Hoorcollege 7
Ontstaan en functioneren van de monarchie. De nieuwe monarchie ontstaat door nieuwe
Europese ontwikkelingen en na 1813 ontstaat er een machtsvacuüm. Gijsbert Karel van
hogendorp en was vooral in zijn bestuurskamer bezig met een nieuw staatsbestel te
ontwikkelen voor als de Fransen verslagen waren. Dit moest een monarchie zijn en vonden
veel andere regenten ook. → Ze gingen opzoek naar een vorst (Oranjes). Willem I wil alleen
regeren als er een grondwet komt. Deze grondwet wordt al aangepast in 1815, omdat toen
Nederland en België samen werden gevoegd in het Verenigd Koninkrijk.
Grondwet van 1815
- Eerste Kamer benoemd door de koning en wordt ook wel de ‘dierentuin van de
koning genoemd’.
- Tweede Kamer wordt indirect gekozen door een ingewikkeld systeem door de
provinciale staten en deze worden weer gekozen door de 3 standen. Dit komt nog uit
de Republiek, omdat de regenten samen besloten wie er de leiding mocht hebben.
- Tienjaarlijkse begroting → Parlement moet de begroting goedkeuren, maar de
koning heeft dus een grote speelruimte.
- Koning regeert via Koninklijk Besluit = hoeven niet ondertekend worden door de
ministers. → Geen verantwoording bij het parlement. → Dit vond het parlement niet
erg, omdat ze zichzelf vooral zagen als een ondersteuning van de koning (Geen
politiek lichaam). Dit is een interessante werking, omdat er rond 1780 juist een sterke
verbondenheid was ontstaan met de politiek. Er ontstond wel een steeds grote
Debatcultuur → Maar deze debat cultuur werd afgewezen net als de politisering van
de Patriottentijd. Waarschijnlijk, omdat dit een periode was van veel coups en
onrust.
- Men moest zich in nut stellen voor het algemeen en niet met elkaar in de debat gaan
→ ‘Cultus van het dierbare vaderland’. Een burgers als model van gematigdheid en
eensgezindheid.
Deze ontwikkelingen paste in een algemeen beeld van de Europese maatschappij. → De
restauratie van de macht bij een vorst.
Is er wel sprake van een echte Restauratie?
Oranjes komen wel terug en onafhankelijkheid keren terug (niet langer bezet), maar dit is
wel in een andere context die in de Franse tijd is geschapen:
1. Nederland is een koninkrijk → (De stadhouder had wel macht, maar de regenten
hadden nog steeds een bepaalde invloed).
2. Eenheidsstaat → (Dit was in de Republiek een lappendeken van verschillende
bestuursorganen, nu was er een nationale postbezorging, nationale schulden en een
nationaal bestuur gekomen).
3. Constitutie → Deze was er nooit tijdens de Republiek geweest.
4. Vereniging Noord en Zuid. Het land is dus veel groter geworden en de vorst hoopte
dat de nieuwe staat een grotere rol zou gaan spelen op het Europese toneel.
, De nieuwe koning wordt dus onderdeel van een nieuwe constructie en men accepteert
veel erfenis vanuit de Franse tijd. Onder de leiding van Willem I. Wat was hij voor figuur?
- Hij zag zichzelf als ‘Landsvader’ → Hij is zorgzaam, maar wilde zelf overal over
regeren. Hij was dan wel geen licht despoot, maar hij wilde dit wel graag zijn.
- Hij deed weinig moeite om de kleine elite aan zich te binden. Deze groep maakte hij
nog kleiner en deed weinig aan het draagvlak. Ook deed hij weinig aan de
beperkingen van de grondwet. Dit zou steeds verder tot spanningen leiden, maar
voor de adel is dit geen probleem, omdat die zelf ook erg conservatief zijn.
De doelen van Willem I
Economisch beleid: (dit was redelijk succesvol)
1. Verbetering infrastructuur; ‘Kanalenkoning’, verbetering voor de handel en
landbouw. Stimuleerde handel.
2. Industrialisatiepolitiek; Willem I zag dat Nederland erg achterliep op dit gebied met
Engeland bijvoorbeeld. Dit stimuleerde hij bijvoorbeeld door subsidies.
3. Handelspolitiek; ‘Koopman koning’, Driehoek zuidelijke industrie, noordelijke handel,
koloniale producten en afzetmarkt. Hij wilde en droomde van een belangrijke positie
voor de wereldhandel. Hiervoor had hij verschillende middelen:
- Nederlandsche bank.
- Fonds van Nationale Nijverheid.
- Societé generale (Algemene Nederlandsche maatschappij begunstiging van de
Volksvlijt).
- Nederlandse Handels Maatschappij (NHM).
