Samenvatting Bestuursrecht jaar 2, Praktisch bestuursrecht (Visscher)
26 views 1 purchase
Course
Bestuursrecht
Institution
Hogeschool Windesheim (HW)
Book
Praktisch bestuursrecht
Voor het vak Bestuursrecht aan Hogeschool Windesheim heb ik een samenvatting gemaakt met betrekking tot: Praktisch bestuursrecht (Visscher) H3 t/m H9 en Hoofdlijnen Nederlands Recht (Loonstra) H9. Succes met studeren en ik hoop dat je met deze samenvatting ook je tentamen haalt!
Samenvatting Bestuursrecht M3
Hoofdstuk 9 Staatsrecht (HNR)
Staat = Volksgemeenschap (natie), tezamen op een afgegrensd grondgebied met één orgaan dat de
hoogste macht heeft. Een staat vertoond dus ten minste drie kenmerken:
1. Volksgemeenschap
2. Afgegrensd grondgebied
3. Eén orgaan heeft de hoogste macht
4. Moet erkend worden
Staatsapparaten = alle organen die namens de staat over de gemeenschap (samenleving)
beslissingen nemen. Dit apparaat bezit soevereiniteit, wat wil zeggen dat het zowel naar buiten toe
(ander volksgemeenschappen) als naar binnen toe (eigen volksgemeenschap) de hoogste en
machtigste organisatie is.
Trias politica = Leer van de machtenscheiding, uiteengezet door Montesquieu. Hij maakte
onderscheid tussen de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht (horizontale spreiding).
Deze drie machten mogen niet in één hand komen en moeten dus door verschillende
mensen en instanties worden uitgeoefend.
Iedere macht heeft zijn eigen taken en bevoegdheden:
1. Wetgevende macht: samengesteld door de leden van de volksgemeenschap, vaardigt
regels, belangrijkste macht.
2. Uitvoerende macht: voert de regels uit.
3. Rechterlijke macht: spreekt uit welk wetsartikel van toepassing is als er conflicten
zijn (‘de mond die de woorden van de wet naspreekt’).
Er moeten ook controlemechanismen zijn tussen de drie machten onderling.
Decentralisatie = Verschijnsel waarbij staatsmacht niet bij één centrale overheid geconcentreerd is,
maar waarbij ook lagere overheden toegang hebben tot deze staatsmacht hebben (verticale
spreiding). Er zijn verschillende vormen:
1. Territoriale spreiding van staatsmacht = Vorm van decentralisatie met lagere overheden die
staatsmacht bezitten op een afgebakend stuk grond (bijv. provincie of gemeente).
2. Functionele spreiding van staatsmacht = Vorm van decentralisatie met lagere overheden
(openbare lichamen) die staatsmacht bezitten met betrekking tot een specifieke taak, zonder
gebondenheid aan een afgebakend stuk grond (bijv. productschap of bedrijfschap).
3. Combinatie van territoriale en functionele decentralisatie: het waterschap.
Eenheidsstaat = Staatsvorm waarbij er weliswaar naast de centrale overheid lagere overheden met
staatsmacht zijn, maar de centrale overheid kan bevoegdheden altijd van de lagere overheden
afnemen, terwijl er bovendien controle op deze lagere overheden wordt uitgeoefend.
Organen van de centrale overheid
1. Staten-Generaal / parlement = Centraal overheidsorgaan, direct of indirect door de
Nederlandse bevolking gekozen, bestaande uit de Tweede Kamer en Eerste Kamer.
o Parlementaire democratie = Staatsprincipe waarbij de bron van staatsmacht in handen
van het volk ligt. Dit krijgt vorm door de centrale rol die de Staten-Generaal vervullen en
de wijze waarop deze worden samengesteld.
Actief kiesrecht = Recht om een stem op iemand uit te brengen waardoor deze als
gevolg van verkiezingen binnen het staatsapparaat kan worden opgenomen. In art.
54 Grondwet staan hiervoor een aantal beperkingen.
, Passief kiesrecht = Recht om gekozen te worden voor een functie binnen het
staatsapparaat.
o De Tweede Kamer bestaat uit 150 leden (afgevaardigden/parlementariërs). Hun
zittingsduur bedraagt vier jaar. Daarna kunnen ze herkozen worden. Zij worden gekozen
door de kiesgerechtigde burgers.
o De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden (senatoren). Zij worden voor vier jaar gekozen, met
de mogelijkheid tot herverkiezing. Zij worden gekozen via trapsgewijze verkiezingen
(burgers kiezen de leden van de Provinciale Staten, die de leden van de Eerste Kamer
kiezen).
2. Regering = Orgaan van de centrale overheid, bestaande uit de ministers gezamenlijk met de
koning(in).
o Kabinet = Alle ministers en staatssecretarissen.
Demissionair kabinet = Kabinet dat na de verkiezingen in de oude samenstelling blijft
doorregeren totdat het nieuwe kabinet is samengesteld. Alleen lopende zaken
worden afgewikkeld.
Informateur = persoon die na afloop van de verkiezingen onderzoekt welke reële
mogelijkheden er zijn tot de vorming van een nieuw kabinet.
Formateur = Persoon die, eventueel op grond van voorwerk van een verkenner of
formateur, aan het kabinet concreet vorm gaat geven, in samenwerking met de
toekomstige minister-president en de fractievoorzitters van de partijen die in het
kabinet zullen gaan samenwerken.
