Inleiding
Doelstellingen artikel 3 VEU
1. Het bevorderen van de vrede
2. Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (asiel, grenscontroles, immigratie)
3. Het tot stand brengen van een interne markt = één EU-markt (douane-unie, eerlijke
concurrentie)
4. Het instellen van een economische en monetaire unie (munteenheid, inflatie)
5. Extern beleid (GBVB)
Beginselen
1. Loyale samenwerking artikel 4 lid 3 VEU
2. Bevoegdheidstoedeling/attributie artikel 5 lid 2 VEU
3. Subsidiariteit artikel 5 lid 3 VEU
Inzake niet exclusieve bevoegdheden: zie artikel 3 VWEU
4. Evenredigheidsbeginsel artikel 5 lid 4 VWEU
Rechtsorde betekenis 1: een samenstel van algemene en individuele normen die het menselijk gedrag
regelen, die met andere woorden voorschrijven hoe men zich behoort te gedragen.
Het kan worden omschreven als een orde ‘indien de normen een eenheid vormen, en zij
vormen een eenheid indien zij dezelfde basis van geldigheid hebben’.
Rechtsorde betekenis 2: het geheel van rechtsnormen dat van toepassing is op een bepaald
grondgebied, zoals een staat.
Een dergelijke orde vloeit voort uit hiërarchieën en normen inzake bestuur en rechtspraak.
Er kan worden gesteld dat een rechtsorde bestaat wanneer aan twee voorwaarden is voldaan;
gezag en autonomie.
Autonomie: de normen die de rechtsorde vormen zijn zelfreferentieel en voor hun betekenis of
geldigheid niet afhankelijk van andere normen.
Het effect van het Unierecht in de nationale rechtsorde is dus een aangelegenheid van het
Unierecht.
Het autonome karakter berust op twee onlosmakelijk met elkaar verbonden fundamentele
kenmerken die door het EU-recht zelf worden bepaald: rechtstreekse werking en
voorrang.
Op welke wijze uit het autonome karakter van het recht van de Unie zich in de
besluitvormingsprocedures? Waar het Unierecht geldt, betekent dit dat lidstaten minder of
geen eigen bevoegdheden meer bezitten. De lidstaten hebben een deel van hun eigen
autonomie opgegeven via het lidmaatschap van de Unie. In besluitvormingsprocedures is
dat terug te zien doordat lidstaten niet overal een vetorecht hebben.
Gezag: vereist dat de rechtsorde zijn eigen instellingen heeft om ervoor te zorgen dat de
normen worden gehandhaafd en dat geschillen worden beslecht.
Rechtsorde betekenis 3: de EU kan als een rechtsorde worden aangemerkt voor zover het de
handelingen van de EU zelf betreft. Er bestaat een gesloten en zelfreferentieel stelsel van normen dat
de activiteiten van de instellingen van de Unie regelt.
De EU is een interne speler ten opzichte van de lidstaten en een externe speler ten opzichte van de
niet-lidstaten en internationale organisaties.
1
,Voorbeelden:
1. De EU heeft de bevoegdheid om een wet van een lidstaat strijdig met het EU-recht te
verklaren, waardoor die lidstaat gedwongen wordt die wet en dus zijn eigen rechtsorde te
wijzigen.
2. Particulieren kunnen het EU-recht afdwingen tegenover de autoriteiten van hun eigen lidstaat.
3. In de betrekkingen met derde landen kan de EU handelssancties opleggen tegen invoer uit
derde landen.
Algemene beginselen van het EU-recht zijn van belang om de EU in staat te stellen tot handelen en
haar te beperken in haar betrekkingen met de lidstaten, individuen en derde landen.
Algemene beginselen zijn met name te vinden in wetteksten van de lidstaten.
