Creemers, van dongen, de jong, paolino
All classes
Subjects
vordering
pandrecht
goederenrecht
eidendom
bezit
eigenaar
zaak
schuldenaar
schuldeiser
erfdienstbaarheid
onroerende zaak
overdracht
notariële akte
bezitter
verkrijgende verjaring
natrekking
goed
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Rechtsgeleerdheid
Goederenrecht (RGBUPRV005)
All documents for this subject (48)
Seller
Follow
Yara99
Reviews received
Content preview
Hoorcolleges Goederenrecht
Hoorcollege 1
Eigendom van onroerende zaken en beperkte genotsrechten
Wat zijn goederen? Volgens 3:1 BW: alle zaken en alle vermogensrechten. We zijn vooral met boek 3
en 5 bezig want hierin staat het meeste goederenrecht. Verbintenisrecht komt er ook een beetje bij
omdat het goederenrecht hiermee samenhangt.
3:6 vermogensrechten: rechten die overdraagbaar zijn of er zijn om de rechthebbende stoffelijk
voordeel te verschaffen/in het verleden of de toekomst dit voordeel te verschaffen. Denk aan
vorderingen, de meeste beperkte rechten, eigendomsrecht, recht van gebruik en bewoning.
3:2 BW: zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. (Ooit waren goederen en
zaken omgekeerd, dus gold roerend en onroerend voor goederen, maar nu voor zaken! Onroerend
goed is dus fout, het is een onroerende zaak!). 3:3 BW: onroerend zijn grond, nog niet gewonnen
delfstoffen, daarmee verenigde beplantingen en gebouwen en werken die duurzaam met de grond
verenigd zijn, rechtsstreeks (direct) of door vereniging met andere gebouwen of werken (indirect).
Wanneer is iets een gebouw of werk? Art. 1 lid 1 sub c Woningwet voor gebouw, maar dit is een term
waarover we niet echt speculeren, maar wanneer is iets nou een werk? In HR Veendam: een gebouw
of werk is een constructie die door mensenhanden vervaardigd is. Dus dit is heel breed. Wanneer is
iets duurzaam verenigd met de grond? HR Portacabinarrest: als het naar aard en inrichting bestemd
is om duurzaam ter plaatse te blijven (het bestemmingscriterium). Hoe bepaal je de bestemming?
Twee aanwijzingen: de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven moet naar buiten kenbaar
zijn en de bedoeling van de bouwer moet ermee samenhangen voor zover naar buiten kenbaar. En:
je mag de verkeersopvatting niet als maatstaf gebruiken (maar het gaat wel om de uiterlijke
verschijningsvorm van het werk). Ook niet van belang is de technische mogelijkheid om het werk te
verplaatsen (hoewel roerend bewegelijk betekent). Roerend zijn de zaken die niet onroerend zijn.
Waarom is het onderscheid tussen roerend en onderscheid van belang? Over onroerende zaken
betaal je onroerende zaaksbelasting, en bij het overdragen van een onroerende zaak betaal je
overdrachtsbelasting, en onroerende zaken zijn registergoederen dus je kunt er alleen een
hypotheekrecht op vestigen en geen pandrechten, en voor levering heb je een notariële akte en
inschrijving in openbare registers nodig (3:89), en sommige beperkte rechten zijn alleen te vestigen
op onroerende zaken, en het heeft gevolgen voor de eigendomsvraag: onroerende zaken worden op
grond van 5:20 lid 1 sub e BW nagetrokken door de eigendom van de grond.
HR Havenkraanarrest laat zien hoe ruim het criterium voor onroerende zaken is: huurder van
havenkranen kocht ze, en moest toen overdrachtsbelasting betalen omdat het onroerend was, maar
de koper vond het geen onroerende zaken. Volgens de Hoge Raad zagen ze eruit alsof ze bestemd
waren duurzaam ter plaatse te blijven, ookal reden ze heen en weer over rails. Dus wel onroerend.
Maar uitzondering: alles wat drijft. Zie HR Woonarkarrest: de woonark kon niet bewegen, dus
onroerende zaaksbelasting. Hier tegenin gegaan. Het zag er wel uit alsof het bestemd was om
duurzaam ter plaatse te blijven, want het lag tussen twee lage bruggen enzo. Maar volgens HR: is het
bestemd om te drijven, en dan is het een schip, en een schip is altijd een roerende zaak. Dus we
komen niet toe aan het bestemmingscriterium. Een schip is volgens 8:1 BW: een zaak, geen
luchtvoertuig zijnde, die blijkens hun constructie bestemd is om te drijven en drijft of heeft gedreven.
