Inhoudsopgave
PROBLEEM 1.................................................................................................................................................. 3
WELKE VERSCHILLENDE TERREINEN KENT HET RECHT? + CRITERIA......................................................................................3
OP WELKE MANIEREN KUN JE HET RECHT BEKIJKEN? (INVALSHOEKEN)...............................................................................4
PROBLEEM 2.................................................................................................................................................. 5
WANNEER IS ER SPRAKE VAN EEN ONRECHTMATIGE DAAD?............................................................................................5
WAT HOUDT DE ZORGVULDIGHEIDSNORM IN?..............................................................................................................6
WELKE ROL SPELEN DE OMSTANDIGHEDEN VAN HET GEVAL IN HET PRIVAATRECHT?.............................................................7
PROBLEEM 3.................................................................................................................................................. 8
WELKE SOORTEN WETTEN ZIJN ER EN HOE KOMEN DIE TOT STAND?..................................................................................9
WAT ZIJN GELDINGSVOORWAARDEN VOOR EEN WET EN WAT IS DE ONDERLINGE RANGORDE?.............................................11
HOE VERHOUDEN INTERNATIONALE VERDRAGEN ZICH TOT HET NEDERLANDSE RECHT EN WANNEER IS EEN VERDRAG GELDIG IN
NEDERLAND?.......................................................................................................................................................11
WANNEER KAN EEN VERDRAG EEN WETTELIJKE REGELING OPZIJZETTEN EN WAT IS DE TAAK VAN DE RECHTER HIERBIJ?..............12
PROBLEEM 4................................................................................................................................................ 13
WAT IS ONGESCHREVEN RECHT?..............................................................................................................................13
WAT ZIJN RECHTSBEGINSELEN?...............................................................................................................................13
HOE VERHOUDEN BEGINSELEN ZICH TOT HET GESCHREVEN RECHT?.................................................................................13
WAT ZIJN ANDERE BRONNEN VAN GESCHREVEN RECHT? GEWOONTE.............................................................................14
PROBLEEM 5................................................................................................................................................ 15
WELKE ROL SPELEN DE BEGINSELEN IN HET BESTUURSRECHT?........................................................................................15
HOE VERHOUDEN DE TAKEN VAN HET BESTUUR EN DE RECHTER ZICH TOT ELKAAR?............................................................16
BIEDT EEN GANG NAAR DE RECHTER EEN OPLOSSING VOOR HET PROBLEEM?....................................................................17
PROBLEEM 6................................................................................................................................................ 18
WELKE RECHTSTHEORIEËN ZIJN ER? + KENMERKEN EN VERTEGENWOORDIGERS.................................................................18
RECHTSPOSITIVISME (NORMATIEVE MOMENT)............................................................................................................18
NATUURRECHT (IDEËLE MOMENT)...........................................................................................................................19
RECHTSREALISME (HET ACTUELE MOMENT)................................................................................................................20
INTERPRETIVISME..................................................................................................................................................21
CULTUURRECHT....................................................................................................................................................22
INTERACTIONISME.................................................................................................................................................22
OP WELKE PUNTEN VERSCHILLEN DE THEORIEËN?........................................................................................................23
HOE KUNNEN DE THEORIEËN IN CONCRETE GEVALLEN WORDEN TOEGEPAST? (FULLER).......................................................25
PROBLEEM 7................................................................................................................................................ 28
WAT ZIJN DE UITGANGSPUNTEN VAN EEN DEMOCRATIE?..............................................................................................28
WAT ZIJN DE UITGANGSPUNTEN VAN EEN RECHTSSTAAT?.............................................................................................29
HOE VERHOUDEN DE DEMOCRATIE EN RECHTSSTAAT ZICH TOT ELKAAR?..........................................................................30
WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN DE VS EN EU ALS HET GAAT OM DEMOCRATIE EN MENINGSUITING?......................................30
PROBLEEM 8................................................................................................................................................ 31
WAT HOUDT HET STRAFRECHTELIJKE LEGALITEITSBEGINSEL IN?......................................................................................31
HOE MOET HET ARTIKEL OVER DIEFSTAL WORDEN GEÏNTERPRETEERD?............................................................................31
WAT BETEKENT HET LEGALITEITSBEGINSEL VOOR DE INTERPRETATIE DOOR DE RECHTER VAN STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN?....32
HOE KOMT DE RECHTER TOT ZIJN INTERPRETATIE VAN EEN WETTELIJKE BEPALING?............................................................32
1
, EXTENSIEVE INTERPRETATIE EN RESTRICTIEVE INTERPRETATIE.........................................................................................33
DE ANALOGIE- EN DE A CONTRARIOREDENERING.........................................................................................................33
BELANGENAFWEGING DOOR DE RECHTER..................................................................................................................34
2
,Probleem 1
Welke verschillende terreinen kent het recht? + criteria
1. Formeel en materieel recht
Formeel recht: het procesrecht. (Forma is latijn voor vorm) dus hoe. Regelt de wijze waarop
burgers jegens elkaar hun rechten kunnen handhaven.
