100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting jurisprudentie Bijzonder Strafrecht week 4-7 $16.89   Add to cart

Summary

Samenvatting jurisprudentie Bijzonder Strafrecht week 4-7

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Uitgebreide samenvatting van alle jurisprudentie van week 4 t/m week 7 van het vak Bijzonder Strafrecht.

Preview 3 out of 29  pages

  • October 26, 2022
  • 29
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting jurisprudentie week 4

HR Kleurloos opzet
- de feiten betreffen het opzettelijk niet nakomen van een wettelijke verplichting door een
werkgever. De vraag is of hier boos opzet vereist is. De vraag werd niet gesteld of opzet op
het ongeoorloofde van de gedraging bestond, maar of er opzet op het niet naleven van e idn
de bewezenverklaringen bedoelde wettelijke verplichtingen - oftewel op andere in de
delictsomschrijving opgenomen objectief omschreven bestanddelen - was gericht. Die
gedachte verwerpt de HR. Het opzet is bij dit soort delicten in de kern niet gebaseerd op
verdachtes kennis, maar op de kennis waarover hij dient te beschikken. In het middel is
geprobeerd een uitweg te vinden door verschil te maken tussen de klassieke definitie van
boos opzet - dat het bestanddeel opzet op het overtreden van de wet moet zijn gericht - en
de eis dat het bestanddeel opzet op de andere bestanddelen moet zijn gericht.
- In HR 18 maart 1952 heeft de HR geoordeeld dat het opzet in zijn algemeenheid niet op het
overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht, ook niet in die gevallen waarin de
strafbepaling is geformuleerd in de vorm van opzettelijke overtreding van een wettelijk
voorschrift. Volgens de HR is immers het inzicht gekomen dat in het algemeen feiten
strafbaar behoren te zijn, zowel wanneer de dader beseft heeft als wanneer hij had behoren
te beseffen, dat zijn gedraging was van een onrechtmatigheid die uitdrukking vond in haar
strafbepaling , en dat in beide gevallen ook strafbaar kunnen zijn tot eenzelfde maximum,
zodat alleen bij afwezigheid van alle schuld tav die onrechtmatigheid strafbaarheid
ontbreekt. Het ontbreken van kennis van de niet nageleefde wettelijke verplichting, staat
niet in de weg aan bewijs van het opzet op het ontbreken van de vereisten documenten of
op het ontbreken van de vereiste vergunning.
- kennis van de wet wordt aldus verondersteld, behoudens verschoonbare dwaling tav het
recht. Dit ligt nog scherper bij een ondernemer. Van hem kan een zekere deskundigheid
worden verwacht op het terrein waarop hij zich beweegt
- de bewijsmiddelen laten zien dat de verdachte zijn zaken desbewust heeft geregeld dat hij
om te voorkomen dat hij moest voldoen aan de voor hem als werkgever geldende
Nederlandse voorschriften, de schijn heeft gewekt dat de Aushilfe-Lohnregeling op hem van
toepassing was terwijl hij wist dat hij aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van die
regeling niet voldeed. Daaruit volgt onmiskenbaar dat de verdachte ervan op de hoogte was
dat hij moest voldoen aan de Nederlandse voorschriften die op hem als werkgever van
toepassing waren, dus ook aan de onderhavige.
- het middel berust op de opvatting dat het opzet op het niet naleven van de in de
bewezenverklaringen bedoelde wettelijke verplichtingen dient te zijn gericht. Die opvatting
is echter onjuist (volgens HR 18 maart 1952). Het middel faalt.

HR Overtreding wordt misdrijf
- de AG vordert dat de tenlastelegging wordt gewijzigd in dier voege dat het woord
‘opzettelijk’ wordt toegevoegd na de woorden ‘anders dan in de normale uitoefening van
zijn werk, beroep of functie’. Daardoor is dan de misdrijf variant van dat economisch delict
(art. 2 lid 1 WED) ten laste gelegd en die is niet verjaard. Het hof volgt de AG in dit

, standpunt. Uit art. 2 lid 1 WED volgt dat de economische delicten die zijn ingedeeld in onder
meer art. 1 lid 2 WED misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan en dat zij
overtredingen opleveren voor zover deze delicten geen misdrijven zijn. De vragen rijzen:
- 1. of slechts indien de tenlastelegging stipuleert dat het daarin omschreven delict opzettelijk
is begaan de misdrijfvariant van het economisch delict ten laste is gelegd en
- 2. of - in het geval het hier bedoelde economische delict opzettelijk is begaan - in de
kwalificatie van het delict tot uitdrukking moet worden gebracht dat het bewezen geachte
een misdrijf oplevert.
- het hof beantwoordt deze vragen ontkennend, en wel om de volgende redenen:?? snap er
niks van (punt 3.4)
- het oordeel van het hof dat de toegelaten wijziging niet tot gevolg heeft dat de onderhavige
tenlastelegging niet langer hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr inhoudt, geeft niet blijk van
een onjuiste rechtsopvatting
- verdachte heeft met voorwetenschap gehandeld in aandelen. Onder deze tekst van de
tenlastelegging wordt verwezen naar art. 46a lid 1 sub a en of b Wtf jo art. 1 sub 2 jo. art. 6
lid 1 sub 2 WED.
- ????????????/ noot

