Dit document bevat een samenvatting van het boek Handboek Forensische Orthopedagogiek van Hendriks et al. (2021). De hoofdstukken 2 t/m 13, 15, 17, 29, 31, 32 & 37 zijn samengevat. Dit is onderdeel van het tentamen, aan de Universiteit Utrecht, keuzevak Bachelor 3 Pedagogische Wetenschappen.
Hendriks et al. (2021) Handboek forensische orthopedagogiek
H.2 Forensische orthopedagogiek: een juridisch kader
Samenvatting
Kernpunten
Sinds 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid en kwaliteit van het gehele
spectrum aan jeugdhulp bij de gemeenten
Inspraak en participatie van kinderen en ouders in de trajecten binnen jeugdhulp staat nog in
de kinderschoenen en verdient meer aandacht
Opname van een jeugdige in een residentiële instelling voor jeugdhulp moet worden gezien
als een ultimum remedium
Inleiding
Internationale visie op rechten van kinderen
Pas in extreme gevallen, wanneer hiertoe noodzaak bestaat in het belang van de jeugdige, komt de
mogelijkheid van een uithuisplaatsing in beeld. Wanneer ouders en kind niet instemmen met een
opname in een residentiële instelling kunnen bevoegde autoriteiten beslissen dat dit toch
noodzakelijk is in het belang van de jeugdige, dit betreft een ultimum remedium.
Jeugdwet
Met de Jeugdwet zijn ook de verantwoordelijkheden ten aanzien van de gesloten jeugdhulp, zorg
voor jeugd met licht verstandelijke beperking en de forensische zorg bij de gemeenten neergelegd.
De gemeente is verantwoordelijk voor alle aangeboden jeugdhulp en de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen.
Jeugdrecht: civiel- en strafrecht
Minderjarige kan te maken krijgen met uithuisplaatsing (UHP) en ondertoezichtstelling (OTS). Als een
minderjarige dusdanig in zijn opvoeding en ontwikkeling naar volwassenheid wordt bedreigd en ter
voorkoming dat de jeugdige zich aan de zorg zal onttrekken, kan de rechter ook een machtiging tot
gesloten plaatsing afgeven instelling gesloten jeugdhulp. Een OTS kan worden opgelegd voor 1
jaar, machtiging tot (gesloten) uithuisplaatsing loopt dan ook. Beide kunnen dan steeds verlengd
worden met een jaar. Drang = Preventieve jeugdbescherming. Is wettelijk niet geregeld. Het mag
door cliënten niet ervaren worden als dwang.
Adolescentenstrafrecht
Met het adolescentenstrafrecht wordt het jeugd- en volwassenstrafrecht flexibel toegepast rond de
leeftijd van 18 t/m 23 jaar. Dit komt omdat bij hen de emotionele, sociale, morele en intellectuele
ontwikkeling nog bezig is.
Het vertrouwenswerk: het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg
(AKJ) versus de Belgische vertrouwenspersoon
AKJ voert sinds 20155 landelijk het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit als een wettelijke taak, op
basis van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning. De Jeugdwet beschrijft de
vertrouwenspersoon als de (onafhankelijke) persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun
1
,Hendriks et al. (2021) Handboek forensische orthopedagogiek
verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en
verantwoordelijkheden van het college van burgemeester en wethouders, de jeugdhulpaanbieder,
de gecertificeerde instelling en Veilig Thuis. In België mogen jeugdigen die hulp ontvangen zelf een
vertrouwenspersoon uit de eigen omgeving aanwijzen. Dit is dan geen officiële vertegenwoordiger,
zoals een ouder of voogd, maar een spreekbuis van de jeugdige. Het is ook geen verplichting, maar
een recht waar de jeugdige aanspraak op kan maken, en als de jeugdige dit doet dan hebben
zorginstellingen de plicht deze vertrouwenspersoon te informeren over beslissingen, te woord te
staan wanneer gevraagd en toegang te geven tot dossiergegevens die ook inzichtelijk zijn voor de
jongere. In Nederland wordt nagedacht om ook voor deze aanpak te gaan.
