Deze samenvatting van 20 pagina's voorziet je van alles wat je moet weten voor het tentamen. Iedere lecture is overzichtelijk samengevat in één a twee pagina's, inclusief de stof uit het boek. Als je deze samenvatting goed kent, kun je de toets gemakkelijk halen, weet ik uit ervaring.
Succes me...
Sociale Psychologie Samenvatting
Introductie
- Sociale psychologie = hoe het denken/doen/voelen van mensen wordt beïnvloedt door daadwerkelijke
of ingebeelde aanwezigheid van anderen
o Persoonlijkheid is hierbij belangrijk
o Invloed is op individueel niveau, niet op groepsniveau
- De sociale situatie is enorm invloedrijk en heeft meer effecten dan mensen vermoeden (blijkt uit
Milgram’s gehoorzaamheidsexperiment en Zimbardo’s gevangenisexperiment)
- Sociale psychologie probeert vast te stellen óf en onder welke omstandigheden een hypothese waar is
(ondersteund door data / empirische basis?)
o Het waarom staat centraal, niet alleen het wat (de effecten)
- Intrapersoonlijke fenomenen, binnen jezelf: attitudes (hoe denk je over dingen / anderen?), sociale
cognitie (hoe denk je over de wereld? Hoe werken verschillende processen in je hoofd?), het zelf (je
zelfbeeld)
- Interpersoonlijke fenomenen, tussen mensen: sociale invloed (hoe word jij beïnvloed door anderen en
vice versa?), groepsdynamiek (hoe gedraag je je in groepen?), aantrekkingskracht (hoe verhoud je je tot
anderen en tot welke personen voel je je aangetrokken?)
- Crisis eind jaren 60: kennis over de principes van sociale psychologie kan gedrag veranderen, waardoor
deze principes niet meer gelden (kan ook goed zijn → bystander effect loesoe)
- Kritiek vroeger op vakgebied: experimenter demand characteristics (participanten veranderen hun
gedrag gebaseerd op wat ze denken dat het onderzoek over gaat) | kritiek nu: replicatieproblemen.
- Vaak andere uitkomst bij heruitvoering onderzoek (replicatiestudies zijn echter zeldzaam), o.a. door
kleine steekproeven en twijfelachtige omgang met statistische analyses en data management.
- Twee kampen betreffende directe replicatie:
o Eén kamp: directe replicatie heeft zin; beste bewijs dat het effect bestaat, als een effect niet
herhaald kan worden aangetoond is het niet interessant, en mogelijke situationele invloeden
moeten aangetoond worden
o Ander kamp: directe replicatie heeft weinig zin; als effect niet hetzelfde is dan is de situatie
t.o.v. de originele studie veranderd
- Priming = het activeren van een stimulus wat ervoor zorgt dat een andere gerelateerde stimulus
gemakkelijker verwerkt wordt.
,Onderzoeksmethoden
- We hebben vaak meer intuïtieve, sociale kennis dan we weten → valkuil: handsight bias (uitkomsten
van onderzoek lijken iets wat we al wisten / heel logisch, terwijl dit niet zo hoeft te zijn.
- Reactance theorie: mensen willen opties hebben en keuzes kunnen maken → het afpakken van keuzes
leidt ertoe dat deze keuzes aantrekkelijker lijken dan ze oorspronkelijk waren. Zogenaamde reactantie
wordt veronderstelt het individu te motiveren om de beperkte vrijheid te herstellen.
- Sociaal psychologisch onderzoek:
o Construct = een abstract theoretisch concept
o Variabele = de meetbare representatie van een construct
o Hypothese = voorspelling afgeleid van een theorie over de relatie
tussen variabelen
- Redenen om een theorie te vervangen:
o De nieuwe theorie geeft een betere verklaring voor de data
o Er zijn minder aannames of constructen nodig voor het verklaren van het fenomeen
(‘parsimonious’ → voorkeur voor simpele theorieën)
o De nieuwe theorie geeft een bredere verklaring (geldig in meerdere situaties i.p.v. één
specifiek geval)
o De nieuwe theorie stimuleert nieuw onderzoek en verfijnde theorieën
- Kwalitatieve methoden vaker gekozen, omdat kwantitatieve methoden mogelijk een simplificatie of
misinterpretatie van het fenomeen geven door bepaalde variabelen eruit te pikken.
