfilms. Standaardfilms heeft diverse vorderingen op crediteuren, waaronder
D. D geeft opdracht aan Postgiro om een aantal bedragen te debiteren en te
crediteren aan Standaartfilms.
 Op het moment dat Postgiro deze opdracht aanneemt en uitvoert ontstaat voor
Postgiro een schuld aan Standaartfilms voor dit bedrag en standaardfilms heeft een
vordering ter waarde van dit bedrag op Postgiro.
 De creditering gebeurt pas na faillietverklaring. Door de
betaalverplichting/creditering op zich te nemen, betreft het een schuld van Postgiro
t.a.v. Standaardfilms.
o Rechtsvraag: mag Postgiro in het faillissement van Standaardfilms haar vordering uit hoofde
van de rekening courant op Standaardfilms verrekenen met haar schuld aan standaardfilms
uit hoofde van de opdracht.
 Ratio: banken vervullen vandaag de dag een heel belangrijke positie, verrekening in
faillissement zou deze banken een aanzienlijke machtspositie verschaffen, d.m.v.
verrekening zou Postgiro en banken in het algemeen een groter deel van haar
vordering krijgen voldaan en daarmee en enorme voorsprong hebben op andere
crediteuren in het faillissement
 Dit geldt voor creditering van een debet staande girorekening na het faillissement.
o Maar aan die artikelen [53 en 234 Fw] mag, mede in het licht van de wetsgeschiedenis niet
een zó ruime strekking worden toegekend, dat zij van toepassing zouden zijn in alle gevallen,
waarin een schuld die ontstaan is na de faillietverklaring (surséance) enig verband met een
voordien gesloten overeenkomst houdt. Met name kan van toepassing geen sprake zijn,
indien de rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de schuld ligt in een na de
faillietverklaring (surséance) verrichte rechtshandeling van een derde — zoals in het
onderhavige geval de opdrachten tot overschrijving aan de Girodienst - welke zelf geen
verband houdt met de vóór de faillietverklaring (surséance) gesloten overeenkomst waarop
de vordering is gegrond.
 De schuld vloeit niet voort uit de rekening courant verhouding, maar uit de betalingsschuld
die door een derde is gegeven
 Postgiro is sindsdien vaste rechtspraak. Zie in dit verband ook Otex/ Steenbergen.

,Maar zelfs als zowel vordering als schuld zijn ontstaan vóór het faillissement en aan de voorwaarden van art
53 is voldaan, kan verrekening verboden zijn in geval van art. 54 Fw.
 Art. 54 Fw: niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde
vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij
bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
 Niet te goeder trouw  indien degene het faillissement had kunnen zien aankomen.
 Als je een vordering/schuld van een ander overneemt in een periode waarin je het faillissement kunt
zien aankomen (niet meer te goeder trouw) dan mag je niet meer verrekenen. Ingevolge lid 2 mag je
bij na faillietverklaring overgenomen vorderingen sowieso niet verrekenen.

Amro/curatoren THB  De betalingsopdracht vindt plaats voor de faillietverklaring, de bank aanvaart de
opdracht en voert deze uit. De bank gaat over tot verrekening van haar schuld uit hoofde van de
betalingsopdracht met haar vordering uit de rekeningcourant. Het gaat hier om een creditering vlak voor de
faillietverklaring. Hier zou men op grond van art 53 in principe mogen verkeken, immer zijn beide vordering en
schuld voor faillietverklaring ontstaan.
 Feiten: D heeft een schuld aan de rekeninghouder. D geeft een betalingsopdracht aan de bank. De
bank voert de betalingsopdracht uit, zodat de rekeninghouder een vordering heeft op de bank en dus
een schuld van de bank aan de rekeninghouder. De bank heeft ook een vordering op de
rekeninghouder. D heeft een schuld aan de rekeninghouder, deze valt weg door betaling.
 D geeft een betalingsopdracht en de bank voert deze uit, door deze opdracht uit te voeren ontstaan
een nieuwe schuld van de bank, maar voor exact hetzelfde bedrag als D aan de rekeninghouder had.
Economisch zou je kunnen zeggen dat de bank de schuld van de debiteur heeft overgenomen, het is
immers dezelfde schuld die de schuldenaar had aan de rekeninghouder. Volgens de HR is dit weliswaar
geen echte schuldoverneming in de zin van het BW, maar het begrip schuldoverneming in het kader
van art 54 Fw is een ruimer begrip, volgens de HR kunnen wij dit inderdaad zien als schuldoverneming
in de zin van het faillissementsrecht,

,  De bank neemt als het ware de schuld van D over. In de zin van het faillissementsrecht is dit wel
schuldoverneming, en valt deze constructie onder art. 54 Fw. Dit is pas een probleem indien deze
schuldoverneming gebeurt op een moment dat de schuldovernemer (de bank) het faillissement van de
rekeninghouder kan zien aankomen. Banken hebben regelmatig contact met hun rekeninghouders en
hebben inzage in de onderlinge vorderingen en schulden aan de rekeninghouder en heeft een grote
informatievoorsprong, een bank zal redelijk snel geacht worden in de gaten te hebben wanneer het
bergafwaarts en dus richting faillissement gaat. In die periode kan de bank niet meer verrekenen met
binnenkomende betalingen op de rekening-courant.
 Indien bij de overneming niet te goeder trouw wordt gehandeld, kan er dus geen verrekening
plaatsvinden (art. 54 lid 2 Fw).




Schuldoverneming in de zin van het BW: art. 6:155- 6:185 BW.
 Art. 54 Fw hanteert een ruimer begrip van schuldoverneming.
 Loeffen/ BMH I het aanvaarden, vóór faillissement, van een opdracht tot creditering van een
rekeningcourant en het geven van een begin van uitvoering daaraan vallen onder het begrip
schuldoverneming uit art. 54 Fw.
 Uitzondering op deze strenge rechtspraak: bij betalingen van vorderingen (rekeninghouder-debiteur)
die aan de bank zijn verpand (Mulder q.q./ CLBN).

Mulder q.q./ CLBN  D heeft een schuld aan de rekeninghouder. D geeft een betalingsopdracht aan de bank.
De bank voert de betalingsopdracht uit, zodat de rekeninghouder een vordering heeft op de bank en dus een
schuld van de bank aan de rekeninghouder. De bank heeft ook een vordering op de rekeninghouder. De bank
gaat tot verrekening over, maar de curator in het faillissement van de rekeninghouder protesteert en verwijst
naar voorgaande rechtspraak.
 In het nieuw BW is de fiduciair overdracht en ook de fiduciair cessie afgeschaft, hiervoor is in de plaats
gekomen het stille pandrecht op roerende zaken en het stille pandrecht op vorderingen. Gedurende
het ontwerp hebben vele groeperingen hun zorgen geuit over de werkbaarheid van he stille
pandrecht. Een Genootschap van bedrijfsjuristen stelde zich de vraag of met het stille pandrecht waar
we nog geen ervaring mee hebben hetzelfde kunnen doen als/is dit even sterk als de fiduciair
overdracht/cessie die we nu gebruiken. De minister stelt dat om een wetstechnische andere opzet
gaat van de regeling maar dat men hiermee exact hetzelfde kan als met de fiduciaire overdracht en
cessie. Het stille pandrecht is even sterk als de fiduciaire overdracht en cessie.  Dit blijkt niet
helemaal te kloppen het stille pandrecht is niet in alle opzichten hetzelfde en niet altijd even sterk als

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lawandmarketing. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48072 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$6.89
  • (1)
Add to cart
Added