The essence of the argument of vd Brink is summarized in clear sentences
Seller
Follow
PDDekker
Reviews received
Content preview
In Een Publieke Zaak betoogt GvdB dat theologie wetenschap mag heten; daarnaast werkt hij uit op welke
manier dit wetenschappelijke kader uitgewerkt kan worden. Dit is in grote lijnen de opbouw van zijn betoog,
gestructureerd langs de lijnen van de zogeheten drie fora van Tracy (zie slot):
Door de uitstraling en doorwerking van de wetenschap heeft de westerse samenleving een grondige
metamorfose ondergaan. Hierdoor hebben mensen een bepaald beeld van de wetenschap ontwikkeld, het
zogeheten standaardbeeld van de wetenschap waarnaar alle wetenschappen zich zouden moeten richten. In dit
standaardbeeld zijn drie aspecten te onderscheiden:
1. Lineaire progressie
2. Wetenschap als ultieme vorm zoals die bedreven wordt in de natuurwetenschap
3. Het wetenschappelijk proces ‘van feit naar theorie’
Deze uitstraling van de wetenschap blijkt in grote mate atheïserend te werken. Gold voorheen het woord van de
priester/dominee voor velen als het einde van tegenspraak, tegenwoordig is deze rol voor de wetenschappers
weggelegd. GvdB wil graag aantonen dat de atheïserende werking niet in overeenstemming is met de aard van
de wetenschap. Men spreekt niet ten onrechte van sciëntisme, een niet-rationele verabsolutering en
overschatting van de op zichzelf legitieme doeleinden van de science. We kunnen ons allang niet meer bij
benadering voorstellen hoe een leven zou zijn zonder de technologische vernieuwingen. Uit het simpele
gegeven dat we deze vernieuwingen allemaal gebruiken blijkt al dat we ze zien als verbeteringen, en het proces
van de wetenschappelijke ontwikkeling dus als vooruitgang. Nu is het onterecht om een houding van enkel
vijandschap te handhaven tegenover de wetenschap. B. Loonstra wijst er terecht op dat we om consequent te
zijn dan zouden moeten gaan leven als de Amish. Laten we eerst maar onbekrompen uit spreken dat het een
voorrecht is om in een tijd te leven waarin de uitvindingen van de wetenschap ons leven op zoveel wijzen
veraangenamen. Toch is het nodig om het standaardbeeld van de wetenschap te nuanceren/ontkrachten.
Recente ontwikkelingen op het terrein van de wetenschapsfilosofie geven ons daar ook alle aanleiding toe.
1. De lineaire progressie van de wetenschap
Veel mensen hebben het idee dat doormiddel van de wetenschap steeds meer zwarte gaten in onze kennis
gedicht worden; dit blijkt uit de openlijke speculatie over de theory of everything. Deze eschatologische
verwachting is een uiting van modern vooruitgangsgeloof, dat een variant is op het christelijk geloof in een
volmaakte toekomst: een hele andere inhoud, maar een vergelijkbare structuur. We bewegen ons naar een
gouden toekomst en komen daar naarmate de tijd verstrijkt steeds dichter bij. Dit blijkt echter veel
genuanceerder te liggen. We kijken hiervoor naar de ontwikkeling van de wetenschapstheorie.
De wetenschapsfilosofie is ontstaan in der Wiener Kreis tijdens het interbellum, met als ‘vader’ Ernst Mach.
Centrale figuur was de Oostenrijkse fysicus/filosoof Moritz Schlick. De leden van der Wiener Kreis deelden een
visie op wetenschap, welk werd geuit in het manifest Wissenschaftliche Weltauffassung. Der Wiener Kreis. Deze
‘school’ van het logisch positivisme vond internationaal grote weerklank (vgl. ons huidig standaardbeeld van de
wetenschap). Het gaat de logisch positivisten om een wetenschappelijke wereldbeschouwing, zonder
theologische en speculatief-metafysische ideeën. Alleen de wetenschap kan vaststellen wat wel of niet waar is:
op basis van sense data kan men het huis van de wetenschap optrekken uit één stuk, de logische analyse laat
de eenheid van het huis zien (zgn. funderingsdenken). De wetenschappelijke wereldbeschouwing kent geen
enkel onoplosbaar raadsel. Goed beschouwd keren allerlei elementen uit oude wijsgerige stromingen terug in
het logisch positivisme (Empirisme van Hume, de verwachting van een positieve fase van de geschiedenis van
Comte), maar het is wel voor het eerst dat het verbonden wordt met een streng-logische aanpak, uitgaande van
het verificatiebeginsel: wil een uitspraak wetenschappelijk heten moet deze verifieerbaar zijn, om zo alle taal te
zuiveren van metafysische verontreiniging. Een uitspraak die niet geverifieerd kan worden is geheel en al
betekenisloos. Het verificatiebeginsel bleek echter volstrekt niet in staat deze rol te vervullen en keerde zich al
snel tegen de overtuigingen van de logisch positivisten. Maar ook wiskundige en logische uitspraken bleken niet
toetsbaar (2+2=4). Sommigen wilden in lijn met Hume en Kant voor deze uitspraken een uitzondering maken:
het gaat hier om analytische uitspraken waarvan de waarheid vaststaat door de van tevoren afgesproken
betekenis van de symbolen. Zo ook voor het verificatiebeginsel zelf. Een ander probleem was het
inductieprobleem (inductieve generalisaties: algemene uitspraken op basis van elkaar bevestigende
waarnemingen (bijv. de natuurwetten). Uitspraken als ‘alle raven zijn zwart’ kunnen niet geverifieerd worden, ook
niet doormiddel van inductie, net zoals de meest basale natuurwetten opeens als betekenisloos golden.