Conclusie
Het hoofddoel van vrijheidsbeneming is behandeling en bescherming van het kind
vrijheidsbeneming alleen gerechtvaardigd als dit in volledige overeenstemming is met de wet. De
mening van de kinderen lijkt onvoldoende meegewogen bij belangrijke beslissingen en er bestaat
onder medewerkers in de instellingen geen consensus over wat vrijheidsbeperkende maatregelen
precies zijn en welke maatregelen hieronder vallen medewerkers opereren in grijs gebied en er
kunnen eerder rechten van kinderen worden geschonden.
Toekomst
H.3 (Neuro)biologische factoren, antisociaal gedrag en
delinquentie
Samenvatting
Kernpunten
Uiterlijke kenmerken staan niet in relatie tot delinquentie
Afwijkingen in de frontale hersengebieden en amygdala worden in verband gebracht met
delinquentie
Een lage hartslag in rust en een combinatie van een laag cortisolgehalte en een hoog
testosteronniveau lijken samen te hangen met delinquent gedrag
Inleiding
Empirisch onderzoek
Hersenen en antisociaal gedrag
Binnen het hersenonderzoek onderscheid tussen functie en structuur.
Functie = Datgene wat specifieke hersengebieden doen tijdens het uitvoeren van een bepaalde taak.
Structuur = De vorm, grootte of bouw van hersengebieden.
Er blijkt een verband tussen antisociaal gedrag en een kleiner volume van bepaalde gebieden die zich
aan de voorkant van de hersenen vinden en betrokken zijn bij cognitieve functies zoals
impulsbeheersing en besluitvaardigheid (onrijpheid prefrontale cortex). Maar ook bewijs dat zo’n
simpel verband niet bestaat verklaring meer in veranderingen in sociaal-affectieve processen.
2
,Hendriks et al. (2021) Handboek forensische orthopedagogiek
Neuropsychologie en antisociaal gedrag
In neuropsychologie wordt de relatie bestudeerd tussen de werking van de hersenen en cognitie,
emotie, waarneming en gedrag. Er wordt aandacht besteed aan de executieve functie: complexe
vaardigheden die betrokken zijn bij het beheersen en reguleren van doelgericht handelen (inhibitie,
planning, flexibiliteit). Antisociaal gedrag van jongens en meisjes op verschillende leeftijden lijkt
verband te houden met tekorten in de executieve functies.
Neurotransmitters en antisociaal gedrag
Neurotransmitters = Stoffen die boodschappen tussen hersencellen doorgeven (serotine, dopamine,
GABA en glutamaat). Er zijn weinig systematische overzichtsartikelen of meta-analyses over de
relatie tussen neurotransmitters en antisociaal gedrag. Een zwakke relatie is er tussen verlaagde
serotineconcentratie in het lichaam en verhoogde agressie.
Hormonen en antisociaal gedrag
Hormonen hebben een directe invloed op het functioneren van de hersenen en dus op het gedrag.
Meest onderzocht is relatie tussen cortisol en antisociaal gedrag en testosteron. Er bleek een zwak
verband bij kinderen tussen externaliserend probleemgedrag en een lager cortisolniveau in rust.
Kinderen tot 5 jaar hadden een verhoogd niveau, kinderen tussen 5 en 12 jaar een verlaagd niveau.
De relatie tussen testosteron blijkt statistisch significant maar zwak. Combi van laag cortisolniveau en
hoog testosteronniveau blijkt geassocieerd met een verhoogd risico op agressief/antisociaal gedrag.
Psychofysiologie en antisociaal gedrag
Psychofysiologie richt zich onder andere op de relatie tussen de werking van het centrale (hersenen
en ruggenmerg) en autonome zenuwstelsel en het gedrag. De ‘low arousal-theorie’ stelt dat mensen
met antisociaal gedrag over het algemeen gekenmerkt worden door een verminderde activiteit van
het autonome zenuwstelsel. Low arousal is bijvoorbeeld terug te zien in verlaagde hartslag in rust of
verlaagde concentratie van cortisol. Mensen die dit hebben zouden minder gevoelig zijn voor straf
(angstloosheidhypothese) en hebben daardoor een verhoogde kans om bijvoorbeeld een delict te
plegen. Een andere mogelijke verklaring (sensationseeking-hypothese) is dat een verlaagde toestand
van het zenuwstelsel geen plezierige toestand is (vergelijkbaar met verveling of vermoeidheid).
