Klinische Psychologie 2: Diagnostiek En Therapie (PB2002)
All documents for this subject (2)
Seller
Follow
YingChoi
Reviews received
Content preview
Klinische Psychologie 2: Diagnostiek en Behandeling
Samenvatting: boek, externe literatuur via (BSL Academy)
Deel 1 Kadering van diagnostiek en behandeling
1. Psychodiagnostiek (H1)
Kern van psychodiagnostiek: factoren in de persoon, in gedrag en in omgeving in samenhang
beschouwd. Instrumenten voor de intake:
- Onderzoeksgesprekken
- (Gedrags)observaties
- Psychologische tests en vragenlijsten
1.1 De rol van psychodiagnostiek
Vaak leveren onderzoeksgesprekken en (gedrags)observaties voldoende informatie op om
een behandeling te starten. Bijv. bij enkelvoudige stoornis met een duidelijke aanleiding.
Soms aanvullend testonderzoek nodig om context en achtergrond van klachten/problemen
beter te plaatsen. Gebruik stepped-care-model: afhankelijk van ernst en hardnekkigheid van
klachten kan worden gekozen voor een meer uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek.
Uitgebreid onderzoek zinvol:
- Klachten of problemen grotendeels toe te schrijven zijn aan intelligentie,
ontwikkelingsproblematiek, persoonlijkheidskenmerken of cognitief
(dis)functioneren
- Meerdere behandelingen gevolgd zonder gewenste resultaat. Onderzoek
intelligentie, persoonlijkheid en cognitief functioneren
- Baat lijkt te hebben bij langer durende en/of intensievere behandeling vanwege
persoonlijkheidsproblematiek
Psychodiagnostiek gaat verder dan beschrijven klachten en stellen classificerende diagnose.
Gaat om het opstellen en toetsen van verklarende hypothese. Als duidelijk is welke factoren
een rol spelen in problematiek weloverwogen indicatiestelling en interventie gekozen bij
(hypothetische) oorzakelijke factoren.
Raadzaam om collega de psychodiagnostische vragen te laten afnemen. Wordt voorkomen
dat cliënt en behandelaar te maken krijgen met rolverwarring onderzoeksresultaten
confronterend/teleurstellend voor cliënt. Behandelende psycholoog kan vanuit opgebouwde
contact cliënt opvangen en ondersteunen.
Bij onderzoek wordt empirische cyclus gehanteerd (ook wel diagnostische cyclus)
hypothesetoetsend model. Psychodiagnostiek kan naast GGZ ook ingezet worden in de
forensische setting of selectie van personeel en studenten. Psychodiagnostiek kan vanuit
verschillende invalshoeken worden benaderd.
1.2 De diagnostische cyclus
Vier stappen: klachtenanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse en indicatieanalyse.
Theorie geformuleerd o.b.v. wetenschappelijke literatuur, doelgericht en systematische
informatie die eigen theorie kan ontkrachten (falsificatie) en kan bevestigen (verificatie).
1.3 Klachtenanalyse: wat is de vraag?
Psychodiagnostiek begint meestal bij een doorverwijzing door HA of rechtbank.
Verhelderende diagnose:
- Wat is de aanleiding van de aanvraag
- Wat verwacht aanvrager van onderzoek
, - Wat is de hulpvraag van de cliënt
Onderzoeker zal dossier raadplegen om te zien wat er al bekend is en of er eerder onderzoek
heeft plaatsgevonden. Intaketeam moet rekening houden met zowel falsificatie van de
hypothese van de aanvrager dan wel verificatie. Nulhypothese (bijv. problemen niet
verklaard door persoonlijkheidsstoornissen) moet eerst getoetst worden. Vervolgens
alternatieve hypothese stellen.
1.4 Probleemanalyse: wat is het probleem?
Kennis over psychische problemen toepassen op de hulpvragen. O.b.v. geheel aan
beschikbare informatie en theorie goede onderzoeksvragen worden opgesteld.
- Anamnese: voorgeschiedenis en functioneren cliënt uitgevraagd o.b.v. wat cliënt zelf
vertelt vanuit herinnering.
- Heteroanamnese: familieleden, kennissen, docenten of andere hulpverleners om
aanvullende informatie te verschaffen
1.4.1 Gestandaardiseerde klachtinventarisatie
Vaak standaard in het kader van intake afgenomen of zijn onderdeel van ROM (Routine
Outcome Monitoring) procedure. ROM is ook geschikt voor monitoren van
behandelresultaten in klinische praktijken. OQ-45 meet drie functiedomeinen:
intrapsychisch, interpersoonlijk en sociale rolvervulling. Scores meegenomen bij formuleren
van hypothesen over aard en ontstaanswijze van klachten.
