Samenvatting van alle stof van het tweedejaars Rechtenvak Verbintenissenrecht. Het bevat alle voorgeschreven stof, de stof van de hoorcolleges, werkgroepen, kennisclips en jurisprudentie.
Het verbintenissenrecht kent een aantal uitgangspunten:
- Autonomie van de mens. Contractsvrijheid kan positief (vrijheid wordt gegeven om
contracten te maken) en negatief (men moet vrij blijven van dwang) zijn. De vrijheid van de
inhoud van contracten is niet onbeperkt: spanningsveld tussen handelingsvrijheid en
bescherming;
- Private belangenbescherming via verbintenissenrecht. Een partij kiezen om de staatsmacht
(afdwingen van nakoming) voor eigen doelen in te schakelen;
- Het aanvullende/regelende karakter van het verbintenissenrecht. Alleen als partijen iets niet
afspreken, geldt het BW. Partijen kunnen ervoor kiezen om andere regels te hanteren dan
het BW stelt. Dat geldt bij het verbintenissenrecht, niet bij het aansprakelijkheidsrecht;
- Werking van de maatschappelijke aanvaardbaarheid/verantwoordelijkheid. Het recht stelt
grenzen aan contracten. De staatsmacht (afdwingen van nakomen) kan niet ingesteld
worden om maatschappelijk onaanvaardbare afspraken af te dwingen;
- Bevorderen van een rechtvaardige samenleving. Iedereen is in beginsel gelijk, maar in
machtsverhouding (bv. rechtspersoon vs cliënt) krijgt de zwakkere partij extra bescherming.
Er is een constante spanning in het contractenrecht: contractsvrijheid door middel van dwang tot
nakoming. Het contractenrecht kent drie beginselen:
- Contractsvrijheid: vrijheid om contract te sluiten met wie, waarover en wanneer men wil;
- Vormvrijheid/consensualisme: geen vereisten behalve wilsovereenstemming;
- Pacta sunt servanda.
De gebondenheid aan contracten kent drie uitwerkingen:
- Wilsvertrouwensleer: gebondenheid bestaat in beginsel alleen als de wil geuit is (art. 3:33
BW). Gebondenheid bestaat echter ook bij ontbreken van de wil mits de wederpartij
gerechtvaardigd vertrouwde op het bestaan van de wil (art. 3:35). Dit ontbreken van de wil
staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid (de wederpartij heeft namelijk geen
gebondenheid gewild). Deze gebondenheid komt ten goede van het rechtsverkeer, dus is een
uitvloeisel van de positieve contractsvrijheid van de ander.
Een discrepantie tussen wil en verklaring vindt vaak plaats als partijen ieder een andere
betekenis toekennen aan de uitgewisselde verklaringen: oneigenlijke dwaling (anders dan in
art. 6:228 BW, waar het gaat om dwaling met betrekking tot een object).
Een bijzonder geval van dwaling is dwaling door geestelijke stoornis (art. 3:34). Degene die
zich beroept op dwaling ten gevolge van geestelijke stoornis draagt de bewijslast. Causaliteit
tussen stoornis en het uiten van de onjuiste verklaring moet bewezen worden. Als het
aangegane contract nadelig is voor de gestoorde, is er het vermoeden dat het aangaan is
gebeurd onder invloed van de stoornis. Dat geldt weer niet als het nadeel op dat moment
naar redelijkheid niet te voorzien was.
Bij dwaling (door een niet-gestoorde) komt dus alleen een overeenkomst tot stand als de
wederpartij gerechtvaardigd vertrouwde dat de verklaring van de ander zijn wil vertolkte.
Hiervoor is nodig (art. 3:35):
o Het vertrouwen moet terug te leiden zijn op gedrag van de ander;
o De wederpartij moet de verklaring ook echt hebben opgevat zoals zij niet was
bedoeld;
, o De wederpartij mocht vertrouwen op de verklaring van de ander. Hierbij kan een
onderzoeksplicht spelen.
- Precontractuele gebondenheid (CBB/JPO?): afbreken van onderhandelingen kan in gevallen
onaanvaardbaar zijn omdat ‘partijen, door in onderhandeling te treden over het sluiten van
een overeenkomst tot elkaar komen te staan in een bijzondere door de goede trouw
beheerste rechtsverhouding, medebrengende dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen
door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij’.
Als de onderhandelingen afgebroken worden, kan de rechter beslissen of er
overeenstemming bestond over de essentialia van de overeenkomst. Die punten vormen de
rompovereenkomst. Daarvoor is vereist dat beide partijen op grond van hun uitspraken en
gedragingen ervan uitgaan dat ze aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat
gebonden zijn. De eisen voor de totstandkoming van een rompovereenkomst zijn:
o De essentialia van de overeenkomst moeten vaststaan;
o Partijen mochten redelijkerwijs vertrouwen dat zij gebonden zouden zijn aan die
essentialia.
