Literatuur college 1: introductie
Van Amelsvoort, T. A. M. J., Klaassen, M. C., & Van den Heuvel, O. A.
(2018). Transdiagnostische psychiatrie: Concept in
ontwikkeling. Tijdschrift voor psychiatrie, 60 (3), 194-198.
Er is een toenemend besef dat de huidige denk- en werkwijze betreffende diagnostiek, behandeling en
wetenschappelijk onderzoek in de psychiatrie zijn beperkingen heeft. Deze denk- en werkwijze
hebben nog niet tot dalende prevalentie en incidentie van psychiatrische stoornissen geleid, terwijl er
daarbij de afgelopen jaren een aanzienlijke toename aan kosten is. Vanuit zowel het klinische veld als
de wetenschap dringt de vraag zich op te hervormen. Een van deze hervormingen is de verandering
van een traditionele, categorische van denken over manier psychopathologie naar een meer
dimensionele, diagnose overstijgende benadering. De klassieke DSM-classificaties met daaraan
gekoppelde stoornis specifieke behandelprogramma’s en zorgpaden, maken heel langzaam plaats voor
een meer persoonlijke, patiëntgerichte benadering. Het besef groeit dat psychiatrische ziektebeelden
geen statische concepten zijn, maar dynamische processen die veranderen op microniveau (van
momenten tot dagen) en macroniveau (van maanden tot jaren).
Transdiagnostische factoren van psychologische aard komen niet opeens uit de lucht vallen: ze
ontstaan al gedurende de ontwikkeling van het jonge kind naar een volwassen individu. Allereerst
spelen aangeboren factoren zoals temperament een belangrijke rol bij de persoonlijke ontwikkeling
van kinderen. Naast temperament is hechting een belangrijke factor voor een gezonde psychische
ontwikkeling: zo is een onveilige hechting een voorspeller voor het ontstaan van psychiatrische
stoornissen. Temperament en hechtingsstijl beïnvloeden mede de ontwikkeling van transdiagnostische
factoren zoals emotieregulatie, mentaliseren, welbevinden en existentiële angst .
Ondanks de vele recente studies, zijn er nog steeds geen stoornisspecifieke biomarkers geïdentificeerd.
De gedachte is dan ook dat onderliggende neurale mechanismen die verstoringen in perceptuele,
cognitieve, emotionele en gedragsmatige functies veroorzaken over het algemeen weinig
stoornisspecifiek zijn. Afhankelijk van de combinatie aan (dis)functies op specifieke domeinen en de
mate waarin deze gecompenseerd worden door juist grote weerbaarheid op andere domeinen, ontstaat
een symptoomprofiel dat we in de dagelijkse praktijk een naam geven aan de hand van conventionele
categoriale indelingen. De uitgangsgedachte van deze transdiagnostische functiedomeinen is dat deze
functies makkelijker te koppelen zijn aan specifieke hersennetwerken, neurotransmitters en genen.
Een andere ontwikkeling die de laatste jaren meer zichtbaar is, is het vergelijkend onderzoek tussen
verschillende psychiatrische ziekten, in plaats van de klassieke vergelijking tussen één diagnostische
groep en een controlegroep geheel zonder psychiatrische stoornissen. Zo zijn er ook steeds meer
studies waarbij men de structuur en functie van het brein in relatie tot psychiatrische stoornissen
diagnoseoverstijgend onderzoekt.
Transdiagnostisch werken strekt zich behalve naar diagnostiek en onderliggende biologie inmiddels
ook uit naar de behandelkamer. Lee e.a. (2017) lieten zien dat een transdiagnostische benadering
geschikt is om mechanismen te onderzoeken die succesvolle participatie aan arbeid en onderwijs
voorspellen bij jongeren in zorg bij de ggz. Ze pleiten voor vroege transdiagnostische interventies bij
deze jongeren die gericht zijn op functioneren, in dit geval cognitieve versterking. Acceptance and
commitment therapy (act) is bij uitstek een voorbeeld van een transdiagnostische behandeling
(Dindo e.a. 2017) die als doel heeft de psychologische flexibiliteit van mensen te vergroten in een
veranderende context. Een vergelijking tussen transdiagnostische en stoornisspecifieke behandeling
via internet met cognitieve gedragstherapie (cgt) in de eerste lijn voor angst en depressie laat zien dat
de transdiagnostische behandeling minstens gelijke resultaten oplevert als stoornisspecifieke
behandeling waarbij op sommige uitkomstparameters een voordeel voor de transdiagnostische
benadering geobserveerd werd.