,Dit is waarschijnlijk gedaan zodat de woonarken niet volgens natrekking allemaal eigendom werden
van de gemeente die de grachten enzo als eigendom heeft.
Eigenaar van de zaak is eigenaar van al haar bestandsdelen, eenheidsbeginsel van art. 5:3 BW. Dit
geldt voor roerend en onroerend. Dus een groot vlot met meerdere huizen erop, moet als 1 worden
verkocht, je kunt de eigendom niet splitsen. Eigendom splitsen kan alleen bij onroerende zaken. Dus
dat is het gevolg van HR woonark.
Art. 5:20 is natrekking en art. 3:4 is bestanddeelvorming. En 5:3 geeft het gevolg van
bestanddeelvorming. 5:14 is over de hoofdzaak.
3:4 BW: lid 1: alles wat volgens de verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt is bestanddeel
van die zaak. Zie depex-curatoren: Depex wil zijn waterdestillatie ophalen als revindicatie als de
koper die niet betaald heeft failliet gaat. Curator zegt: je bent daar helemaal geen eigenaar meer van,
want het is een bestanddeel geworden van het fabrieksgebouw, want iedere farmaceutische fabriek
heeft een waterdestillatie-inrichting nodig. Is dit een bestanddeel naar verkeersopvatting? Voor die
vraag moet je volgens HR kijken naar twee aanwijzingen: gebouw en apparatuur zijn in constructief
opzicht op elkaar afgestemd, of het gebouw is bij ontbreken van de apparatuur onvoltooid te
beschouwen. Dus apparatuur moet er specifiek voor zijn gemaakt, of er wel echt bijhoren. Maar: het
gaat er hier om dat het gebouw als gebouw incompleet is! Dus kijk niet naar het bedrijf, maar naar
het gebouw! Een gebouw is niet snel incompleet zonder iets. Lid 2: een zaak die met een hoofdzaak
zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van
betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak.
Depex laat zien dat er een strenge toets is voor 3:4. Kortmann zei daarom in zijn annotatie bij
Portacabin: zou de uitkomst in Depex anders zijn geweest als een beroep werd gedaan op 3:3 ipv
3:4? Want die toets is juist veel breder, zoals in Portacabin te zien was. Want 3:3 kan ook duurzame
vereniging met de andere gebouwen of werken op de grond zijn. Want dan is het onroerend en door
natrekking eigendom bij de fabriek. Zou het bestemmingscriterium ook gelden voor deze indirecte
natrekking? Deze vraag is nooit opgepakt. Er zijn geen voorbeelden voor indirecte vereniging, hoe dit
getoetst wordt.
Pas in 2013 werd het WKK-arrest gewezen: in een kassencomplex werd een
warmtekrachtkoppelingsinstallatie geïnstalleerd. Belastingdienst wilde overdrachtsbelasting.
Eigenaar van kassencomplex zei dat het geen beschadiging opleverde om weg te halen en dat het
gebouw niet incompleet was zonder dat ding (hoewel als kas wel, maar bedrijf maakt niet uit).
Belastingdienst zei dat het wel een onroerende zaak was vanwege 3:3: bestemd om duurzaam ter
plaatse te blijven. Hoge Raad zei dat die machine inderdaad duurzaam verenigd was met de grond en
dus onroerend. Dit betekende dat Depex/3:4 opzij werd geschoven. Geen bestanddeel, maar
onroerende zaak en dus ook nagetrokken. Maar dat zou betekenen dat alles wat bestemd lijkt om
duurzaam te blijven, onroerend zou zijn en met de grond nagetrokken zou worden, dus ook
bijvoorbeeld een bureau en een beamer in een collegezaal.
Dus twee vormen van natrekking, op grond van 3:4 door bestanddeelvorming, of op grond van 3:3
door verticale natrekking (hier wordt het woord verticaal pas voor het eerst gebruikt: en dan is er
directe vereniging en indirecte vereniging). Dit is een tweewegenleer: de twee wegen bestaan naast
elkaar en kunnen andere uitkomsten geven. Dat lijkt onwenselijk maar de HR keurt dat dus goed.
