Economie
0. Inleiding
0.1. Het doel van de economische wetenschap
Het economisch aspect van handelen bestaat uit kiezen
elementen van de keuze
0.1.1. Behoefte
= het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen
Primaire of levensnoodzakelijke behoefte: voeding, kleding en
huisvestiging
Immateriële behoefte: onderwijs, ontspanning, geneeskundige verzorging
Individuele behoeften subjectief
0.1.2. Schaarse middelen
= een middel waarvan de verlangende hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid
zou overtreffen wanneer het middel gratis zou zijn
≠ zeldzaam
0.1.3. Nuttigheid en keuzeprobleem
Een goed of dienst is pas nuttig wanneer er de behoefte mee voldaan is
Economie = de studie van het menselijk streven naar bevrediging van
behoeften met behulp van schaarse middelen.
0.2. Welvaar en welzijn
Welvaart
= de mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun
behoeften kunnen voorzien
Welzijn
= bevrediging van verlangens die geen beslag leggen op schaarse
middelen (vriendschap, liefde)
0.3. Soorten goederen
Vrije goederen
Door Fien G.
, = niet-schaarse goederen
= goederen die in de natuur in overvloed aanwezig zijn zodat de volledige
behoefte kan bevredigd worden
Economische goederen of schaarse middelen
Eerste opdeling:
o Zuiver individuele goederen
Rivaliteit onder de consumenten en de producent kan consumenten
uitsluiten van gebruik
(Vb.: wanneer je die ene fiets verkoopt kan je hem niet nog eens
verkopen)
o Zuiver collectieve goederen
= niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar
(vb. politie en brandweer: iedereen betaalt mee via de
belastingheffing)
o Quasicollectieve goederen
Verkoop op de markt kan ook door de overheid aangeboden worden
(vb. onderwijs: rivalisering)
Tweede opdeling:
o Consumptiegoederen
= bevredigen onmiddellijk de behoefte van gezinshuishoudingen
Verbruiksgoederen
= goederen dat je maar 1 maal kunt gebruiken (vb. brood)
Gebruiksgoederen
= goederen dat je meerdere malen kunt gebruiken (vb.
smartphone)
o Investeringsgoederen
= goederen om andere goederen te produceren
Kapitaalgoederen/productiegoederen
levensduur va minstens 1 jaar (vb. gebouwen, machines,
…)
Vlottende investeringsgoederen
niet-duurzaam; tijdens productieproces verbruikt of
vernietigd (vb. grondstoffen)
0.4. Consumptie en productie
Consumptie
= aanwending van economische goederen voor niet-productieve
doeleinden
Productie
= toevoegen van waarde (nut) aan de economische goederen
Productiefactoren:
Natuur = leverancier van grondstoffen en energie
Arbeid = arbeidsprestaties van fysieke en intellectuele aard
Het kapitaal= het geheel van door de mens geproduceerde
productiemiddelen (vb. machines, fabrieksgebouwen, …)
0.5. De methode
Inductieve methode
Door Fien G.
, = vertrekken van een groot aantal feitelijke gegevens die tot een
wetmatigheid leidt.
Deductieve methode
= gaat van een principeel beginsel uit, waaruit men nieuwe besluiten
afleidt
beste resultaten: combinatie van beide methodes
0.6. De ceteris paribus-clausule
= ‘als de rest gelijk zijnde’
belangrijke veronderstelling in economische wetenschap
alles gelijk houden en focussen op 1 ding
0.7. Micro-, meso- en macro-economie
Micro-economie
niveau van individuele huishouding
Meso-economie
niveau van bepaalde huishoudingen
(vb. een bepaalde bedrijfstak, sector of regio)
Macro-economie
niveau van alle bedrijven, gezinnen en overheidshuuishoudingen
Door Fien G.
, 1. Consumenten
1.1. De keuze van de optimale goederencombinatie (= evenwicht van
de consument)
Wordt bepaald door:
Niet-economische factoren: voorkeuren of preferenties
Economische factoren:
o Prijzen van goederen
o Beschikbaar inkomen (= budget)
1.1.1. Preferenties
Bepaald door sociologische en psychologische factoren:
Sociologische factoren:
o Gezinssituatie
o Sociale klasse
o Religie
o Woonplaats
o Nationaliteit
Psychologische factoren:
o Persoonlijkheid
o Levensstijl
Bandwogoneffect: iedereen wil hetzelfde
Snobeffect: onderscheiden van de groep
Eerste wet van Gossen of wet van dalend grenspunt
= streven naar maximaal behoeftebevrediging of zo groot mogelijk nut
= naarmate de consument beschikt over meerdere goederen hoe minder
‘nut’ het laatste goed toevoegt aan het totale nut.
Vb. Je koopt 3 ijsjes: het extra nut dat het laatste ijsje bijdraagt is kleiner
dan het extra nut dat het 2e ijsje bij draagt
Marginale nut of grensnut
= exxtranut dat het laatste goed/eenheid toevoegt aan het totale nut
uitzondering: verslaafden en verzamelaars
1.1.2. Budget en prijzen
Opstellen van de budgetlijn
Q= hoeveelheid
Budget= 150 euro
P(prijs) liedje: 1,25 euro
P pintje: 2 euro
Budgetlijn
= lijn van alle mogelijkheden
= de rechte die de combinaties van
twee goederen weergeeft die de
consument met een bep. budget kan
aanschaffen, rekening houdend met de
prijzen van de goederen.
Door Fien G.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fiengoeminne. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.