,Denken vanuit onderliggende, in plaats van stoornis-specifieke, functie en klachtdimensies, is een
wenselijke hervorming die een positieve bijdrage kan leveren aan ons vakgebied en aan de
behandeling van psychiatrische problemen in de dagelijkse praktijk. Aangezien het transdiagnostisch
denken nog in ontwikkeling is, pleiten wij ervoor een transdiagnostische benadering als aanvulling op,
en nog niet als vervanging van de stoornis-specifieke benadering te beschouwen en te gebruiken.
Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen hoe beide zienswijzen in de praktijk het beste samen tot
hun recht komen.
Transdiagnostisch werken, een nieuwe trend of moet het
protocollair?
Lange tijd werden kinderen behandeld met speltherapie, praattherapie of ouderbegeleiding.
Helaas laten evaluaties van deze klinische praktijk steeds opnieuw zien dat de effecten ervan niet
zo goed zijn, (tenzij de therapeuten gespecialiseerde training volgden, supervisie kregen en hun
caseload niet te groot was). Het wordt steeds duidelijker dat gestandaardiseerd
werken, ofwel behandelen volgens een vast protocol, beduidend effectiever is en
bovendien minder tijd kost.
Momenteel zijn er honderden protocollen beschikbaar voor zowat elke DSM-5-stoornis. Bij het
toenemende streven naar implementatie van deze protocollen stelt men evenwel vast dat de
problematiek van kinderen en adolescenten met psychologische problemen soms veel complexer is
dan een enkelvoudige gediagnosticeerde (angst)stoornis of een duidelijk afbakende ADHD-
problematiek. Wat als er ook comorbide depressie- of agressieproblematiek wordt vastgesteld? Of wat
als de gezinssituatie zo complex is dat het kind overspoeld wordt door emotionele conflicten? Kan
men dan nog gestandaardiseerd met een klachtspecifiek protocol te werk gaan?
Als antwoord op deze vragen zijn er nu de transdiagnostische protocollen. We gaan ervan
uit dat deze protocollen inwerken op de mechanismen die onderliggend zijn aan de complexe
klachten die kinderen kunnen vertonen, en hierdoor breed inzetbaar zijn. Transdiagnostische
behandelingsprogramma’s kunnen een focus hebben op cognitieve processen (zoals in een
zelfbeeldversterkende behandeling), emotionele processen (zoals bij emotieregulatie-training),
gedragsmatige processen (behandelingen gericht op leerprocessen, assertiviteit of opvoeding) of
relationele processen (zoals in een behandeling voor kinderen die betrokken zijn in een
vechtscheiding). Ze hebben een logische opbouw, worden in een welbepaald format aangeboden en
zijn meestal ook redelijk beperkt in de tijd (bijvoorbeeld 12 tot 14 weken). Het toepassen van
transdiagnostische protocollen is duidelijk een nieuwe trend én heel populair bij clinici, maar helaas:
ze zijn lang niet altijd bruikbaar. We mogen ook daarom de vraag niet uit de weg gaan of je nu beter
stoornis-specifiek dan wel transdiagnostisch kunt werken en wanneer één van beide geïndiceerd is.
Transdiagnostisch werken geeft meer vrijheid, maar dit mag geenszins de illusie creëren dat het een
vrijgeleide is om technieken door elkaar te gebruiken. Ook transdiagnostisch werken impliceert het
werken volgens een vast protocol. De effectiviteit van een protocol is aangetoond bij het
doorlopen van het volledige protocol, op een gestandaardiseerde manier en door adequaat
getrainde en ervaren therapeuten. Wanneer het protocol wordt toegepast zonder het gebruik van
de handleiding of zonder de vereiste vooropleiding en training, is het niet duidelijk of die werkwijze
effectief is, omdat het dan gaat om een verdunde versie van het protocol. Daarnaast geldt bij
transdiagnostisch werken dat de therapeut over meer basiskennis van psychologische processen
moet beschikken en dus een langere opleiding nodig heeft.
Wetenschappelijk gezien staat transdiagnostisch werken nog in de kinderschoenen. Voor
de meeste van deze protocollen bestaan er enkel goed geëvalueerde gevalsstudies, wat als
minimaal criterium voor wetenschappelijke evidentie geldt. De evidentie voor stoornisspecifieke
behandelingen is echter al robuuster.
