Samenvatting Inleiding Recht jaar 1, Hoofdlijnen Nederlands Recht (Loonstra)
11 views 0 purchase
Course
Inleiding Recht
Institution
Hogeschool Windesheim (HW)
Book
Hoofdlijnen Nederlands recht
Voor het vak Inleiding Recht heb ik deze samenvatting geschreven. Deze samenvatting bevat alle hoofdstukken/paragrafen die geleerd moeten worden voor het tentamen, namelijk H1, H2, H3.3, H4, H5, H7, H8, H9.1 t/m 9.4 en H9.16 t/m 9.20 uit het boek Hoofdlijnen Nederlands Recht. Succes met studeren!
Samenvatting Inleiding recht
Hoofdstuk 1 Terreinverkenning
Vier functies van het recht
1. Normatieve functie: normen zijn schriftelijk vastgelegd, met een straf als zij overtreden
worden.
2. Geschiloplossende functie: de rechterlijke macht oordeelt bij uitsluiting of iemand moet
worden gestraft en op welke wijze. Eigenrichting is verboden.
3. Additionele functie: als partijen vergeten zijn op een bepaald punt afspraken te maken, geeft
het recht aan welke regel geldt.
4. Instrumentele functie: gezamenlijke afspraken (bijv. verkeersregels).
Rechtsbronnen = plekken waar we het recht kunnen vinden.
1. De wet;
2. Het verdrag;
Verdrag = Een afspraak, een overeenkomst, gesloten door twee of meer staten.
o Bilateraal verdrag: tussen twee landen.
o Multilateraal verdrag: tussen meer dan twee staten.
Toenemende internationalisering samenwerken wordt steeds belangrijker verdragen
worden steeds belangrijker.
3. De jurisprudentie;
4. De gewoonte.
Gewoonterecht = Ongeschreven recht dat geldt omdat er door een groep inwoners van een
bepaalde regio van het land steeds naar wordt gehandeld, terwijl deze groep het als
rechtsplicht ziet deze gewoonteregel(s) op te volgen.
Wetten met betrekking tot:
Privaatrecht = Recht dat geldt tussen burgers onderling of tussen bedrijven en burgers of
tussen bedrijven onderling.
o Personen- en familierecht: zaken als geboorte, huwelijk, echtscheiding, adoptie etc.
BW Boek 1.
o Vermogensrecht: alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling
waaraan juridische gevolgen verbonden zijn. Daarnaast ook talloze ongevallen en
ongelukjes die dagelijks plaatsvinden en zaken als het aanschaffen van een
machinepark. BW Boek 3,5 en 6 en losse wetten.
o Ondernemingsrecht: regelt alles wat ondernemingen en bedrijven betreft. Bestaat
uit alle wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de verschillende
ondernemingsvormen. BW Boek 2 en losse wetten
o Burgerlijk procesrecht: de regels die op het voeren van juridische procedures op het
terrein van het privaatrecht van toepassing zijn. Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv).
Publiekrecht = Recht dat betrekking heeft op de regels die van kracht zijn tussen de overheid
als zodanig (dus niet als particulier) en de burger.
o Strafrecht: rechten met betrekking op overtredingen van de normen. De staat bezit
hier een monopoliepositie. Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en
losse wetten.
Monopoliepositie = heeft betrekking op de staat die op het terrein van het strafrecht
via het OM het alleenrecht heeft om sancties als gevangenisstraf en boetes op te
leggen.
, o Staatsrecht: regelt de wijze waarop het Nederlandse staatsbestel wordt
vormgegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen uitvoeren. Grondwet en
organieke wetten.
In de Grondwet staan de basisregels van ons staatsbestel. Hierin staat regelmatig dat
de wetgever een bepaalde materie nader moet regelen bij de wet. Wetten die op
grond van een dergelijke opdracht tot stand komen heten organieke wetten.
o Bestuursrecht: heeft betrekking op de mogelijkheden die de overheid heeft om
regulerend op te treden ten aanzien van de maatschappij. Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en losse wetten.
o Procesrecht: de regels als de rechter in beeld komt.
Burgerlijk wetboek (BW) bestaat uit negen boeken. Boek 9 zou gaan over de rechten op
voortbrengselen van de geest. Dit boek zal echter nooit worden ingevoerd, omdat er op dit terrein
steeds meer internationale afspraken worden gemaakt.
Procederen = Naar de rechter gaan om je gelijk op te eisen.
