SAMENVATTING HF1 INSPANNINGS- EN SPORTFYSIOLOGIE..........1
INHOUD VAN SAMENVATTING.....................................................2
H3; Neurale sturing van beweging.................................................................................................................. 2
De bouw en functie van het zenuwstelsel............................................................................................................2
Het centrale zenuwstelsel.....................................................................................................................................5
Het perifere zenuwstelsel.....................................................................................................................................8
Sensomotorische integratie..................................................................................................................................9
H4; Hormonale regulatie tijdens inspanning.................................................................................................11
Regulatie van het koolhydraatmetabolisme tijdens inspanning........................................................................11
H6; Cardiovasculaire en respiratoire functie................................................................................................. 12
Het hart...............................................................................................................................................................12
Het vasculaire systeem.......................................................................................................................................14
Het bloed.............................................................................................................................................................16
H8; Cardiorespiratoire reacties op acute inspanning.....................................................................................17
Cardiovasculaire reacties op acute inspanning..................................................................................................17
H7 Werking en regulatie van het respiratoire systeem..................................................................................21
Longventilatie......................................................................................................................................................22
Longdiffusie.........................................................................................................................................................24
Transsport van zuurstof en kooldioxide.............................................................................................................27
Gaswisseling bij spieren......................................................................................................................................29
Regulatie van longventilatie...............................................................................................................................29
H21 Lichamelijke activiteit voor fitheid en gezondheid.................................................................................30
Prevalentie van cardiovasculaire aandoeningen................................................................................................30
Vormen van cardiovasculaire aandoeningen.....................................................................................................31
Het ziekteproces.................................................................................................................................................32
Het bepalen van de individuele risico’s..............................................................................................................34
Het verlagen van het risico door lichamelijke activiteit.....................................................................................35
H22; Obesitas, diabetes en lichamelijke activiteit.........................................................................................37
Obesitas..............................................................................................................................................................37
Afvallen...............................................................................................................................................................40
Lichamelijke activiteit bij het verlagen van lichaamsgewicht en beperken gezondheidsrisico’s.......................40
Diabetes..............................................................................................................................................................41
Behandeling van diabetes...................................................................................................................................43
De rol van lichamelijke activiteit bij diabetes.....................................................................................................43
1
,Inhoud van samenvatting
Week 1.2- Het hart en hart- en vaatziekten
H6; blz. 177 t/m 199
H8; blz. 221 t/m 238
H21; blz. 563 t/m 581
Week 1.3 – De longen en longaandoeningen
H7; blz. 201 t/m 219
Week 1.6 – Het zenuwstelsel en psychische aandoeningen
H3; blz. 97 t/m 117
H3; Neurale sturing van beweging
Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit de hersenen en
het ruggenmerg. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit 2
gedeelten. De sensorische (afferente) zenuwen, die
verantwoordelijk zijn voor CZS informeren over wat er in het
lichaam en omgeving gebeurt. De motorische (efferente) zenuwen zijn verantwoordelijk voor het
zenden van informatie vanuit het CZS naar verschillende weefsels, organen en systemen in het
lichaam in reactie op de inkomende signalen uit de sensorische zenuwen.
De bouw en functie van
het zenuwstelsel
Een neuron is samengesteld uit:
het cellichaam (soma);
de dendrieten;
één axon.
Vanuit de celkern zijn er uitlopers,
de dendrieten en de axon. De
dendrieten zijn de ontvangers van
het neuron. De inkomende
impulsen (actiepotentialen) zijn
afkomstig van sensorische stimuli
of naastgelegen neuronen. De
axon is de zender van het neuron
en geleidt de impulsen weg van
het cellichaam. Het einde van de
axon komt uit in de eindtakjes. De
einde van de eindtakjes komt
weer uit in de eindknopjes. Deze
zijn gevuld met zakjes met chemische stoffen: neurotransmitters. Deze worden gebruikt in de
communicatie met de andere cel.
2
,De zenuwimpuls
Neuronen kunnen reageren op verschillende stimuli en de boodschap vertalen naar een elektrisch
signaal, een impuls. Een zenuwimpuls treed op als de stimuli sterk genoeg is om de normale
elektrische lading van het neuron te veranderen.
Rustmembraanpotentiaal
Het celmembraan van een neuron in rust is ongeveer -70mV. de binnenkant van de cel is negatief
geladen ten opzichte van de buitenkant. Het potentiaalverschil wordt ook wel
rustmembraanpotentiaal het neuron heeft een hoge concentratie K +-ionen aan de binnenzijde en
een hoge concentratie Na+ ionen aan de buitenzijde. Ionen hebben de neiging om zich te verplaatsen
na naar het gebied waar de concentratie minder is. Dus de kalium-ionen zullen zich naar de
buitenkant van de cel verplaatsen. De natrium ionen kunnen niet bewegen. Ten tweede houdt de
natrium-kaliumpomp het concentratieverschil in stand door het actief transporteren van natrium- en
kaliumionen. De natrium-kaliumpomp verplaatst 3 Na + uit de cel voor elke K+ die hij binnen brengt.