Regeerakkoord = Document waarbij in het kader van een nieuwe kabinetsformatie
soms minutieus staat opgesomd hoe bepaalde politieke kwesties in de toekomst
zullen worden geregeld en welke prioriteiten deze zullen hebben.
Regeringsverklaring = Eerste ontmoeting van het nieuwe kabinet met het parlement
waarbij verantwoording wordt afgelegd over hetgeen zich tijdens de
kabinetsformatie heeft afgespeeld.
o De koning(in) heeft vooral een symbolische functie
Monarchie = Staatsvorm waarbij het staatshoofd – de koning(in) – via vererving
wordt aangewezen.
3. Minister = Politiek figuur die zitting heeft in het kabinet en die aan het hoofd staat van en
dus leidinggeeft aan een departement (ministerie).
o Departement = Een hiërarchisch geheel van ambtenaren die vanuit één of enkele (grote)
gebouwen werkzaam zijn op een specifiek afgebakend overheidsterrein.
Secretaris-generaal = De hoogste ambtenaren op een departement.
Ambtenaren hebben een grote invloed op het beleid van ‘hun’ ministers. Dit wordt
ook wel de vierde macht genoemd
o Ministerraad = Overlegorgaan van de ministers waarin zij beraadslagen over het
algemeen regeringsbeleid om de eenheid daarvan te bevorderen.
Minister-president/premier = De voorzitter van de ministerraad. Hij staat aan het
hoofd van het departement Algemene Zaken.
o Minister zonder portefeuille = Minister die geen departement onder zich heeft, waaraan
hij leidinggeeft.
4. Staatssecretaris = Politiek figuur die direct onder de minister staat en die verantwoordelijk is
voor het beleid van bepaalde onderwerpen binnen het betreffende departement. Een
staatssecretaris maakt deel uit van het kabinet, maar niet van de ministerraad.
o De staatssecretaris is ondergeschikt aan de minister. De staatssecretaris staat boven de
secretaris-generaal.
o Als een minister op grond van zijn politieke verantwoordelijkheid gedwongen is zijn
ontslag te nemen, dan moet de staatssecretaris ook opstappen.
, Regel = Algemeen besluit of, anders gezegd, een besluit dat gericht is op een onbepaald aantal, niet
met name genoemde burgers. Een ander woord voor wetgeving is regelgeving.
Wetten in materiële zin
Grondwet = Basisdocument voor de inrichting van de staat binnen een bepaalde samenleving zoals
de Nederlandse.
Hierin staat welke organen het recht hebben, wetten te maken.
Attributie = Rechtstreekse toekenning van (onder meer) wetgevende bevoegdheden aan
staatsorganen.
Delegatie = Overdracht van een (wetgevende) bevoegdheid door een staatsorgaan aan
een ander orgaan. Dit orgaan oefent de bevoegdheid op eigen naam en onder eigen
verantwoordelijkheid uit.
Organen op centraal niveau met wetgevende macht:
1. Staten-Generaal Bezitten deze bevoegdheid gezamenlijk. Ze kunnen dus niet afzonderlijk
2. Regering van elkaar wetten uitvaardigen. Dit zijn wetten in formele zin.
Volgens art. 89 Gw is de regering alleen bevoegd wetten uit te geven. Deze wetten heten
algemene maartregelen van bestuur (AMvB).
Algemene maatregel van bestuur = Regel (‘wet’) afkomstig van de regering. AMvB’s
kunnen zowel krachtens attributie als delegatie worden uitgevaardigd. In het eerste geval
zijn sancties niet mogelijk
o Via attributie kunnen deze niet met straffen worden gehandhaafd AMvB’s die zich
richten tot burgers zijn krachteloos, maar AMvB’s die bestemd zijn om allen voor
ambtenaren gelden werken wel.
o Via delegatie: in art. 89 lid 2 Gw staat dat een wet in formele zin de bevoegdheid om
nadere regels te maken kan overdragen aan de regering AMvB’s mogen wel met
straffen worden gehandhaafd. De wet bepaalt de op te leggen straffen.
3. Ministers
Ministeriële regeling = ‘Wet’, uitgevaardigd door een minister. Ministeriële regelingen
zijn alleen krachtens delegatie mogelijk.
o In een wet in formele zin vermelden regering en Staten-Generaal dat een bepaalde
minister het recht heeft om bepaalde dingen nader vorm te geven.
o Subdelegatie = Overdracht van een (wetgevende) bevoegdheid door een
staatsorgaan dat deze bevoegdheid al krachtens delegatie heet verkregen. Delegatie
en subdelegatie zijn alleen mogelijk indien een wet in formele zin dit toestaat.
Hoe ontstaat een (gewone) wet in formele zin vanuit de regering of de Tweede kamer
Recht van initiatief = Recht om wetsvoorstellen in te dienen. Dit recht komt uitsluitend toe aan
de regering en de Tweede Kamer.
Komt het initiatief van uit de regering, dan zijn de volgende stappen te onderscheiden:
1. Interne voorbereiding
2. Behandeling in de ministerraad
3. Advies van de Raad van State
4. Behandeling in de Tweede Kamer
Recht van amendement = Recht om veranderingen aan te brengen in een ingediend
wetsvoorstel. Dir recht komt alleen toe aan de Tweede Kamer.
5. Behandeling in de Eerste Kamer
6. Afwikkeling: ondertekening door de Koning en de betrokken ministers (ministeriële
contraseign) + wet moet bekend worden gemaakt door middel van publicatie in het
Staatsblad + datum waarom de wet in werking treedt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JudithMars. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.