In de loop van de jaren dertig zwakte men het verificatiebeginsel af tot het confimatiebeginsel (ook wel
probabilisme). Een uitspraak is wetenschappelijk wanneer deze maar vaak genoeg inductief bevestigd is. Zo
ontkomt men er echter niet meer aan om ook onbewezen gissingen toe te laten tot het fundament van de
wetenschap: de waterdichte scheiding tussen bewijsbare en onbewijsbare uitspraken loopt gevaar. Een eerste
probleem met het confirmatiebeginsel was dat het uitging van de uniformiteit van de natuur (hoe weten we dat
de natuur zich hetzelfde gedraagt wanneer wij haar niet waarnemen?), waardoor men al moest stellen dat het op
z’n minst waarschijnlijk is dat de natuur zich uniform gedraagt, waardoor we een inductief argument geven om
inductieve argumenten te mogen geven. Maar hier kunnen we tegenin brengen dat we echt verder komen in het
, begrijpen van de natuur. Maar dan ontstaat een tweede probleem: hoe vaak moet een stelling geconfirmeerd
zijn om geldig te zijn? R. Carnap probeerde een confirmatiegraad vast te stellen, maar slaagde hier niet in. We
weten alleen dat naarmate het aantal confirmaties stijgt, de theorie waarschijnlijker wordt; bij nul confirmaties is
de uitspraak inhoudsloos. Karl R. Popper toonde echter een derde probleem aan. Wetenschap is structureel
incompleet. Hij was minder negatief over metafysica, daaraan gerelateerde theorieën zijn in principe ook
toetsbaar. Popper sprak in dit verband over het demarcatieprobleem (waar ligt de grens tussen
wetenschappelijk/niet-wetenschappelijke kennisaanspraken?). Het feit dat Adler (alles te verklaren uit
minderwaardigheidscomplexen) elk willekeurig gedrag kon uitleggen als bevestiging van zijn theorie maakte
Popper wantrouwend. Op zelfde wijze bracht elke gebeurtenis de revolutie dichterbij, vanuit Marxistisch
perspectief. Popper bewonderde daarentegen Einstein, en de kwetsbaarheid van diens theorie: die formuleerde
zo exact mogelijk welke empirische omstandigheden zijn relativiteitstheorie zouden weerleggen. Popper vond
dat het demarcatiecriterium gezocht moest worden in de mogelijkheid van falsificatie.
Wanneer wetenschappers op deze wijze te werk gaan wil dat niet zeggen dan ze steeds meer waarheid
ontdekken: het valt nu eenmaal niet te zeggen hoeveel tests een theorie moet doorstaan voordat we haar met
‘waar’ bestempelen. Het enige wat we strikt genomen echt kunnen weten is dat gefalsificeerde theorieën niet
waar zijn. Wel zijn we soms zeker genoeg dat we verder durven te bouwen op een theorie. Groei in
wetenschappelijke kennis doet zich alleen voor wanneer we onze hypothese onder de strenge kritiek van de
empirie durven te stellen. Popper was dus een ‘fallibilist’ (bewust van de structurele feilbaarheid van de
wetenschap en de ratio), en dus een kritisch rationalist, zo zou zijn theorie ook bekend worden. Deze afkeer van
gesloten, zichzelf bevestigende systemen bleek ook in zijn sociale en politieke filosofie.
