Inhoudsopgave
Zelfstudie 12 Voorbereiding WG2 ....................................................................................................... 2
WG2 Aandoening met complex overervingspatroon en populatiescreening ..................................... 5
Zelfstudie 13 Voorbereiding HC8 en IC7 ........................................................................................... 10
HC8 X-chromosomaal en mitochondrieel overervende aandoeningen ............................................ 13
HC8 Duchenne en patiëntcollege ...................................................................................................... 18
IC7 X-chromosomaal en mitochondrieel overervende aandoeningen ............................................. 20
Zelfstudie 14 Voorbereiding HC9 en IC8/9 ........................................................................................ 27
HC9 Psychomotore ontwikkeling ...................................................................................................... 28
IC8 Psychomotore ontwikkeling ........................................................................................................ 34
IC9 Psychomotorische ontwikkeling II............................................................................................... 42
1
,Zelfstudie 12 Voorbereiding WG2
1. Bedenk 5 aandoeningen waarvan aannemelijk is dat zij bij de mens een multifactoriële
overerving kunnen hebben.
- Neurale buisdefecten
- Pylorushypertrofie
- Klompvoetjes
- M. Hirschsprung
- Aangeboren hartafwijkingen
- Schizofrenie
- Astma
2. Wat is de achtergrond van het “threshold model” bij multifactoriële overerving; waarom is
een dergelijk model nodig?
- Er moet een zekere drempelwaarde worden overschreden voordat de ziekte ontstaat.
- Genetische en exogene effecten hebben invloed
- Het model is nodig om multifactoriële aandoeningen te verklaren. Bv schizis
3. Beschrijf het verschil tussen genetische heterogeniteit en multifactoriële overerving. Hoe kan
dit tot verwarring leiden?
- Genetische heterogeniteit (locusheterogeniteit) zijn er meerdere genetische oorzaken, die
tot hetzelfde ziektebeeld kunnne leiden.
- Bij een multifactoriële overerving zijn er verschillende genetische factoren + exogene
factoren nodig om ziekte te veroorzaken.
4. Wat is een belangrijk nadeel van empirisch bepaalde herhalingsrisico’s bij multifactoriële
aandoeningen in vergelijking tot berekende herhalingsrisico’s bij monogene aandoeningen?
- Empirisch bepaald, betekent met populatiescreening
- Het nadeel is dat het risico van 1 individu sterk kan afwijken van het gemiddelde risico
5. Een potentieel voordeel van multifactoriële aandoeningen is dat de exogene factoren, indien
bekend, vaak makkelijker dan de genetische factoren te beïnvloeden zijn. Noem één
voorbeeld van een aandoening waarbij hiervan gebruik wordt gemaakt.
- Bv bij neurale buisdefecten kan je preconceptioneel starten met foliumzuursuppletie
- Bv bij hart- en vaatziekten kan je stoppen met roken
6. Benoem het verschil tussen een screenings test en een diagnostische test.
- Bij een screeningstest wordt de kans op een aandoening bepaald.
- Bij een diagnostische test wordt de aandoening vastgesteld/uitgesloten.
7. In het begin van het hoofdstuk wordt gezegd dat genetische screening betreft: het in de
populatie opzoeken van personen met een bepaald genotype dat 1) geassocieerd is met een
ziekte of daarvoor predisponeert of 2) dat kan leiden tot ziekte bij de nakomelingen. Geef 3
voorbeelden van populatiescreening waarbij u vermeldt met welk doel getest wordt en bij
welke subpopulatie (leeftijd, herkomst e.d.) hiervoor het beste gescreend kan worden.
- Bij neonaten screenen op autosomaal recessieve stofwisselingsstoornissen die behandelbaar
zijn
- Bij zwangere vrouwen combinatietest doen om te screenen op het risico op een kind met
trisomie 21
2
,- Detectie van heterozygotie voor CF bij koppels met een kinderwens
8. Aan het einde van dit onderwerp is Tabel 3 ‘Criteria waaraan een programma voor genetische
screening moet voldoen’ uit Gr. publicatie 1994/22E overgenomen. Ga voor PKU na hoe deze
neonatale screening voldoet aan de genoemde criteria. Richt u vooral op de voor deze
aandoening specifieke punten. De gegevens van Clinical Commentary 13.1 (Jorde blz. 250),
Neonatal Screening for Phenylketonuria, vormen hiervoor een goede start.
- PKU (fenylketonurie) is een erfelijke stofwisselingsziekte
- Zit in de hielprik
- Autosomaal recessieve aandoening
- 1 per 10.000-15.000 geboorten
- Bij 95% van de onbehandelde PKU patiënten ontstaat ernstige mentale retardatie als gevolg
van toxische hoeveelheden phenylalanine inhet lichaam.
- In het eerste levensjaar moeilijk op te merken, omdat de tekenen subtiel zijn. Echter kan het
IQ in het eerste jaar per week 1 a 2 punten afnemen.
- Een phenyalanine-arm dieet is heel effectief om de effecten van de ziekte te beperken.
Hiermee kan al vanaf 4 weken gestart worden.
- Dus → ernstige gevolgen als het niet behandeld wordt, effecten al op jonge leeftijd en
behandeling is effectief
9. Clinical Commentary 13.2 (Jorde blz. 253) geeft informatie over populatiescreening op
dragerschap van Cystische Fibrosis. Ga zo veel mogelijk na of deze screening in Nederland
aan de criteria voldoet en noem enige belangrijke verschillen ten opzichte van de screening
op PKU.
- CF erft autosomaal recessief over
- In Nl is ong 1:30 personen drager en komt CF voor bij 1:3600 geboorten
- Screenen op dragerschap met DNA onderzoek
- Als een van de ouders drager is, kan prenatale diagnostiek worden gedaan. Op basis hiervan
kunnen ouders een beslissing maken over het vervolg van de zwangerschap.
- CF zit nu in de hielprik. Vroege opsporing is belangrijk. Zorgt voor minder ziekenhuisopnames
en ziekteperioden.
PKU CF
Neonatale screening Screening op laterale leeftijd
Screening op aandoening Screening op dragerschap
Metaboliettest Mutatietest
Behandeling dieet Bieden geïnformeerde reproductieve keuze
10. Uit welke aandoeningen bestaat in Nederland het neonatale screeningsprogramma sinds
2007? Verouderd, opzoeken
- Androgenitaal syndroom
- Biotinidase deficiëntie
- Congenitale hypothyreoïdie
- Galactosemie
- Glutaaracidurie type 1
- HMG-CoA-lyase deficiëntie
- Isovaleriaan acidurie
- Long-chain hydroxyacyl-CoA dehydrogenase deficiëntie (LCHADD)
3
, - Maple syrup urine disease (MSUD)
- Medium-chain acyl CoA dehydrogenase deficiëntie (MCADD)
- 3-methylcrotonyl-CoA carboxylase deficiëntie (3-MCC)
- Multipele CoA carboxylase deficiëntie (MCD)
- Phenylketonurie (PKU)
- Sikkelcelziekte
- Tyrosinemie type 1
- Very long-chain acyl CoA dehydrogense deficiëntie (VLCADD)
11. De screening bevat veel stofwisselingsstoornissen. Welke bepalingsmethode zal bij deze
aandoeningen worden toegepast? Welke methode wordt thans voor de screening op PKU
gebruikt?
- Metabolieten, enzymen en DNA
- PKU via metabolieten
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sannahcw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.