HR pleitbaar standpunt voor varkenshouder
- het hof is tot het oordeel gekomen dat de verdachten wel een zeker risico hebben genomen
dat teveel varkens zouden worden gehouden, doch niet dat zij opzettelijk hebben
gehandeld. Tegen dat oordeel is het middel gericht.
- in het licht van de omstandigheid dat het hof ervan is uitgegaan dat van een
schijnconstructie sprake is, behoeft het nadere motivering waarom de verstrekte adviezen
en de onduidelijkheid over de toepassing van de bij en krachtens de Wet herstructurering
varkenshouderij gestelde regels, ertoe moeten leiden dat het opzet, ook in voorwaardelijke
zin, niet bewezen kan worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen:
- dat het hof niets heeft vastgesteld omtrent de inhoud van de bedoelde adviezen
zodat niet zonder meer duidelijk is welk risico de verdachte bereid was te nemen
- en dat niet zonder meer begrijpelijk is waarom voor de verdachte - waar het hier
ging om een constructie waarin de akkerbouwer geen enkele bemoeienis met de
varkenshouderij kreeg - niet duidelijk is geweest dat hij een schijnconstructie
aanging
- het middel treft doel.

HR Vuurwerk
- ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij opzettelijk consumentenvuurwerk
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens art. 24 lid 3 Wet
milieugevaarlijke stoffen gestelde regels.
- nu de verdachte het vuurwerk bij een niet erkende handelaar heeft gekocht heeft hij naar
het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwerk
niet voldeed aan de wettelijke eisen (de verdachte heeft het vuurwerk naar eigen zeggen
gekocht op de markt aan het Afrikaanderplein in Rotterdam).

, - het middel klaagt dat het aantreffen van het vuurwerk bij de doorzoeking van de auto van de
verdachte onrechtmatig is verkregen. Het middel berust op de opvatting dat de
controlebevoegdheid tot onderzoek aan vervoermiddelen als bedoeld in art. 83 lid 1 in
verbinding met het tweede lid Wet op de accijns zich niet mede uitstrekt tot onderzoek in de
kofferbak van een auto. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Het middel is tevergeefs
voorgesteld.
- het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de
verdachte niet wist dat het in zijn auto aangetroffen vuurwerk niet aan de wettelijke eisen
voldeed, zodat hij niet opzettelijk heeft gehandeld. Dit middel is terecht voorgesteld, nu de
bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Uit de omstandigheid
dat de verdachte bij een niet erkende handelaar vuurwerk heeft gekocht, kan niet worden
afgeleid dat het opzet van de verdachte al of niet in voorwaardelijke vorm was gericht op
het tenlastegelegde en bewezenverklaarde voorhanden hebben van vuurwerk dat niet was
voorzien van de vereiste aanduidingen, een gebruiksaanwijzing en een lading welke niet
uitsluitend bestond in zwart kruit.
- deze zaak is van belang voor de beantwoording van de vraag of bij vuurwerkdelicten die
betrekking hebben op de samenstelling van het vuurwerk, al of niet is van kleurloos opzet.
Het gaat dan meer concreet om de vraag of op het opzet ook moet zijn gericht op het
verboden karakter van de gedraging (het aanwezig hebben van vuurwerk dat niet aan de
eisen voldoet). In 1952 heeft de HR al uitdrukkelijk bepaald dat in economische (WED) zaken
sprake is van kleurloos opzet. Dat brengt mee dat het voor het bewijs van opzettelijk
handelen zonder vergunning voldoende is als blijkt dat de verdachte wist dat hij niet in het
bezit was van een vergunning. Het hof in onderhavige zaak achtte het opzet bewezen en
overwoog dat hij door bij een niet erkende handelaar te kopen willens en wetens de
aanmerkelijke kans had aanvaard dat het vuurwerk niet voldeed aan de wettelijke eisen. De
HR gaat hier niet in mee en uit diens overweging blijkt duidelijk dat de opzet wél gericht
dient te zijn op het niet voldoen aan de in de tenlastelegging nader omschreven eisen. Het
verboden karakter van de gedraging is immers niet het voorhanden hebben van vuurwerk,
maar van vuurwerk dat niet aan bepaalde eisen voldoet en op die feitelijke omstandigheden
dient het opzet dan ook te zijn gericht. Het kleurloos opzet zit hem dan daarin dat de opzet
niet gericht hoeft te zijn op het gegeven dat het verboden is om vuurwerk dat niet aan de
eisen voldoet voorhanden te hebben. Het zal duidelijk zijn dat het opzet in dit soort kwesties
meestal toch wel een kleurtje zal hebben
- vuurwerkzaken waar het gaat om het niet voldoen aan (samenstellings-)eisen uit de
bewijsmiddelen zal moeten volgen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op
het niet voldoen aan de gestelde eisen.

HR Wetenschap van IBC-tanks
- verdachte heeft opzettelijk er niet voor zorg gedragen dat voorschriften die zijn opgenomen
in het bij het genoemde besluit behorende bijlage werden nageleefd.
- verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de IBC-tanks en de olie op de inrichting
aanwezig waren. Hieromtrent overweegt het hof als volgt. Gelet op art. 5 lid 1 Besluit
landbouw milieubeheer, is voor een bewezenverklaring niet vereist dat de verdachte wist
dat de IBC-tanks met olie aanwezig waren op zijn inrichting. Het middel keert zich hiertegen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller inescastro. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $16.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

73091 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$16.89
  • (0)
  Add to cart