Dit resulteert in het feit dat er meer positief geladen ionen buiten de cel bevinden dan erbinnen, wat
weer het potentiaalverschil creëert over het membraan. Het in stand houden van een constante
rustmembraanpotentiaal van -70 mV is voornamelijk afhankelijk van de natrium-kaliumpomp.
Depolarisatie en hyperpolarisatie
Als de binnenkant van een cel minder negatief geladen wordt, ten opzichte van de buitenkant, neemt
het potentiaalverschil over het membraan af. De membraan zal minder gepolariseerd zijn. De
depolarisatie komt voor als het ladingsverschil minder dan -70mV wordt, dus als het dichter naar 0
toe beweegt. Dit wordt meestal veroorzaakt door een verandering in de doorlaatbaarheid van Na +
van de membraan.
Hyperpolarisatie is wanneer het ladingverschil over een membraan toeneemt, van rustpotentiaal
naar een nog negatievere waarde. De veranderingen in de membraanverschillen zijn de signalen die
gebruikt worden om informatie te versturen, ontvangen ne integreren binnen en tussen cellen.
Geleidelijke potentialen
Geleidelijke potentialen zijn lokale veranderingen in de membraanpotentiaal, die zowel
hyperpolarisatie als depolarisatie kan zijn. Poorten verhinderen een grote ionenstroom van Na + en K+,
maar openen zich bij voldoende stimulatie. Dit maakt het mogelijk voor meer ionen zich van binnen
naar buiten of andersom te bewegen. Geleidelijke potentialen worden in gang gezet door een
verandering in de lokale omgeving van een neuron.
Om een neuron een signaal te laten versturen moet de impuls de hele lengte van de neuron
afleggen. Depolarisatie of moet zich ver
genoeg over het neuron afleggen om
doorgegeven te worden naar de volgende
neuron. Om de hele lengte af te leggen,
moet een impuls sterk genoeg zijn om een
actiepotentiaal op te wekken.
Actiepotentialen
Een actiepotentiaal is een snelle en
aanzienlijke depolarisatie van het
neuronmembraan. Dit duurt heel kort en
de waarde veranderd van de
rustpotentiaal (-70mV) naar een waarde
van ongeveer +30mV. Alle
actiepotentialen beginnen als een geleidelijke potentiaal. Als er genoeg stimulatie is om een
3
, depolarisatie van 15 tot 20mV plaats vind, is er een actiepotentiaal. Dus bij een depolarisatie naar -50
tot -50mV vind er een actiepotentiaal plaats. De minimale depolarisatie wordt de drempelwaarde
genoemd.
Voortgeleiding van de actiepotentiaal
2 eigenschappen van het neuron zijn belangrijk voor de snelheid waarmee een impuls door de axon
kan passeren.
Myeline
De axonen van de meeste neuronen zijn gemyeliniseerd. (zie figuur 3.2 Dit betekend dat er om de
axon een omhulsel is gevormd van myeline, een substantie die de celmembraan isoleert. Deze
myelineschede is gevormd door Schwann-cellen. Bij de insnoeringen van Ravier is er een opening in
de myelineschede. Het actiepotentiaal springt van de ene naar de andere insnoering. Dit is saltatoire
geleiding, een sneller type van geleiding dan bij de ongemyeliniseerde vezels. Myelinisatie van de
motorneuronen vind vooral plaats in de eerste jaren van het leven, wat dan ook verklaard waarom
de bewegingen van jonge kinderen minder gecoördineerd zijn. Mensen die getroffen zijn bepaalde
neurologische aandoeningen, ondergaan degeneratie van de myelineschede met vanuit daar verlies
van coördinatie.
De diameter van een neuron
Neuronen met een grotere diameter geleiden zenuwimpulsen sneller dan neuronen met een kleine
diameter, omdat er grote neuronen minder grote weerstand hebben tegen de lokale elektrische
stroom.
De synaps
Neuronen communiceren met elkaar over synapsen heen. Een Synaps is de plaats van overdracht
van de actiepotentiaal van de eindknopjes van het ene neuron naar de dendrieten of cellichaam van
de andere neuron. De actiepotentiaal gaat van elektrisch over naar chemisch naar elektrisch. Een
synaps tussen 2 neuronen bestaat uit:
de eindtakjes van het neuron om de impuls over te brengen;
receptoren op de ontvangende tweede neuron;
de ruimte tussen deze structuren.
De impulsen worden overgedragen
door de synapsspleet. Wanneer de
actiepotentiaal de presynaptische
eindtakjes bereikt, reageren de blaasjes
met het storten van de chemische
stoffen (neurotransmitters) in de
synapsspleet. Door middel van diffusie
gaan de neurotransmitters naar de post
synaptische receptoren. Iedere
neurotransmitter bind zich aan de daar
voor gespecialiseerde post synaptische
receptor. Bij voldoende binding wordt
er een drempelwaarde bereikt,
waardoor er een actiepotentiaal bereikt
wordt. De impuls is succesvol
overgedragen op het volgende neuron.
De motorische eindplaat
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Jasmijnbk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.