- Voorbeelden van kwalitatieve onderzoeksmethoden:
o Meta-analyse: resultaten van verschillende studies over hetzelfde fenomeen vergelijken ter
belang van de betrouwbaarheid
o Content analysis / inhoudsanalyse: hoe vaak wordt iets genoemd, wat voor thema’s kunnen
eruit worden gehaald, etc.
o Grounded theory: vanuit explorerend onderzoek een theorie opbouwen (theorie is gefundeerd
op feitelijke gegevens → eerst data verzamelen, dan theorie i.p.v. andersom)
o Interpretative phenomenological analysis: beoogt inzicht te bieden in hoe een persoon in een
bepaalde context een bepaald fenomeen begrijpt (subjectieve meningen)
o Discourse analysis: het onderzoeken van taaluitingen, ervan uitgaande dat communicatie over
(interpretatie van) gebeurtenissen belangrijker is dan de gebeurtenis zelf
- Voorbeelden van kwantitatieve onderzoeksmethoden:
o Beschrijvende methoden / descriptief
▪ Zelfrapportage → verbanden worden gelegd tussen gemeten variabelen. Probleem:
je weet niet zeker of het één de oorzaak is van het ander (a.k.a. of er een causaal
verband is). Correlatie betekend niet altijd causaal verband → spurieuze correlatie: er
lijkt een causaal verband te bestaan tussen twee variabelen, maar eigenlijk is er een
andere factor die beide variabelen beïnvloedt. Tussen de twee variabelen is dan dus
géén rechtstreeks verband
• Nadelen zelfrapportage: gebrekkig inzicht, antwoorden beïnvloedbaar door
vraagstelling/vraagvolgorde, antwoordopties niet altijd optimaal
o Experimenten
▪ Een controleconditie hebben is niet altijd mogelijk (er is bijv. geen standaard
assortimentsgrootte). Je moet iig altijd meerdere condities hebben om met elkaar te
vergelijken.
▪ Een goed experiment heeft random toewijzing aan verschillende condities, en heeft
controle over externe invloeden (geen ander verschil dan manipulatie)
- Experimentele designs:
, o One-shot case study – observatie van één groep na manipulatie (géén echt experiment, en géén
conclusies mogelijk omdat er niet vergeleken kan worden)
o Post-test control group design – twee groepen waarvan één controlegroep
o Factorial experiment: 2+ onafhankelijke variabelen worden gemanipuleerd (afzonderlijke en
gecombineerde effecten op de afhankelijke variabele kunnen onderzocht worden)
- Uitleg interactie-effect: Als een onafhankelijke variabele invloed blijkt te hebben op een afhankelijke
variabele, is er sprake van een hoofdeffect. Bij een experiment met 2+ onafhankelijke factoren, spreek je
van een interactie-effect wanneer het effect dat de combinatie van die onafhankelijke factoren heeft
verschilt van de som van de hoofdeffecten.
- Confounds: er wordt per ongeluk iets anders mee gemanipuleerd, wat effect kan hebben op de
afhankelijke variabele.
- Manieren om te checken of de manipulatie goed is gedaan:
o Pretest (bijv. mensen vragen welke bal zij als groot en wat ze als klein aan zouden merken)
o Manipulatiecheck (na het experiment vragen of mensen de bal inderdaad groot of klein vonden
- Mediatie is wanneer de relatie tussen twee variabelen wordt bemiddelt door een andere variabele (de
relatie verloopt via die andere variabele als het ware) → “waarom?”
- Moderatie is wanneer de relatie tussen twee variabelen ontstaat/optreedt als een soort effect onder
bepaalde condities → “wanneer?”
- Betrouwbaarheid/reliability = de mate waarin een meting vrij is van meetfouten, validiteit = heb je
gemeten/gemanipuleerd wat je echt wilde meten/manipuleren? Bijvoorbeeld: alle pijlen op dezelfde
plek naast de roos schieten betekend betrouwbaar, maar niet valide want je wilt ín de roos schieten
- Construct validiteit: hebben we het juiste gemeten?
Het kan zijn dat we niet gemeten hebben wat we wilden meten, o.a. door ‘sociale wenselijkheid’ (social
desirability), ‘demand characteristics’ en ‘inzicht in eigen gedrag’ (mensen weten vaak niet goed
waarom ze iets doen, en kunnen dus maar wat lullen).
o Als construct niet valide is, kunnen interne en externe validiteit ook niet goed zijn. En als
construct wel goed is maar intern niet goed is, kan extern niet goed zijn.
- Er zijn twee manieren waarop onderzoekers om kunnen gaan met demand characteristics:
o 1) Voorkomen → onopvallende metingen doen // cover story (vals onderzoeksdoel vertellen)
o 2) Achteraf in kaart brengen → post-experimental enquiry (interview achteraf over wat de
persoon dacht dat het onderzoeksdoel was en in hoeverre dit hem/haar beïnvloedde)
- Interne validiteit: hebben we de juiste conclusie getrokken?
o Kijk of er een causale relatie is aangetoond, of het experimenteel design (condities,
manipulatie, …) goed was, en of er alternatieve verklaringen mogelijk zijn (bijv. door
contaminatie/confounds)
- Externe validiteit: zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar naar andere deelnemers,
stimulusomgeving (andere objecten/producten) en meetinstrumenten?
- Informed consent:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller semstroop. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.48. You're not tied to anything after your purchase.