100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Klinische Psychologie: Theorieën en psychpathologie $8.71   Add to cart

Summary

Samenvatting - Klinische Psychologie: Theorieën en psychpathologie

 72 views  2 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een zeer uitgebreide, maar toch beknopte samenvatting van het boek 'Klinische Psychologie: Theorieën en psychopathologie' voor het vak Klinische Psychologie. De samenvatting is ruim 70 pagina's lang! Er is in de samenvatting gebruikgemaakt van koppen, waardoor deze erg overzichtelijk is. Dit vak ...

[Show more]

Preview 4 out of 73  pages

  • No
  • Hoofdstuk 3, 4, 12, 13, 14, 17, 21 & 25
  • November 4, 2022
  • 73
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Klinische Psychologie – Theorieën en psychopathologie
Hoofdstuk 3: Leertheoretische benaderingen van psychopathologie
De translationele benadering is kenmerkend voor de leerpsychologie. Hierbij is er een
voortdurende wisselwerking tussen het onderzoek en de praktijk, waarbij fundamenteel,
preklinisch en patiëntenonderzoek steeds met elkaar worden afgewisseld. Er is bij
fundamenteel en preklinisch onderzoek ook sprake van een wisselwerking tussen mens- en
dieronderzoek. Deze aanpak maakt het mogelijk om de rol van leerprocessen bij psychische
problemen goed te onderzoeken.
3.1: Thorndike en Pavlov: (niet) als kat en hond
Het werk van Thorndike en Pavlov vormen samen de basis van de leertheoretische
benadering:
 Thorndike: Thorndike maakte een houten kooi waarin hij een kat opsloot en een stuk
voedsel naast de kooi legde. De kat kon het deurtje van de kooi openen door aan een
touwtje te trekken. De kat verrichte allerlei handelingen (waaronder krabben en
springen) en per toeval trok hij aan het touwtje, waardoor hij bij het voedsel kon
komen. Naarmate het experiment vaker herhaald werd, nam de tijd systematisch af die
de kat nodig had om de kooi te openen. Uiteindelijk trad er acquisitie op, oftewel het
verwerven van nieuw gedrag. Op basis van deze resultaten formuleerde Thorndike de
wet van effect: gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in frequentie
toenemen en gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt, zal in frequentie
afnemen. Het verkrijgen van voedsel is afhankelijk van het gedrag van het dier
(operante conditionering).
o Discriminatieve prikkel of situatie (S): in de kooi
o Respons (R): aan het trouw trekken
o Uitkomst (O): krijgen van voedsel
 Pavlov: Pavlov bestudeerde het spijsverteringskanaal van honden. Hij ontdekte dat
voedsel in de mondholte van honden automatisch de productie van speeksel uitlokt.
Een onverwachte bevinding was dat de speekselafscheiding na verloop van tijd op
gang kwam bij het zien van voedsel of zelfs al bij het horen van de voetstappen van de
verzorger die het voedsel bracht. Uit het onderzoek bleek dat honden speeksel
afscheiden bij verschillende soorten stimuli die met het toedienen van het voedsel
gepaard gingen, maar die spontaan (zonder de relatie tot voedsel) geen aanleiding
geven tot speekselafscheiding. Het verkrijgen van voedsel is onafhankelijk van het
gedrag van het dier (klassieke conditionering).
o Onvoorwaardelijke prikkel (OP): voedsel in de mond van de hond
o Onvoorwaardelijke reactie (OR): speekselproductie
o Voorwaardelijke prikkel (VP): zoemer
o Voorwaardelijke reactie (VR): speekselreactie

Skinner had bezwaar tegen de procedure van Thorndike. De proefleider moest namelijk steeds
bij het experiment blijven om het dier in de kooi te plaatsen, maar ook omdat het natuurlijke
verloop van het gedrag niet wordt onderzocht. Skinner ontwierp de Skinner-box met een
alternatieve proefopstellen die bekend raakte als de Skinner-box. Een rat wordt in een kooi
geplaatst met aan één van de wanden een pedaaltje met daaronder een voederbak. Op het
moment dat het proefdier op het pedaaltje drukt, kan er voedsel in het voederbakje vallen. Het