Maar ook het de mogelijkheid tot falsificatie is niet toereikend; P. Duhem en later W.V.O. Quine zagen een
belangrijke moeilijkheid: de falsificatie geeft aan dat er iets mis is, maar niet precies wat er mis is. Een
hypothese is nu eenmaal afgeleid uit een bepaalde theorie, en die bestaat hoe dan ook uit een geheel van
onderling samenhangende uitspraken. Nu kan men afspreken welke aannames men voor waar houdt, maar
m.b.v. zulke conventies kan natuurlijk geen theorie bewezen worden! Quine verbrede Duhem’s conclusies van
de natuurwetenschappen naar de wetenschap als geheel. Hij sprak over een ‘betekenisholisme’: de betekenis
van een uitspraak kan slechts vanuit een groter geheel worden begrepen, een theorie kan dus niet tot de
optelsom van de betekenis van de delen worden teruggebracht. Het kwam tot de stelling van Duhem en Quine:
Een doorslaggevend experiment dat een theorie weerlegd is onmogelijk, omdat men nooit kan uitmaken welk
deel van de theorie of de hulphypothesen precies wordt weerlegd.
Conclusies of ontdekkingen kunnen toevallig ontstaan, zgn. serendipiteit, daarom maken de logisch positivisten
onderscheid tussen de ‘ontdekkingscontext’ en de ‘rechtvaardigheidscontext’. Het gaat erom achteraf een
logische rechtvaardiging te geven om aan te tonen dat de theorie juist is. De vraag is of dit bij Duhem en Quine
kan blijven staan: is er wel een objectieve manier o aan te tonen dat het opgeven van de hele ether-theorie
inderdaad de enig juiste reactie op het geheel van alle waarnemingen was?
Na deze prescriptieve of normatieve periode die niet tot resultaten bleek te leiden kwam de omslag naar een
descriptieve benadering in de wetenschapsfilosofie (de zgn. nieuwere wetenschapsfilosofie): ‘Don’t think, look!’
Thomas Kuhn kwam op basis van historische detailstudie tot een uitgewerkt beeld van hoe de ontwikkeling van
wetenschap zich feitelijk voltrekt, in The Structure of Scientific Revolutions. Hij kwam tot de conclusie dat er alles
behalve een keurige, gelijkmatige lijn opwaarts is: dit beeld ontstaat doordat de wetenschapsontwikkeling
geschetst wordt met weglating van allerlei details en zijwegen die maar van de hoofdweg afleiden. Dat soort
zijwegen gelden nu als onwetenschappelijk, maar indertijd waren het juist hele gangbare vormen van normale
wetenschapsbeoefening. In dit verband spreekt Kuhn van het wetenschappelijk paradigma (ook wel disciplinaire
matrix), als een soort standaardvoorbeeld van wat goede wetenschap mag heten én als het omvattende geheel
van deels bewuste, deels onbewuste begripsinterpretaties, overtuigingen, verwachtingen en aannames
waardoor een wetenschappelijke gemeenschap zich in haar werken en haar denken laat leiden. Anders gezegd:
het perspectief waardoor de werkelijkheid gezien wordt, soms zelfs in de vorm van een compleet wereldbeeld.
Volgens Kuhn begint elke wetenschap met een pre-paradigmatische periode, om vervolgens volwassen (mature
science) te worden waarbij er binnen verschillende scholen in het vakgebied een bepaalde consensus (= het
paradigma) bestaat over wat belangrijk is voor het onderzoek.
Elke theorie kent volgens Kuhn bepaalde anomalieën (onwetmatigheden): situaties waarin waarnemingen
anders uitvallen dan men op grond van de theorie zou verwachten. Het is de taak van wetenschappelijk
onderzoek om deze puzzels op te lossen volgens de regels van het paradigma. Soms bieden anomalieën
langdurig weerstand, en lijken het er alleen maar meer te worden. In zo’n geval moet men gaan twijfelen aan het
paradigma, wat resulteert in een paradigmatische crisis die zich oplost via de zgn. ‘copernicaanse revolutie’ met
een ware paradigmawisseling. Nu kunnen verschillende paradigma’s naast elkaar functioneren zonder dat de
aanhangers elkaar kunnen overtuigen (zgn. incomensurabiliteit: de verschillende scholen hanteren een andere
mensura, wat resulteert in volstrekte onderlinge onmeetbaarheid). De enige manier om van paradigma te
wisselen is volgens Kuhn via een bekering (Gestalt switch), een soort Aha-Erlebnis, zoals in het voorbeeld van
het plaatje van de eend (of is het haas?). Kuhn was niet optimistisch over de frequentie van dergelijke
bekeringen, vaak sterft een paradigma uit met haar verdedigers. Duidelijk is dat de aanleiding ertoe niet ligt in
een simpele falsificatie, en zelfs niet in het feit dat een paradigma gewoon beter klopt met de gegevens. Het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller PDDekker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.