Antisociaal en risicovol gedrag is dan een manier om uit deze toestand te geraken.
Genen en antisociaal gedrag
Tweeling- en adoptieonderzoek schatten dat genetische factoren ongeveer 40%-65% van antisociaal
gedrag beïnvloeden. Naarmate de persoon ouder wordt, wordt de invloed van deze genetische
factoren minder vanwege de toenemende invloed van socialisatie en andere factoren.
Conclusies
Antisociaal gedrag, waaronder delinquentie, wordt multicausaal bepaald in een complex samenspel
van biologische, psychologische en sociale factoren, waarbij de gelijktijdige aanwezigheid van zowel
biologische als sociale risicofactoren de kans op antisociaal gedrag exponentieel verhoogt. In
individuele gevallen kan het voorkomen dat antisociaal gedrag meer een gevolg is van een
biologische tekortkoming dan van sociale factoren, wat het geval is wanneer er geen aanwijzingen
voor zijn dat sociale factoren ‘pushen’ in de richting van antisociaal gedrag (‘social push hypothesis’).
3
, Hendriks et al. (2021) Handboek forensische orthopedagogiek
Toekomst
H.4 Licht verstandelijke beperking en delinquentie
Samenvatting
Kernpunten
Er zijn relatief veel mensen met een LVB in de strafrechtketen.
Bij relatief veel mensen met een LVB is sprake van factoren in de persoon, het gezin en de
omgeving die de kans op criminaliteit vergroten.
Het is belangrijk om zo vroeg mogelijk een LVB vast te stellen zodat bejegening en
behandelaanpak afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden van de persoon met een
LVB.
Inleiding
Het zijn meerdere kenmerken die de LVB bepalen. Een LVB betreft beperkingen in het intellectuele
én adaptieve functioneren die in alle aspecten van het leven van een persoon tot problemen leiden
en die reeds vroeg in het leven van die persoon begonnen zijn. Vaak wordt LVB gedefinieerd aan de
hand van IQ.
Samenhang LVB en crimineel gedrag
De relatie tussen IQ en criminaliteit vertoont een ‘knik’ waarbij een lager IQ samenhangt met meer
criminaliteit, maar beneden een bepaald IQ-niveau neemt de mate van criminaliteit weer af. Mensen
met een relatief lage LVB zijn mogelijk minder met crimineel gedrag bezig, bijvoorbeeld omdat zij
meer toezicht hebben.
Prevalentie van een LVB in de strafrechtketen
Gezien de vastgestelde samenhang tussen IQ en criminaliteit valt te verwachten dat jongeren en
volwassenen met een lage intelligentie ook vaker dan gemiddeld te vinden zijn in de strafrechtketen.
De prevalentiecijfers verschillen echter erg van elkaar. Verklaringen:
In verschillende studies worden verschillende definities van een LVB gehanteerd, evenals
verschillende manieren om deze LVB vast te stellen, door screening, diagnostisch onderzoek
of door klinische inschatting.
In de studies wordt gefocust op verschillende populaties op verschillende plekken in de
strafrechtketen en wordt op verschillende manieren geselecteerd.
In iedere studie is er sprake van onvolledige data, door selecte en aselecte non-respons of
door onvolledige dossiervorming.
Er is in de verschillende studies in meer of mindere mate sprake van vertekening van
intelligentiescores door bijvoorbeeld drank- en drugsgebruik, psychische problematiek,
gebrekkige motivatie of stress.
Er tekent zich toch wel een beeld af van oververtegenwoordiging van de groep mensen met een LVB
binnen de strafrechtketen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DTV. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.