Wetgevers:
Op centraal niveau
o Nationale wetgever = de regering + de Staten-Generaal (Tweede en Eerste Kamer).
Op decentraal niveau
o Provinciaal niveau: Provinciale Staten.
o Gemeentelijk niveau: gemeenteraad.
o Uitgevaardigde regels heten geen wetten, maar verordeningen.
Ander instanties:
o Waterschappen: regels heten keuren.
o Sociaal-Economische Raad (SER)
Rangorde tussen wetgevende organen
1. Hoog boven laag;
2. Bijzonder boven algemeen;
3. Jong boven oud.
Wet in formele zin = Ieder besluit dat tot stand is gekomen op grond van samenwerking tussen
regering en Staten-Generaal (nationale wetgever).
Wet in materiële zin = Ieder besluit dat gericht is tot een onbepaald aantal en dus niet bij name
genoemde personen. Dit besluit moet natuurlijk afkomstig zijn van een daartoe bevoegd
overheidsorgaan.
Jurisprudentie = Rechtspraak; beslissingen afkomstig van een rechter of rechtscollege.
Beslissing door rechtbank: vonnis.
Beslissing door een gerechtshof of Hoge Raad; arrest.
Rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad zijn vooral actief op het terrein van privaatrecht,
ondernemingsrecht en strafrecht. Op alle andere terreinen worden beslissingen van rechters of
rechtscolleges uitspraken genoemd.
Rechter moet een rechtsregel uitleggen. Iedereen kan hierna deze uitleg toepassen.
Interpretatiemethoden
1. De grammaticale interpretatiemethode: Bij de uitleg van een woord knoopt de rechter aan
bij de betekenis die het heeft in het alledaagse spraakgebruik.
, 2. De wetshistorische interpretatiemethode: De rechter beroept zich op een passage uit de
parlementaire geschiedenis van de betreffende wet.
3. De anticiperende interpretatiemethode: Bij het formuleren van zijn regel baseert de rechter
zich op toekomstig recht (bijna-recht).
4. De rechtsvergelijkende interpretatiemethode: De rechter verwijst bij de beantwoording van
de vraag hoe je een vaag woord of onduidelijke zin in een wet moet lezen, naar een
buitenlands rechtsstelsel waarin de betreffende materie ook is geregeld.
5. De systematische interpretatiemethode: De rechter legt een woord of zinsnede uit een
wettelijke bepaling uit aan de hand van de regeling waarvan die bepaling onderdeel
uitmaakt.
6. De teleologische interpretatiemethode: De rechter doet een beroep op de bedoeling die de
wetgever met de regeling heeft gehad. Hiermee geeft hij invulling aan woorden in de tekst
die niet duidelijk zijn.
7. Overige interpretatiemethoden: vooral bij het privaatrecht.
o Precedenteninterpretatie: De rechters verwijzen bij de uitleg van onduidelijke
bewoordingen in een wet naar eerdere uitspraken van rechters waarin die
onduidelijk bewoordingen al zijn uitgelegd.
o Interpretatie naar redelijkheid en billijkheid
Redeneerwijze = een bepaalde manier van denken om tot een bepaalde uitspraak te komen.
A-contrarioredenering: De rechter gaat ervan uit dat een bepaalde rechtsregel niet van
toepassing is, omdat die regel uitsluitend geschreven is voor de gevallen die uitdrukkelijk in
die regel genoemd worden.
Redenering naar analogie: De rechter stelt zich op het standpunt dat een bepaalde kwestie
(die niet wettelijk geregeld is) zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel voorziet, dat die
laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde kwestie.
Materieel recht = Recht dat betrekking heeft op wat men mag en niet mag, welke rechten en welke
verplichtingen men heeft. Is inhoudelijk van aard.
Formeel recht = Procesrecht. Het formele recht heeft betrekking op het recht van procederen. Het
gaat daarbij om vragen als: bij welke rechter moet ik zijn, hoe moet er worden geprocedeerd, welke
termijnen moeten in acht worden genomen?
Dwingend recht = Recht waarvan de burgers niet mogen afwijken. Doen zij dit toch dan zijn gewoon
de wettelijke regels van toepassing. Hiervan is sprake als:
In een rechtsartikel ‘moeten’ of nietig staat.
De inhoud van regel de openbare orde raakt.
Aanvullend recht = Recht waarvan de burgers mogen afwijken. Regels van aanvullend recht gelden
alleen wanneer partijen over de betreffende inhoud niets hebben afgesproken. Hiervan is sprake als:
In een rechtsartikel ‘kunnen’ staat.