De Europese Unie heeft zelf geen grondwet, omdat er geen Europees volk is dat ermee heeft
ingestemd macht aan de EU toe te kennen. In plaats daarvan zijn er lidstaten die hebben
besloten een deel van hun bevoegdheden over te dragen aan een internationaal
rechtsorgaan. Hierdoor kan de EU beweren alleen indirect door het volk te zijn gevormd via de
lidstaten.
Gevolg: rechtshandelingen van de EU zijn slechts zo doeltreffend als de rechtsorde van de
lidstaten deze toelaten te zijn.
De algemene beginselen kunnen in drie categorieën worden ingedeeld:
1. Constitutieve beginselen die de EU als actor vaststellen en bevoegdheden geven en
beperken.
2. Beginselen die betrekking hebben op de lidstaten en individuen als actoren in een Eu-
rechtskader.
3. De beginselen die de waarden bepalen waardoor het optreden van de EU wordt geleid.
1. Constitutieve beginselen
De EU kan:
1. eigenmachtig optreden; uitvoeringsmaatregelen nemen via een of meer van haar eigen
instellingen, organen en instanties (heffingen, boetes, producten verbieden)
2. wetgevend optreden (artikel 4 lid 1 en 5 lid 1 en 2 VEU)
Bij deze bevoegdheden zijn ze gebonden aan beginselen: attributie, subsidiariteit en evenredigheid.
Reden aanvulling attributiebeginsel met subsidiariteit en evenredigheid: De bewoordingen in de
verdragen zijn veelal open geformuleerd, waarmee de ruimte voor nieuwe wetgeving en optreden voor
de EU groot was. Dit leidde tot onvrede bij lidstaten en burgers. Om het lidmaatschap van de Unie
meer acceptabel te maken, zijn de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid aan de Verdragen
toegevoegd.
Deze beginselen hebben betrekking op het wetgevend optreden, maar er zijn ook constitutieve
beginsel die betrekking hebben op het uitvoerend optreden, dit is ‘administratief EU-recht’.
1. attributie: waarborgt dat de Unie alleen kan optreden indien de lidstaten de EU daartoe
uitdrukkelijk hebben gemachtigd door middel van de Verdragen.
- Zie artikel 4 lid 1 VEU; de Unie kan slechts optreden als zij daartoe uitdrukkelijk door de
verdragen is gemachtigd.
- Zie artikel 5 lid 1 en 2 VEU: alle EU-maatregelen moeten een rechtsgrondslag in de
verdragen hebben.
Op grond van art. 5 VEU moeten alle EU-maatregelen een rechtsgrondslag in de Verdragen hebben.
Dit is om twee redenen belangrijk:
1. Het geeft een materiële waarborg. Aan de hand van de rechtsgrondslag kan worden
gecontroleerd of de EU haar boekje niet te buiten is gegaan door dingen te regelen op
terreinen waar de Unie niet bevoegd is. De Unie mag bijvoorbeeld niet optreden op het terrein
van de bescherming van de volksgezondheid (arrest Tabaksreclame).
2. Het geeft een procedurele waarborg. Op grond van het Werkingsverdrag zijn verschillende
besluitvormingsprocedures mogelijk, waarbij de mate van betrokkenheid van de verschillende
instellingen wisselt. De keuze voor een rechtsgrondslag is dus van belang voor de mate van
invloed van een EU-instelling.
2
,Door de verdragen en verdragsherzieningen overeenkomstig hun nationale grondwettelijke bepalingen
te ratificeren, is de overdracht van bevoegdheden van de lidstaten aan de Unie niet alleen
voorwaardelijk gemaakt en in een wet verankerd, maar ook tot stand gekomen met de medewerking
van democratisch gelegitimeerde instellingen; nationale parlementen.
Dit beginsel kan worden opgevat als een bescherming van de democratische grondslagen van de
overdracht van bevoegdheden aan de Europese rechtsorde door op het niveau van de
oprichtingsverdragen een waarborg te bieden tegen een ongecontroleerde uitbreiding van de
bevoegdheden van de Unie.