,moment en de frequentie van het drukken werd automatisch geregistreerd met een polygraaf.
Dit is een zeer eenvoudige manier om natuurlijk gedragsverloop bij het proefdier te
observeren.
3.2: Leren: het wat en het hoe
De Houwer, Barnes-Holmes en Moors definiëren leren als gedragsveranderingen van een
organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving. Met regelmatigheden in
de omgeving wordt verwezen naar alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slecht één
stimulus op een uniek moment in de tijd. Regelmatigheden verwijzen dan ook naar herhaalde
aanwezigheid van een enkele stimulus, naar de aanwezigheid van meerdere stimuli op een
enkel moment in de tijd of naar de herhaalde aanwezigheid van meerdere stimuli.
Associatieve leertheorieën
De traditionele verklaring voor conditionering is dat leren plaatsvindt door associatievorming
in het geheugen. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs activatie van de ene
mentale representatie naar de andere representatie kan stromen. Een mentale representatie kan
gezien worden als een psychologische of interne datastructuur met informatie over een
stimulus of een respons. De klassieke conditionering werd lange tijd beschouwd als stimulus-
respons (S-R) leren: er wordt een directe verbinding gelegd tussen de VP en de VR. De
associatieve leertheorie ziet conditionering als een mechanisme waarbij de controle over een
respons van de OP naar de VP verschuift. Een meer recente, alternatieve visie ziet
conditionering als een vorm van stimulus-stimulus (S-S) leren: de geconditioneerde respons
wordt gemedieerd door een VP-OP associatie.
Propositionele theorie
De propositionele theorie verklaart conditionering via dezelfde geheugen- en
redeneerprocessen die gebruikt worden bij schaken of het verklaren van complex gedrag. Bij
het horen van de zoemer herinnert de hond van Pavlov zich dat hier de vorige keren voedsel
op volgde. Dit leidt tot de hypothese dat er voedsel volgt en wanneer het voedsel volgt, wordt
de hypothese bevestigt. Het leren vindt plaats middels het opslaan van deze hypothese
(propositie) in het geheugen en de mate van vertrouwen in de hypothese. Volgens deze theorie
is er geen blinde associatie tussen de zoemer en het voedsel, maar een propositie in de vorm
van ‘als ik de bel hoor, zal ik voedsel krijgen’. Terwijl een associatie gebeurtenissen aan
elkaar verbindt, doet de propositie ook een uitspraak over de aard van het verband.
3.3: Etiologie van psychopathologie
Appetitieve conditionering
Pavlov gebruikte in zijn experimenten een appetitieve of onaangename OP, namelijk voedsel.
Appetitieve conditionering kan helpen bij het begrijpen van onder andere verslaving en
obesitas. Verslaving en verstoord eetgedrag worden beide gekarakteriseerd door een sterk
verlangen en preoccupatie met het product. De leertheorie stelt dat stimuli (VP)
geconditioneerd raken met inname van het product (OP) en/of met lichamelijke effecten (OR),
waardoor de VP verlangen naar het product kan uitlokken. Een voorbeeld: Mevrouw X is
verslaafd aan alcohol. De klassieke conditionering stelt dat het zien van een glas wijn
geassocieerd wordt met de inname van alcohol. Door herhaalde aanbiedingen zal enkel het
zien van een glaswijn het verlangen naar het drinken van alcohol opgeroepen worden. Het
verlangen motiveert het gedrag dat leidt tot productinname.

,De operante conditionering is ook betrokken bij verslaving en obesitas. De consumptie van
het product is instrumenteel gedrag wordt beloond door positieve consequenties. De
consumptie kan ook beloond worden door de reductie van een negatieve toestand, zoals een
afname van ontwenningsverschijnselen. Dit is in tegenspraak met de wet van effect, omdat
negatieve gevolgen van verslaafd gedrag of overeten steeds groter en direct worden, waardoor
het productgebruik zou moeten stoppen, maar dit is meestal niet het geval. Het is belangrijk
om te weten dat instrumenteel gedrag onder controle kan staan van twee verschillende
systemen:
 Doelgericht gedrag: Het gedrag is gebaseerd op associaties tussen responsen en
uitkomsten (R-O).
 Gewoontegedrag: Het gedrag is gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen
(S-R).
Moderne theorieën van operante conditionering stellen dat er een evolutie is in welk systeem
het gedrag controleert. Tijdens het initiële leren zouden de instrumentele gedragingen
doelgericht zijn. Op dat moment wordt het gedrag gestuurd door de motivationele waarde van
de uitkomst in combinatie met kennis van de causale relatie tussen het stellen van de respons
en de uitkomst. Naarmate het leren vordert, wordt het stellen van de respons steeds meer een
gewoonte, zodat de respons automatisch opgewekt wordt door de uitlokkende stimuli. Vanaf
dat moment speelt de motivationele waarde van de uitkomst geen rol meer.
De uitkomstdevaluatieprocedure kan gebruikt worden om R-O en S-R leren uit elkaar te
halen. Wanneer de devaluatie (vermindering van de beloning) tot een vermindering van het
gedrag leidt, kan gesteld worden dat het om doelgericht gedrag gaat. Wanneer de devaluatie
niet tot een vermindering van het gedrag leidt, kan gesteld worden dat het om
gewoontegedrag gaat.
De interactie tussen de klassieke en instrumentele conditionering is ook belangrijk.
Dieronderzoek heeft een interessant effect aan het licht gebracht dat Pavloviaans-
instrumentele transfer (PIT) wordt genoemd. Een voorbeeld bij verslaving: Mevrouw X
probeert van de drank af te blijven. Mevrouw X heeft eerder geleerd dat het kopen van een
flesdrank de aangename consequentie van alcoholinname oplevert. Ze heeft geleerd om
stimuli (bijvoorbeeld: vermoeid thuiskomen van het werk) te associëren met alcoholinname.
De Pavloviaanse-instrumentele transfer verwijst in dit geval naar de kans dat mevrouw X een
fles drank gaat kopen groter is wanneer ze vermoeid thuiskomt van het werk.
Aversieve conditionering
Watson was ervan overtuigd dat de psychologie geen mentale toestanden nodig had om
menselijk gedrag te kunnen voorspellen en te kunnen verklaren. Hij toonde middels een
experimenteel onderzoek aan dat angstreacties kunnen ontstaan via klassieke conditionering.
De aversieve conditionering stelt dat neutrale gebeurtenissen die gepaard gaan met een
akelige of gevaarlijke gebeurtenis angst zullen uitlokken. Er zijn twee punten van kritiek op
deze benadering:
 Niet iedereen die aan een angststoornis lijdt, heeft een relevante geschiedenis van
aversieve conditionering. Uit onderzoek blijkt dat observationeel leren en leren via
instructie ook tot angst kunnen leiden. Een voorbeeld: Wanneer je ziet dat iemand