Objectief recht = Positief recht. Het recht dat uit de geldende rechtsbronnen wet, verdrag,
jurisprudentie en gewoonte voortvloeit. Dit wordt weer onderverdeeld in privaatrecht en
publiekrecht.
Subjectief recht = Recht dat individuen in concreto bezitten omdat het objectieve recht dit met
zoveel woorden verklaart. Dit komt toe aan rechtssubjecten (dragers van rechten en plichten). Deze
bestaan uit:
Natuurlijke personen;
Rechtspersonen = Ondernemingsvormen die zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer
deelnemen (bijv. nv en bv.).
, Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst
Overeenkomst = Een afspraak gemaakt door twee of meer personen (partijen), die juridisch relevant
zijn. Uit een overeenkomst vloeien rechten en plichten voort.
Verbintenis = Een rechtsbetrekking tussen twee of meer partijen, op grond waarvan de ene persoon
tegenover de ander tot handelen of nalaten verplicht is, terwijl die ander recht heeft op dit handelen
of nalaten.
Obligatoire / verbintenisscheppende overeenkomst = Afspraak tussen twee of meer personen
waaruit een of meer verbintenissen (rechten en plichten) voortkomen.
Wederkerige overeenkomst = Overeenkomst waarbij beide partijen ten minste zowel een recht
verkrijgen als een plicht op zich nemen.
Eenzijdige overeenkomst = Overeenkomst waaruit slechts één verbintenis voortvloeit en waarbij dus
de ene partij een recht krijgt en de andere partij een plicht heeft.
Een overeenkomst komt tot stand op basis van aanbod en aanvaarding.
Aanbod en aanvaarding = Handelingen verricht door ten minste twee personen die tezamen leiden
tot het ontstaan van een overeenkomst.
Een bod intrekken kan op basis van twee voorwaarden:
1. het aanbod mag nog niet aanvaard zijn;
2. de aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben gemaakt.
Onherroepelijk aanbod = Bod dat niet meer kan worden ingetrokken omdat uitdrukkelijk
een termijn is gesteld waarbinnen het aanbod aanvaard kan worden (bedenktijd).
Er ontstaat geen overeenkomst als er een uitnodiging tot het doen van een aanbod wordt gedaan.
Voor het tot stand komen van een overeenkomst is het vereist dat de wilsverklaringen van beide
partijen met elkaar overeenstemmen.
Wilsdefect = rechtsfiguur die ertoe leidt dat geen overeenkomst tot stand komt, omdat iets verklaard
is dat niet is gewild. Materie is geregeld in art. 3:33, 34 en 35 BW.
Er is een discrepantie tussen wil en verklaring de verklaring is niet overeenkomstig de wil.
Wils- en vertrouwensleer = Leer waarbij ervan wordt uitgegaan, dat een verklaring die niet
strookt met de wil, niet kan leiden tot het tot stand komen van een overeenkomst. Er komt
echter alsnog een overeenkomst tot stand als de wederpartij er in redelijkheid op mocht
vertrouwen dat er geen discrepantie bestond tussen wil en verklaring.
Als iemand tijdens een geestelijke stoornis iets heeft verklaard, dan wordt aangenomen dat die
verklaring niet overeenkomstig de wil is geweest indien:
de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette; of
indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.
In dit geval komt er dus geen overeenkomst tot stand, tenzij er sprake is van gerechtvaardigd
vertrouwen.
Wilsgebrek = Rechtsfiguur die ertoe kan leiden dat een overeenkomst vernietigd wordt omdat de wil
op een gebrekkige wijze gevormd is. Wil en verklaring stemmen wel overeen. Een overeenkomst die
tot stand gekomen is als gevolg van een wilsgebrek, is vernietigbaar. Dit betekent dat de
overeenkomst niet meer bestaat en dat alle verrichte handelingen moeten worden teruggedraaid.
Wilsgebreken zijn dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden.
Dwaling = Situatie waarin iemand een overeenkomst heeft gesloten terwijl hij, als hij van de
werkelijke situatie op de hoogte was geweest, die overeenkomst zeker niet had gesloten. De
betreffende persoon moet dus hebben gedwaald over de zelfstandigheid van de zaak (art. 6:228
BW). Naast de zelfstandigheid van de zaak, moet nog aan één van de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
1. De dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij;
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JudithMars. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.