1.4.2 Speciële anamnese
In het intakegesprek zal intaker tijdens speciële anamnese de specifieke klachten van cliënt
in beeld brengen. Accent op huidige problemen, luxerende factoren en aanloop van
problemen volgorde, aard en ernst van problemen. Vervolgens nagaan wat voor
verklaring de cliënt er zelf voor heeft. Alle zaken duidelijk in kaart brengen of er sprake is
van interferentie (in welke mate sociale, relationele en functionele aspecten in het leven vd
cliënt belemmerd worden door de problemen). Ten slotte informeren naar maatregelen die
cliënt zelf al heeft genomen en wat het effect hiervan was. Hierdoor eerste beeld vormen
van beoordelingsvermogen en ziekte-inzicht van cliënt. Multiproblematiek inventariseren
welk probleem als eerste wordt aangepakt.
1.4.3 Psychiatrische anamnese
Systematisch samenvatten van psychiatrische symptomen. Zowel objectieve als subjectieve
symptomen:
- Verschijning en psychomotoriek: wat valt op aan gedrag, verschijning (lichaamsbouw,
hygiëne, oogcontact) en psychomotoriek (bewuste bewegingen – grove en fijne
motoriek)
- Oriëntatie: hoe goed georiënteerd in tijd, plaats en persoon?
- Aandacht en geheugen: hoe functioneren aandacht (arousal, volgehouden aandacht,
afleidbaarheid, gerichte/verdeelde aandacht) en geheugen (KTG, LTG, visueel
geheugen)
- Spraak en denken: afwijkingen in spraak (tempo, snelheid en vloeiendheid) die
kunnen samengehangen met stoornissen in denken (traag, of snel, wijdlopig of
pathologisch – suïcidaal, obsessies of overwaardige denkbeelden)
- Stemming en affect: hoe is de stemming? Hoe geeft cliënt uiting aan emoties (affect)
zoals te zien in gedrag (toon vd stem, trillen, blozen)
- Persoonlijkheid: unieke en stabiele gedrags- en reactiepatronen die cliënt in
verschillende situaties vertoont (introversie, perfectionisme en losbandigheid)
, 1.4.4 Observaties tijdens de onderzoeksgesprekken
Indruk vormen van mindere tastbare aspecten zoals hoe stevig/kwetsbaar cliënt overkomt
en hoe deze omgaat met gevoelens. Iedereen weert ongewenste gevoelens af. Onderscheid
tussen rijpere afweermechanismen zoals inzetten humor of laten afvloeien in sociaal
geaccepteerd gedrag (harder werken, sporten – sublimatie) of een meer primitieve vormen
zoals gevoelens ontkennen (loochening) of toeschrijven aan andere persoon of externe
oorzaak (projectie). Gespreksindrukken meegenomen in hypothesen en getoetst a.d.h.v.
testinstrumenten.
1.4.5 Biografische anamnese en heteroanamnese
Factoren uitvragen uit levensgeschiedenis. Informatie kan zowel bij cliënt zelf worden
uitgevraagd (biografische anamnese) als bij belangrijke informant (heteroanamnese). Hoe
verliep lichamelijke, psychische, seksuele, sociale en intellectuele ontwikkeling in vroege
jeugd (0-4), kindertijd (4-12), adolescentie (12-18) en volwassenheid (18+). Complicaties
tijdens zwangerschap en geboorte? In kindertijd signalen van ontwikkelingsstoornis? Sprake
van verwaarlozing, mishandeling, misbruik? Aandacht besteden: gedragsstoornissen,
aandachtsproblemen, leerproblemen of psychische stoornissen gedurende leven. Ten slotte
belangrijke life events in kaart gebracht en psychische stoornissen familie.
1.4.6 Huidig functioneren
Hoe functioneert cliënt momenteel? Sociale relaties? Vrije tijd? Maatschappelijke situatie?
Hoe tevreden is cliënt met huidig functioneren? Tot slot belangrijk rekening te houden met
organische (medische) factoren lichamelijk onderzoek uitvoeren.
1.4.7 Beschrijvende diagnostiek
Aangegeven wat de belangrijkste klachten zijn, hoe ernstig deze zijn, wat de aanleiding is en
hoe ze begrepen kunnen worden. Ook externe en interne factoren die hieraan bijdragen. Er
wordt een beschrijving gegeven maar geen verklaring onderkennende diagnostiek.
- Classificatie volgens de DSM-5: individueel probleemgedrag (de stoornis) toegewezen
aan een categorie of het cluster uit classificatiesysteem voor probleemgedrag.
Klachten samengevat en gerelateerd aan wetenschappelijke kennis. Passende
behandeling geselecteerd, die effectief is gebleken. Vaak o.b.v. intake DSM-
classificatie toegekend. Gevaar: individuele problematiek, context en betekenis raakt
op de achtergrond. Als er geen eenduidige diagnose gesteld kan worden, zinvol om
andere psychodiagnostiek te verrichten. Als DSM classificatie niet noodzakelijk is om
volgende stappen in behandeling te nemen en te weinig info is om deze zorgvuldig
vast te kunnen stellen, diagnose niet moeten worden gesteld.