Ultra virestoetsing: een onderzoek of de bevoegdheden in een specifiek geval worden overtreden = is
er een juiste grondslag, welke intentie ligt erin besloten en wat stond het nationale parlement voor
ogen toen het een programma van de EU aanvaardde (arrest Weiss)
Oplossen van geschillen over de juiste rechtsgrondslag:
Stap 1. de keuze voor de rechtsgrondslag voor een handeling moet berusten op objectieve elementen
die vatbaar zijn voor rechterlijke toetsing, zoals het doel en de inhoud van de handeling.
Stap 2. Onderzoeken van de inhoud en de doelstellingen van de betrokken maatregel; de maatregel
bevat in feite elementen die verband houden met de twee verschillende grondslagen. Als een element
duidelijk overheerst dan is de daarmee samenhangende rechtsgrondslag voldoende.
- Als beide elementen even belangrijk worden geacht, moeten beide rechtsgrondslagen
worden gebruikt; cumulatie van rechtsgrondslagen. Als de besluitvormingsprocedures niet
verenigbaar zijn, kan cumulatie worden uitgesloten (Titaandioxide)
- In gevallen waarin een of meer rechtsgrondslagen voor EU-optreden bestaan, heeft de
Unie dus de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen.
2. Subsidiariteit: de Unie kan alleen optreden als en voor zover de doelstellingen van het
overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en beter
op EU-niveau kunnen worden realiseert.
In de praktijk betekent dit dat het optreden in kwestie betrekking moet hebben op een
grensoverschrijdend probleem waarvoor een Europese oplossing schaalvoordelen of een grotere
doeltreffendheid biedt dan een nationaal optreden. Dit is voor meerdere interpretaties vatbaar, want
wanneer is sprake van ‘als en voor zover’, ‘niet voldoende’, ‘beter’? Dat is een politieke discussie die
vaak wordt gevoerd. In de Unierechtspraak heeft het Hof van Justitie alle pogingen om met een
beroep op het subsidiariteitsbeginsel EU-besluiten nietig te verklaren, afgewezen.
Wanneer de Unie bevoegd is om op te treden moet nog worden bepaald of zij van deze bevoegdheid
gebruik moeten maken.
- Zie artikel 5 lid 3 VEU; het subsidiariteitsbeginsel is alleen van toepassing op de niet-
exclusieve bevoegdheden van de Unie. De exclusieve bevoegdheden die staan in
artikel 3 VWEU vallen niet onder dit beginsel en kan de EU uitoefenen zonder toetsing
aan het subsidiariteitsbeginsel. Artikel 4 VWEU somt de gebieden op waarvoor gedeelde
bevoegdheid geldt.
Er moet dus worden onderzocht of het betrokken optreden betrekking heeft op een gebied dat onder
de exclusieve of niet-exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. In het geval van de niet-exclusieve
bevoegdheid zijn zowel de Unie als de lidstaten bevoegd om op te treden.
EU optreden op gebieden waar de Unie een bevoegdheid deelt met de lidstaten heeft verstrekkende
gevolgen. Afhankelijk van het soort optreden kan de Sperrwirkung (blokkerend effect) van het EU-
optreden het de lidstaten onmogelijk maken hun al bestaande bevoegdheden uit te oefenen.
Op gebieden waar de EU exclusief bevoegd is, kunnen de lidstaten immers geen maatregelen nemen,
tenzij de EU-wetgeving hen daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid toe biedt.
De details van het onderscheid tussen exclusief en niet-exclusief zijn neergelegd in een protocol dat
bepaalt dat de gevolgen van de uitoefening van een gedeelde bevoegdheid alleen betrekking hebben
op die elementen of gebieden die door de betrokken handeling van de Unie worden geregeld, en niet
op het gehele gebied.
3
, - Ex ante toepassing; het dateert van vóór het moment waarop de politieke plannen
juridisch bindende besluiten worden.