, anders door een hond gebeten wordt, kan dat ervoor zorgen dat je bang wordt voor een
hond.
 Niet iedereen die een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt, ontwikkelt een
angststoornis. De moderne leertheorie houdt rekening met verschillen tussen mensen.
De interindividuele verschillen in genetische en psychologische trekken zijn gelinkt
aan het gemak waarmee geconditioneerde reacties verworven kunnen worden.
Sommige individuen verwerven sterkere geconditioneerde vreesreacties dan anderen.
De moderne leertheorie stelt ook dat er gekeken gehouden moet worden met de
leergeschiedenis wanneer de ontwikkeling van een angststoornis vanuit een
leerperspectief bekeken wordt. Ervaringen die voorafgaan, plaatsvinden tijdens op
volgen op de aversieve conditionering kunnen ook een belangrijke impact hebben op
angstleren.
Er zijn vijf zaken die invloed hebben op angstleren:
 Latente inhibitie: Het latente inhibitie-effect verwijst naar de observatie dat
conditionering langzamer verloopt wanneer de VP vooraf enkele keren zonder OP
aangeboden is. Een voorbeeld: Verschillende studies hebben aangetoond dat kinderen
die een aantal keren naar de tandarts zijn geweest zonder daarbij iets akeligs beleefd te
hebben, een kleine kans hebben om tandartsangst te ontwikkelen wanneer ze
vervolgens wel iets akeligs meemaken bij de tandarts.
 Aangeleerde hulpeloosheid: Seligman diende in de eerste fase van een experiment
aan één groep honden een elektrische prikkel toe die ophield wanneer ze vooraf
bepaald ontsnappingsgedrag vertoonde. De andere groep honden kreeg ook een
elektrische prikkel, maar zij konden niks doen om de elektrische prikkel te laten
stoppen. Wanneer beide groepen honden in de tweede fase van het experiment een
elektrische prikkel konden voorkomen, werd dit wel door de eerste groep, maar niet
door de tweede groep geleerd. De tweede groep had geleerd om passief en hulpeloos
te zijn. Volgens Seligman kan aangeleerde hulpeloosheid een mechanisme zijn dat een
rol speelt bij het ontstaan van een depressie en bij langdurige angstklachten.
 Inflatie-effect: De ervaringen die mensen opdoen na de aversieve
conditioneringsgebeurtenis kunnen de mate van de angst die blijft bestaan drastisch
beïnvloeden. Een voorbeeld: Wanneer iemand een lichte rijangst ontwikkeld heeft na
een paniekaanval in de auto, kan hij een zware rijangst ontwikkelen wanneer er
achteraf een hevigere paniekaanval heeft plaatsgevonden (ook al vond de hevigere
paniekaanval niet plaats in de auto). Herhaald denken aan de aversieve
conditioneringsgebeurtenis kan ook invloed hebben. Dit kan de aangeleerde angst in
stand houden en het ontwikkelen van een angststoornis in de hand werken.
 Generalisatie: Wanneer iemand een aversieve gebeurtenis meemaakt tegen de
achtergrond van een bepaalde prikkel of situatie, kan de aangeleerde vrees zich
uitbreiden naar de gerelateerde stimuli.
 Vermijding: Vermijdingsgedrag is het ontlopen van situaties waarin de angst tot
uiting kan komen. De klassieke verklaring voor dergelijk vermijdingsgedrag is de
tweefactorentheorie van Mowrer. De eerste factor, klassieke conditionering, is
verantwoordelijk voor het opwekken van de angst (‘feestjes met nieuwe mensen leiden
tot een negatieve beoordeling’). De tweede factor, instrumentele conditionering, speelt
een rol wanneer het vermijdingsgedrag uitgevoerd wordt. Het cruciale inzicht van

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FleurHenckens. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.71. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75323 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.71  2x  sold
  • (0)
  Add to cart