Regels omtrent natrekking zijn belangrijk voor de grenzen van het eigendomsrecht. Je bent namelijk
eigenaar van alles wat door jouw eigendom wordt nagetrokken. Het eigendomsrecht staat in art. 5:1
BW: het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, het recht om van iets
, gebruik te maken tenzij dat in strijd is met andere regels of rechten van anderen en ook het recht om
eigenaar van de vruchten van de zaak te worden tenzij dat in strijd is met rechten van anderen.
Je kunt met verbintenissen een afspraak over je eigendom met iemand anders voor diens gebruik
maken, maar dan heeft hij geen zekerheid, want zodra je het eigendom verkoopt heeft hij geen
rechten meer. Daarom kan je via het goederenrecht een beperkt recht vestigen. Dit is een absoluut
recht, dus kan worden ingeroepen tegen eenieder. Een beperkt recht rust altijd op het recht van een
ander. Het recht van prioriteit geldt, dus het eerst gevestigde beperkte recht gaat voor. En alle
beperkte rechten hebben zaaksgevolg, wat betekent dat als het goed wordt overgedragen, het recht
erop blijft rusten. Dit is dus anders dan bij een overeenkomst. 3:8 BW: een beperkt recht is een recht
dat is afgeleid uit een meer omvattend recht dat hiermee is bezwaard. In boek 3 staan vruchtgebruik
(201), pandrecht (227 jo. 236 e.v.) en hypotheekrecht (227 jo. 260 e.v.), en in boek 5 staan
erfdienstbaarheid (70), erfpacht (85) en opstalrecht (101). Dit zijn alle beperkte rechten, het is een
gesloten stelsel. In de voorwaarden kun je heel veel zelf bepalen, dus we zijn over het algemeen even
flexibel als landen met een open stelsel (want die hebben weer vaste voorwaarden). Waarom
sommige in boek 3 en anderen in boek 5? In boek 5 staan de zakelijke rechten, dus de rechten die op
alleen op zaken kunnen rusten, en in 3 alle goederenrechten dus die op zaken en goederen kunnen
rusten. Pandrecht, hypotheekrecht en erfdienstbaarheid zijn afhankelijke rechten, opstalrecht kan
een afhankelijk recht zijn.
Zekerheidsrechten (pand en hypotheek) komen nog aan bod. Nu de andere beperkte rechten.
Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan
de vruchten te genieten. Dit wordt in het erfrecht veel gebruikt: je kinderen worden juridisch
eigenaar van alles, maar de langslevende echtgenoot mag alles blijven gebruiken. Dit gaat dus over
het hele vermogen. En het wordt veel gebruikt op een vordering, waarbij het het recht geeft dat de
rente of de betaling naar jou gaat terwijl de vordering van een ander is. Bijzonder is dat het recht van
vruchtgebruik stopt als de vruchtgebruiker overlijdt (3:203 lid 3). Zie ook 3:210 en 3:223 voor andere
bijzonderheden.
Recht van gebruik en bewoning is een bijzondere vorm van vruchtgebruik. Dit wordt dus in
testamenten opgesteld. Art. 3:226 BW geeft hier regels voor. Hierin staat ook dat het recht niet
overdraagbaar is (wat vruchtgebruik normaal wel is).
Erfdienstbaarheid is een last waarmee het dienende erf ten behoeve van het heersende erf is
bezwaard. Bijvoorbeeld om niks te bouwen wat het uitzicht van je buurman verpest.
Opstalrecht is een recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken
of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. Het geeft dus mogelijkheid om natrekking
tegen te gaan. (Zie 5:20 lid 1: voor zover de wet niet anders bepaalt, en met opstalrecht bepaalt het
dus anders).
Recht van erfpacht is het recht om iemand anders zijn onroerende zaak te houden en gebruiken. Dit
is een heel uitgebreid recht. Je kan helemaal doen alsof je eigenaar bent, maar het wordt opgesteld
voor een bepaalde tijd en daarna wordt de oorspronkelijke eigenaar weer volledig eigenaar. (Zo hoef
je iets niet te verkopen als je het ooit wil terug wil maar nu niet nodig hebt en niet wil verhuren of
verpachten).
Hoorcollege 2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Yara99. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.87. You're not tied to anything after your purchase.