Samenvatting Public Institutions
Week I:
Peters, B.G. (2019). ‘Institutionalisms old and new’, chap. 1 (pp. 1-28) in
Institutional theory in political science: the new institutionalism . Cheltenham,
UK: Edward Elgar.
De politicologie bestudeert o.a. publieke instituties, wiens aan- of afwezigheid het gedrag van
een individu kan verklaren: institutionalisme.
Voorstanders van rationele keuzetheorie dienen het effect van instituties op het gedrag van
autonome individuen te erkennen. Institutionalisme daarentegen dient geïnformeerd te zijn
d.m.v. inzichten verkregen uit andere substromen in de politicologische discipline zoals de
rationale keuzetheorie.
Het artikel maakt onderscheid tussen een oude en nieuwere vorm van institutionalisme. De
oudere vorm onderzocht en analyseerde de instituties van een staat om deze vervolgens te
verbeteren. Het was descriptief van aard en het trachtte niet om bredere theorieën op te
stellen. Daarbij kent het ook de volgende karakteristieken:
o Legalisme: deze vorm van institutionalisme hield zich bezig met de centrale rol van
het recht in besturen. Dit geeft wel een beperkt beeld doordat het recht ook anders kan
worden geïnterpreteerd en anders kan doorwerken in de praktijk.
o Structuralisme: de assumptie dat de structuur van een institutie gedrag kan bepalen.
Hierdoor was er weinig tot geen ruimte voor individuen om gebeurtenissen binnen de
overheid te sturen. Er lag daarbij nadruk op de constitutionele positie die een institutie
innam in het gehele staatsapparaat, i.p.v. de wijze waarop de institutie fungeerde.
Men ging dus uit van formalistische assumpties (zoals effectieve machtenscheiding)
waardoor de politicologie niet toepasbaar was in minder ontwikkelde landen.
o Holisme: deze vorm van institutionalisme hield zich bezig met het vergelijken van
gehele politieke systemen (en niet individuele instituties). Ook hierbij ging men dus
uit van formalistische assumpties waardoor het gehele systeem zich baseerde. Men
beschreef dus andere politieke systemen in het geheel waarbij het doel niet was om
deze te vergelijken met het eigen politieke systeem. Dit maakte generalisatie en
daarmee theorievorming moeilijker.
1
, o Historisme: er lag nadruk op de historische fundamenten van de analyses die werden
gedaan. Om de politiek van een staat te begrijpen, diende men namelijk te kijken naar
het historische proces waarmee de staat ontstaan is. Er is sprake van wederzijdse
beïnvloeding tussen de samenleving en de staat.
o Normatieve analyses: descriptieve handelingen van politicologen werden onder het
oude institutionalisme gekoppeld aan normatieve uitingen over hoe het staatsapparaat
ingericht dient te worden. Hiermee is het in positivistische zin niet per se
wetenschappelijk.
Ontwikkeling: intrede van de gedragsmatige revolutie. Hierdoor kwam er meer nadruk te
liggen op theorievorming: “[political sciences] had to develop some general, internally
consistent statements that could explain phenomena in a variety of settings” (Peters, 2019:
14). Daarbij begon men zich te richten op politiek gedrag, dat men zag als de functie van
economische motivaties van individuen die trachten nut te maximaliseren. Politicologie werd
een kwantitatievere wetenschappelijke discipline hierdoor. Men wou het eerdere normatieve
element verwijderen.
In de rationele keuzetheorie gaat men ervan uit dat individuen de enige actoren zijn in
politieke situaties. Hun wens om nut te maximaliseren domineert het politieke proces.
Instituties zouden een exogene kracht zijn wiens invloed op het politieke proces al is bepaald
voordat het politieke proces plaatsvindt. Institutionalisten stellen daarentegen dat de keuzes
die individuen kunnen maken worden beïnvloed door de aard van de institutie waarin deze
individuen opereren. De rationele keuzetheorie kijkt ook naar de ‘inputs’ van de samenleving
in het politieke proces, bijv. stemmen of de activiteiten van lobbygroepen. Dit levert
vervolgens ‘outputs’ op; waarbij de institutionele vormgeving van het politieke proces dus
wordt overgeslagen. Institutionalisme stelt nogmaals dat er sprake is van een wederzijds
proces van beïnvloeding tussen de politiek en de samenleving, i.p.v. de ‘inputs’ van de
rationele keuzetheorie die slechts één kant op gaan.
2
, Instituties worden door de volgende karakteristieken gekenmerkt:
i. Het vormt een structureel kenmerk van een samenleving waarin het kan verschillen
in de mate van formaliteit. Het overstijgt dus individuen; gehele groepen worden
betrokken om voorspelbare interacties aan te gaan.
ii. Stabiliteit over de tijd heen.
iii. Instituties dienen individueel gedrag te beïnvloeden.
iv. Een gevoel van gedeelde waarden en betekenis onder de leden van een institutie.
De auteur onderscheidt verschillende stromingen van institutionalisme. Dit zijn de volgende:
i. Normatief institutionalisme: gekenmerkt door de waarde die geplaatst wordt op de
gedeelde normen van de instituties in kwestie en hoe deze normen het gedrag van
individuen vervolgens beheerst.
ii. Rationele keuze institutionalisme: hierin zijn instituties een systeem van regels en
beperkingen waarin individuen hun nut proberen te maximaliseren. Daarbij ontstaan
instituties vanuit een necessiteit om sociale of economische problemen te adresseren.
iii. Historisch institutionalisme: historisch vroege besluiten van instituties leiden tot
geïnstitutionaliseerde toezeggingen waardoor deze latere besluiten bepalen. Er is
hierbij sprake van padafhankelijkheid.
iv. Empirisch institutionalisme: de structuur van een overheid bepaald de wijze waarop
besluiten worden verwerkt en de keuzes die worden gemaakt.
v. Discursief institutionalisme: instituties worden gedefinieerd door interne discussies en
de discussies die het in diens omgeving onderhoudt.
vi. Maatschappelijk institutionalisme: onderzoek naar de wijze waarop relaties tussen de
staat en de maatschappij worden onderhouden.
vii. Internationaal institutionalisme: de wijze waarop internationale structuren het gedrag
van staten en individuen beheersen.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MetObij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.