1.5 Verklaringsanalyse: waar komen de klachten vandaan?
Waar komen klachten vandaan? Hoe kunnen ze verklaard worden? Verschillende
instrumenten, interviews, vragenlijsten en tests ingezet. Kunnen ook als onderdeel van de
probleemanalyse worden ingezet. In verklaringsanalyse komt empirische cyclus sterk terug
wetenschappelijke houding volhouden en zorgvuldig hypothesen toetsen.
1.5.1 Onderzoeksvraagstellingen en hypothesen
Om onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden eerst hypothesen gesteld.
1.5.2 Keuze van instrumenten en methode
Bij elke hypothese moet vooraf duidelijk zijn onder welke voorwaarden deze kan worden
verworpen. De keuze van instrumenten afhankelijk van verschillende factoren. Bij elke
methode (bijv. vragenlijsten, interviews, projectieve tests, observaties, reactietijdtaken)
overwogen in hoeverre instrument aansluit bij onderzoeksvragen en hypothesen.
, - (Semi)gestructureerde interview: vragen en antwoordmogelijkheden voor een groot
deel vastgelegd Structured Clinical Interview for DSM-5 Disorders – SCID-5
(symptomen) en SCID-5-P (persoonlijkheidsstoornissen). Er zijn ook symptoom
specifieke interviews zoals Yale Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS) voor het
vaststellen van dwangstoornissen. Gebruik gestructureerde interviews zorgt ervoor
dat zowel informatie wordt uitgevraagd die hypothesen kan falsificeren als
confirmeren, terwijl klinische blik vaak alleen vraagt naar info die eigen ideeën
bevestigd.
- Capaciteitentests: intellectuele vaardigheden onderzocht en vergeleken met
normgroep. Keuze uit screenen licht verstandelijke beperkingen (SCIL 18+) of
uitgebreid intelligentieonderzoek waarbij ook sterke en zwakke punten in bijv.
verbaal begrip, perceptueel redeneren, werkgeheugen en verwerkingssnelheid
worden gemeten (WAIS-IV). Non-verbale intelligentietest SON-R.
Neuropsychologische tests kunnen ook worden ingezet in diagnostiek van
traumatisch hersenletsel, beginnende dementie, CVA en epilepsie. Afgelopen
decennium meer aandacht voor mogelijkheid dat cliënten cognitieve klachten
kunnen aanzetten of voorwenden Test of Memory Malingering (TOMM) of
Amsterdamse KTGtest (AKTG).
- Vragenlijsten: vaak zelfrapportagevragenlijsten. Scores vergeleken met normgroep.
Beeld gevormd van klachten, zowel algemeen screenend (welke klachten rapporteert
cliënt) als specifiek (hoe ernstig zijn symptomen van depressie), persoonlijkheid en
copingsvaardigheden).
- Indirecte methoden: niet gelijk duidelijk voor de cliënt wat er gemeten wordt. Er kan
informatie worden verzameld zonder dat de cliënt daar bewust van is. Bijv. Implicit
Association Test (IAT) automatische attitudes gemeten. Andere benadering is
projectieve tests op een of meer onbewust niveau uitnodigen iets van zichzelf te
laten zien. Roept ongestructureerdheid en vrijheid van opdracht, spanning op,
waarbij reactie op spanning geobserveerd wordt. Vrije structuur genereert op een
andere en eigen wijze hypothesen voor psychodiagnostisch onderzoek. Bijv.
impulsieve en boze indruk door gebruik slordige lijnen en scherpe punten bij
tekenopdracht.
- Het structurele persoonlijkheidsinterview: gebaseerd op psychodynamisch theorie
van Kernberg. Drie persoonlijkheidsorganisaties neurotische, borderline- en
psychotische organisatie. Kwetsbaarheid of draagkracht bepaald door mate van
identiteitsdiffusie, primitieve afweer en realiteitstoetsing. Persoon met neurotische
organisatie meest stevige structuur geïntegreerd beeld van zichzelf en van
belangrijke anderen, ontwikkelde afweermechanismen en intacte realiteitstoetsing.
Psychotische organisatie meest kwetsbare structuur identiteitsdiffusie, primitieve
afweer en verstoorde realiteitstoetsing. Borderline tussenin. Uiteenlopende mate
van identiteitsdiffusie, overheersende primitieve afweer, overwegend intacte
realiteitstoetsing.
Door bewust weinig structuur te bieden in gesprek, wordt cliënt gedwongen zelf
helderheid te scheppen bij belangrijke thema’s als zelfbeeld, kernsymptomen en
relatie tussen heden en verleden. Door te confronteren bij tegenstrijdigheid van
verhaal, spanning opgevoerd waardoor afweermechanismen bij cliënt worden
geactiveerd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller YingChoi. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.62. You're not tied to anything after your purchase.