Materieel recht: welke gedragingen leveren strafbare feiten op en welke sancties kunnen
daarop worden toegepast, dus wat.
2. Privaatrecht en publiekrecht
Privaatrecht: rechtsverhouding tussen burgers onderling.
Het vermogensrecht, onderverdeeld in
o Goederenrecht.
o Verbintenissenrecht.
Bij vermogensrecht gaat het om op geld waardeerbare rechten en plichten van
rechtssubjecten.
o Personen- en familierecht, wat wel tot het privaatrecht hoort, maar niet tot het
vermogensrecht hoort, omdat deze rechten en plichten niet op geld waardeerbaar
zijn, niet overdraagbaar zijn en hier kan niet van afgeweken worden.
Publiekrecht: rechtsverhouding tussen burgers en overheid. Gebaseerd op de bescherming
van het algemeen belang en bestaat uit:
o Staatsrecht: geeft regels voor de inrichting van de staat en verdeling van
bevoegdheden. Dus hoe werkt de Staat?
o Bestuursrecht: regels voor de verhouding tussen bestuursorganen en burgers. Dus
aan welke regels moet de Staat zich houden?
o Strafrecht: de overheid heeft het geweldsmonopolie en kan bij overtreding van een
wetsbepaling een sanctie opleggen.
Materieel strafrecht: welke gedragingen zijn strafbaar en welke sancties
kunnen daarop worden toegepast?
Formeel strafrecht: strafprocesrecht, omvat regels voor opsporing, vervolging,
berechting en executie.
3. Objectief en subjectief recht
Objectief recht: geldende rechtsnormen/rechtsregels (positieve recht). Hier kan een
rechtssubject, een drager van rechten en plichten, zich op beroepen. Heeft de wetgever deze
bevoegdheid niet ontleent aan een rechtssubject? Dan kan dat rechtssubject zich er ook niet
op beroepen.
Subjectief recht: bevoegdheden die toekomen aan personen zoals grondrechten.
4. Internationaal publiekrecht
Bestaat uit:
Volkenrecht. Dit gaat over het recht tussen staten onderling.
Het gemeenschapsrecht, wat veel bepalingen betreft met een directe werking.
Het internationaal publiekrecht is gedeeltelijk vastgelegd in verdragen, maar bestaat ook uit
gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen.
5. Internationaal privaatrecht (conflictenrecht)
Gaat voornamelijk om de vraag: welk nationaal recht is van toepassing, welke rechter is bevoegd?
6. Nationaal recht
Het recht wat in een bepaald land op een bepaald moment geldt.
7. Dwingend recht en regelend recht
Dwingend recht: hier mag niet van afgeweken worden. Publiekrecht bestaat voornamelijk uit
dwingend recht.
Aanvullend/regelend recht: hier mag wel van afgeweken worden. Men kan ervoor kiezen
regels buiten toepassing te laten. Vooral privaatrecht bestaat uit aanvullend recht.
3
, Het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht is gebaseerd op vier criteria:
1. De aard van de betrokken partijen (particulier/publiekrechtelijk)
2. De aard van het te beschermen belang (algemeen/particulier)
3. Het initiatief tot handhaving van het recht (geweldsmonopolie)
4. De middelen tot rechtshandhaving (strafvervolging/bestuursdwang publiekrechtelijk of juist
nakoming/schadevergoeding privaatrechtelijk)
Treedt de overheid privaatrechtelijk op, dan is zij ook gebonden aan privaatrechtelijke middelen tot
handhaving.
Op welke manieren kun je het recht bekijken? (Invalshoeken).
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller super1es. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.12. You're not tied to anything after your purchase.