Protocollen gebruiken dwingt ons om na te denken. We worden verplicht na te denken over welk
protocol we het best kunnen inzetten en waarom, en of we daarin voldoende expertise hebben. Op
,het terrein van de kinderpsychotherapie is het gebruik van een behandelprotocol echter slechts
één van de aandachtspunten. Het zou een grove vergissing zijn om de gezondheidszorg te
herleiden tot een netwerk van protocollen. Zowel het opbouwen van een goede therapeutische
relatie als het stellen van een goede diagnose, en dus ook het opstellen van een degelijke
indicatiestelling en een behandelplan, is al evenzeer van belang. Ook voor deze belangrijke
psychologische ‘basisvoorwaarden’ moeten er steeds voldoende tijd en middelen vrijgemaakt
worden. Transdiagnostische protocollen zijn dus verre van ‘heilig’ en allesomvattend.
NJI Wat werkt – Cognitieve gedragstherapie
In het kort
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een werkwijze die bij verschillende problemen effectief kan zijn.
Kort gezegd is het doel van cognitieve gedragstherapie het opsporen en corrigeren van denkfouten, die
leiden tot psychische problemen en afwijkend gedrag. Hoewel de inhoud van de therapie wordt
aangepast aan de problemen die moeten worden aangepakt, bestaan er gemeenschappelijke
veelgebruikte technieken zoals cognitieve herstructurering en psycho-educatie. De therapie is
geschikt voor jeugdigen, volwassenen en gezinssystemen. Doorgaans wordt de interventie ingezet bij
kinderen en jongeren tussen 8 en 18 jaar. De duur van een CGT-programma kan variëren van drie
maanden tot ongeveer één jaar.
Kerngedachte: is dat psychische klachten verband houden met disfunctionele cognities of gedachten.
Deze psychische klachten uiten zich in nare of bedreigende gevoelens en stemmingen en in
problematisch of onbeheerst gedrag. In de therapie wordt geprobeerd de disfunctionele gedachten te
wijzigen. Wanneer dit lukt, kunnen emotionele nood en inadequaat gedrag afnemen of verdwijnen.
Doelgroep
Kinderen/jeugdigen en volwassenen met uitlopende problemen waaronder;
Agressiviteit en woede uitbarstingen
Angsten, fobieën en paniekstoornissen
Depressieve stoornissen
Eetstoornissen
Gedragsstoornissen
Opzettelijke zelfbeschadiging
Criteria
Er moet aan een zekere motivatie van de cliënt aanwezig zijn om iets aan de klachten en
stoornissen te doen.
Daarbij moeten cliënten openstaan voor kritische reflectie op ingesleten gedachten, die zij als
normaal zijn gaan beschouwen. Zij moeten te bewegen zijn tot de gedachte dat niet een
gebeurtenis buiten henzelf de klacht of stoornis veroorzaakt, maar dat hun eigen
gedachtewereld disfunctioneel is.
Een andere basisvoorwaarde is dat de cliënten in staat moeten zijn hun gedachten onder
woorden te brengen en daarop te reflecteren. In dit licht bezien is het aannemelijk dat de
therapie minder geschikt is voor cliënten met beperkte verstandelijke vermogens, beperkte
taalbeheersing en jonge kinderen.
Tot dusver is er weinig onderzoek verricht naar cognitieve therapie met kinderen tussen de
5 en de 8 jaar. Wanneer kinderen van deze leeftijd bij onderzoek betrokken zijn, blijkt dat er effecten
van CGT zijn, maar dat deze effecten kleiner zijn dan bij oudere kinderen en bij adolescenten.
Doel CGT: is situaties weer reëler, functioneler of evenwichtiger te leren beoordelen, waardoor
gevoelens en gedrag veranderen in een positieve of minder lastige of minder belastende richting. Het
doel van cliënten is om van hun klachten af te komen.
Duur: Cognitieve gedragstherapie bestaat meestal uit 15 tot 18 sessies. Als de klachten na acht tot
tien sessies nog niet zijn afgenomen, moeten andere therapievormen worden overwogen.
, Aanvankelijk zullen de sessies vaak met een frequentie van eens per week worden gehouden. In het
laatste stadium zullen de sessies vaak eens per maand plaatsvinden.