- Ex posttoepassing; verwijst naar het gebruik van het beginsel om bestaande wetgeving
aan de vechten.
Het subsidiariteitsbeginsel behelst een dubbele toetsing.
Stap 1. Vaststellen dat de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten
kunnen worden verwezenlijkt
Stap 2. Dat zij daarom doeltreffender op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt.
Het subsidiariteitsbeginsel bewijst dat de Unie sterke federale kenmerken heeft. Als een derde van de
kamers van mening is dat een voorstel van de Commissie niet in overeenstemming is met het
subsidiariteitsbeginsel, moet de Commissie het voorstel heroverwegen. Een voorstel kan worden
tegengehouden als minimaal 55% van de leden van de Raad van mening is dat het tegen het beginsel
in gaat. Niet-wetgevingshandelingen zijn niet onderworpen aan de subsidiariteitsprocedure, maar zijn
niet uitgesloten van de subsidiariteitstoets.
3. Evenredigheid: het optreden van de EU mag niet verder gaan dan nodig is om het
nagestreefde doel te verwezenlijken (artikel 5 lid 4 VEU).
- Dit geldt voor alle acties van de EU, maar met name voor de wetgevende handelingen.
Relatie evenredigheid en richtlijnen: wetgevend optreden wordt alleen ingezet als dat nodig is in plaats
van niet-wetgevend optreden, en als gekozen wordt voor wetgeving is de Unie verplicht te kiezen voor
het minst ingrijpende middel waarmee het nagestreefde doel kan worden bereikt. Richtlijnen geven
lidstaten meer vrijheid om de geschikte vorm en maatregelen te kiezen dan verordeningen, daarom
wordt hier vaak voor gekozen.
- Er is geen procedure waarbij de nationale parlementen worden geraadpleegd over de
toepassing van het evenredigheidsbeginsel (zoals bij het subsidiariteitsbeginsel).
- Het subsidiariteitsbeginsel speelt een belangrijke rol bij ex ante (politiek), en het
evenredigheidsbeginsel bij het ex post (juridisch).
Wanneer de Unie optreedt, moet dit evenredig zijn. Het evenredigheidsbeginsel bestaat uit drie
specifieke toetsen:
1. De geschiktheid van de maatregel. Er moet causaal verband bestaan tussen de doelstelling
en de maatregel. Als de maatregel niet geschikt is, wordt niet voldaan aan het
evenredigheidsbeginsel.
2. De noodzakelijkheid van de maatregel. De maatregel mag niet verder gaan dan nodig is om
het gestelde doel te bereiken. Als een minder ingrijpende maatregel het nagestreefde doel net
zo goed of beter kan bereiken, wordt niet voldaan aan het evenredigheidsbeginsel door te
kiezen voor een te zware maatregel.
3. De evenredigheid stricto sensu van de maatregel. Het doel van de maatregel moet opwegen
tegen andere belangen (denk bijv. aan het belang van de interne markt, of het milieu). Als
andere belangen zwaarder wegen dan het belang dat met de maatregel gediend wordt, wordt
niet voldaan aan het evenredigheidsbeginsel.
Evenredigheid speelt een rol in het afwegen van twee of meer belangen met elkaar en de laatste toets
is in wezen een politieke afweging. Deze belangenafweging is een integraal onderdeel van het
Europeesrecht en dat kan het Hof zonder voorbehoud uitleggen. De rol van het Hof is daarmee anders
dan die van een gewone nationale rechter.
Problemen:
1. De toepassing van een evenredigheidstoets is geen exacte wetenschap. Enerzijds vertonen
de drie genoemde tests enige overlapping.
2. Het Hof van Justitie is niet altijd consequent bij de toepassing van de evenredigheidstoets en
geeft het soms blijk van een aanzienlijke coulance ten aanzien van sommige maatregelen van
de lidstaten of de EU-maatregelen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AnouschkaJ. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.06. You're not tied to anything after your purchase.