Culturele eenwording Noord en Zuid:
1. Taalbeleid; Wilde dat er steeds meer integratie kwam van het Nederlands.
Nederlands werd langzaam bestuurstaal in Vlaanderen, Leuven en Brussel. Ook
gebruik Nederlands aangemoedigd in Frans en Duitstalige gebieden. Weinig ruimte
voor Franstaligen in het bestuur.
2. Religie: Overheidstoezicht; Willem I zag religie als een belangrijke manier om het volk
op te voeden (Juiste waarde bij te brengen qua burgerschap). Er moest dus een
gemeenschappelijke landskerk komen. Willem vond dat hij invloed hierop moest
hebben. Protestanten en Joden kregen een bestuursreglement. Dit wilde hij ook voor
de Katholieken (grootste deel van de bevolking). Dit wilde hij doen door een
verplichte priesteropleiding (hierdoor zou je mogelijk invloed kunnen uitoefenen op
de priesters wat ze moesten leren).
3. Ook het onderwijsbeleid werd aangepast om de goede burgers te kweken. Er kwam
bijvoorbeeld supervisie op middelbaar onderwijs, Dit brengt hem ook in conflict met
de katholieke kerk die veel invloed had, ook universiteiten onder toezicht van de
staat proberen te brengen.
Deze optredens zorgen ook voor een liberaal ongenoegen dat steeds verder zou gaan
groeien en voor spanningen zou gaan zorgen.
, Hoorcollege deel 2
Groeiende liberale onvrede:
- Liberale wensen in het Noorden en Zuiden. Zelfs bij de vertrouwelingen kwamen er
spanningen te ontstaan. → Willem had een heel web van organisaties opgebouwd en
investeerde hier zelf veel geld in en haalde hier ook veel geld uit. De staatsschuld
werd hierdoor ook steeds hoger, omdat niemand hier goed inzicht in had gekregen.
In 1829 moest vervolgens de 10 jarige begroting goed gekeurd worden. Dit zorgde
voor veel spanningen door de hoge staatsschuld. De liberalen hebben zowel in het
Noorden en het Zuiden bepaalde wensen; Ze willen meer macht naar het parlement
met verantwoordelijke ministers die verantwoording afleggen aan het parlement.
Ook wilde ze transparantie en verantwoording op de financiën. Dit was de eerste
bron van conflict.
- Specifieke wensen van het Zuiden (Tweede kritiekbron). Liberalen; geen taaldwang.
De liberalen waren voor vrijheid en dat de vorst zich niet mocht bemoeien met deze
kwestie. Hier hield Willem I weinig rekening mee. Daarnaast hadden katholieken ook
een kritiekpunt; Geen overheidstoezicht op kerk en onderwijs. Ze wilde niet dat de
Koning steeds meer invloed zou krijgen op het kerkelijk bestuur.
- Het Zuiden voelde zich ‘overheerst’ door Noordelingen. Ze waren wel gelijk verdeeld,
maar het Zuiden had een grotere bevolking dus het Noorden had meer voordelen,
ook betaalde het Zuiden meer belasting.
- Monsterverbond katholieken en liberalen (Zouden normaal niet samenwerken, maar
hebben nu dezelfde wensen).
- Politisering maatschappij. Er komt dus bijvoorbeeld een publieke opinie terug.
Veel mensen zagen het conflict niet aan komen in 1830. Dit conflict begint dus eigenlijk over
het functioneren over de monarchie, maar eindigt in een conflict tussen Noord en Zuid. Het
Zuiden durft tegen de Koning in te gaan en het Noorden volgt vervolgens.
Invloed Belgische afscheiding
- Nationalisme is gevolg en geen oorzaak van de scheiding. Ze gaan zich daarna pas
ingraven in hun nationaliteit.
- T-splitsing: Noord en Zuid in tegenovergestelde richting: In België wordt liberale
kritiek op de koning vereenzelvigd met nationale zaak. In Nederland dempt het
nationalisme juist de liberale kritiek. In het Noorden sta je dus achter de koning en in
het Zuiden achter het idee dat er verandering moet komen.
- Volhardingspolitiek vanaf 1830-1839 zorgt voor een bron van nieuwe onvrede en
kritiek tegen de koning. → Je ziet een scheiding tussen de dynastieke macht en het
volk. Daarnaast was er een zorg voor de staatschuld → Staat op de rand van het
bankroet. Schuld blijkt dramatisch gegroeid; 1814 was dit 575 miljoen en in 1840
2250 miljoen. Hierdoor werd de begroting van 1839 afgewezen. → De koning krijgt
dus steeds meer kritiek vanuit de media. Hierdoor komen er grondwetswijzigingen in
1840. Deze veranderingen hielden in:
1. Kamer krijgt inzage in de financiën.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bilbobeggings. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.12. You're not tied to anything after your purchase.