Alhoewel er diverse varianten van CGT bestaan, zijn de meeste therapieën gebaseerd op het volgende
grondmodel:
In de eerste sessies brengen de therapeut en de cliënt de problematiek in kaart en legt de
therapeut de cognitieve gedragstherapie uit. Daarbij maakt de therapeut ook duidelijk welk
‘huiswerk’ hij van de cliënt zelf verlangt.
Vervolgens sporen de cliënt en de therapeut de lastige gedachten op die gekoppeld zijn aan
concrete probleemsituaties en gebeurtenissen. Het huiswerk bestaat uit het registreren van
probleemsituaties in het alledaagse leven en de gevoelens die daaraan verbonden zijn, alsook
de gedachten die aan dat gevoel voorafgingen. De therapeut heeft de cliënt daarvoor een
formulier of een dagboek gegeven dat hij moet invullen.
Vervolgens onderzoeken de cliënt en de therapeut de opgespoorde lastige of negatieve
gedachten. Dat wil zeggen: met behulp van informatieverzameling gaan zij kritisch na of de
gedachten die de cliënt heeft kloppen.
Vaak zal blijken dat de gedachten niet of niet helemaal kloppen. Op dit punt aangekomen, zal
de therapeut de cliënt stimuleren alternatieve, meer evenwichtige gedachten te formuleren. Dit
gebeurt op basis van de gevonden ‘bewijzen’ en ‘argumenten’ die in de vorige fase zijn
verzameld in het onderzoek naar het realistische gehalte van de gedachten. Deze nieuw
geformuleerde gedachten zullen tot positiever gevoel en gedrag leiden.
Het kan natuurlijk ook zijn dat uit het onderzoek naar het realistische gehalte van de
gedachten blijkt dat die gedachten wel kloppen. In dat geval zal in de therapie een actieplan
worden ontwikkeld om met deze ware gedachten te leren leven.
Zowel in het geval dat er alternatieve, meer evenwichtige gedachten zijn geformuleerd als in
het geval dat iemand met de oorspronkelijke gedachten moet leren leven, is veel oefening
nodig. Dit gebeurt in de laatste fase van de therapie met door de therapeut begeleide
gedragsexperimenten in de praktijk. Bij gebeurtenissen in alledaagse situaties, waaraan
disfunctionele gedachten verbonden waren die negatieve gevoelens opriepen, worden nu de
alternatieve en meer evenwichtige gedachten uitgeprobeerd.
.
De therapeut is gaandeweg de therapie verschillende rollen gaan spelen. In de eerste fasen is de
therapeut de psycholoog die naar de cliënt luistert en de problemen helpt verduidelijken en analyseren.
Daarna wordt de therapeut meer de leraar die de achtergronden van de cognities uitlegt en ook
duidelijk maakt hoe de cognities inwerken op het gevoel en het gedrag. Tenslotte stapt de therapeut in
de rol van coach: hij helpt de cliënt bij het toepassen en blijven toepassen van de geleerde
vaardigheden.
Veel gebruikte technieken:
Cognitieve herstructurering: opsporen en uitdagen van disfunctionele gedachten. Daarbij
worden vragen gesteld als: Wat zou er gebeuren als je voor het examen zou zakken?
Vervolgens gaat alle aandacht uit naar het formuleren van ‘helpende gedachten’.
Exposure: Onder begeleiding blootstellen van de cliënt aan een situatie die negatieve emoties
opwekt. Het doel van exposure is om intensiteit van negatieve gevoelens te verminderen, dan
wel om het problematische gedrag af te leren.
Zelfinstructietraining en hardop-denken methode: Een goed model, zoals een stripfiguur
toont hoe het kind een situatie kan analyseren. Bijvoorbeeld via de zinnen ‘stop en denk eens
na’, ‘kijk en luister goed’. Het kind voert de getoonde analyse zelf uit en het model leidt het
kind door de zelfinstructies hard op te zeggen. Het kind leert de zelfinstructies en oefent
daarmee in verschillende sessies via spelopdrachten. Hierna in stilte oefenen.
Probleemoplossend denken: Stap 1: Wat is mijn probleem? Stap 2: Hoe los ik het op? Stap
3: Volg ik nog mijn plan? Stap 4: Hoe heb ik het gedaan?
Zelfcontrole: In elke cognitieve behandeling wordt er uitgegaan van de werking van
zelfsturingsgedrag. (zelfobservatie, doel bepalen, zelfevaluatie, zelfbeloning)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KyraOrtho. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.42. You're not tied to anything after your purchase.