De gevolgen van afbreking van onderhandelingen (zonder rompovereenkomst) worden
bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat partijen wel/niet kunnen
afbreken afhankelijk van de vraag of dat aanvaardbaar is in het licht van de redelijkheid en
billijkheid.
In onderhandelingen zijn er stadia, waarbij afbreking steeds meer schadevergoeding toewijst.
o In het eerste stadium mogen onderhandelingen afgebroken worden (negatieve zijde
van de contractsvrijheid);
o In het tweede stadium (onduidelijk wanneer dat aanvangt) heeft de wederpartij
recht op vergoeding van sommige gemaakte kosten;
o In het derde stadium mag de wederpartij eisen dat de onderhandelingen doorgaan;
afbreken is niet toegestaan. Dit stadium begint als de wederpartij mag vertrouwen
dat enigerlei contract uit de onderhandeling zou voortvloeien. Afbreken is enkel
toegestaan bij onkostenvergoeding en vergoeding van gederfde winst.
Sinds het arrest HR CBB/JPO geldt dat iedere partij de onderhandelingen mag afbreken, tenzij
dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen
van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval
onaanvaardbaar zou zijn.
- Iedereen bepaalt voor zichzelf of hij gebonden is. De uitzondering daarop is de volmacht (art.
3:60 lid 1). ‘in zijn naam’: de gevolmachtigde valt tussen de partijen uit (mits hij binnen de
volmacht heeft gehandeld). In HR Kribbebijter is de grens gedefinieerd tussen handelen in
naam van iemand en handelen in naam van zichzelf. De strekking en inhoud van de volmacht
wordt ingevuld door art. 3:33 en 3:35. Als de gevolmachtigde niet de wens van de
volmachtgever overbrengt, maar een andere, heet de volmachtgever de
pseudovolmachtgever (art. 3:66). De overeenkomst komt dan niet tot stand. De wederpartij
wordt echter beschermd als hij gerechtvaardigd vertrouwde (art. 3:61 lid 2). Op grond van
art. 3:70 kan hij dan schadevergoeding eisen van de pseudogevolmachtigde; dat vertrouwen
kan op grond van:
o Toedoen-beginsel (art. 3:61 lid 2): verklaring of gedragingen van de volmachtgever
zijn oorzaak van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij dat hij
handelde met een gevolmachtigde. Dit beginsel moet eerst onderzocht worden en
daarna eventueel het risicobeginsel;
o Risicobeginsel (HR ING/Bera): feiten en omstandigheden in de risicosfeer van de
volmachtgever. Ook als de ex-volmachtgever documenten aan zijn toenmalig
, gevolmachtigde heeft gegeven waarmee hij een niet-gevolmachtigd contract sluit. Er
is echter wel een causaliteit nodig tussen de gevolmachtigde en de omstandigheden
die de schijn van volmacht opwekken. Het risicobeginsel heeft meer kans van slagen
op grond van:
De aard van de partijen: natuurlijke personen zullen sneller beschermd
worden in een relatie met een rechtspersoon;
De aard van de pseudovertegenwoordiger: als de vertegenwoordiger een
persoon is die een belangrijke rol vervult in het rechtsverkeer (advocaat,
makelaar etc.) zal zijn gedrag sneller voor risico van de
pseudogevolmachtigde komen;
De ondoorzichtigheid van de organisatie van de achterman kan ervoor
zorgen dat de bevoegdheidsverdeling onduidelijk is voor de wederpartij
(organisatierisico);
De functie die de pseudovertegenwoordiger bekleedt binnen de organisatie;
De frequentie waarmee de pseudovertegenwoordiger zijn taken uitvoert. Als
hij dat vaak onjuist doet, komt het risico voor de pseudovertegenwoordigde;
De kennis die de wederpartij heeft of behoort te hebben van de wil van de
pseudovertegenwoordigde. Als de pseudovertegenwoordigde door zijn
pseudo-vertegenwoordiger voorbehouden voor het contract maakt, komt
risico minder snel voor zijn rekening.
Als de gevolmachtigde buiten de volmacht handelt, moet hij instaan voor de volmacht (art.
3:70). De gevolmachtigde had namelijk in moet staan jegens de wederpartij voor de omvang
van de volmacht. Daarin is hij tekort geschoten. De gevolmachtigde moet heeft dus zichzelf
gebonden. Op die grond bestaat een verplichting om de schade te vergoeden (art. 6:96). Als
de wederpartij verhaal wil halen bij de volmachtgever, kan hij zich beroepen op art. 6:170.
Daarvoor moet echter een fout (in de zin van art. 6:162) zijn gepleegd. Dat kan ‘indien het
geschiedt op een wijze of gepaard gaat met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het
optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het
maatschappelijk verkeer betaamt’ (HR Globe/Groningen).
Volmacht vindt vaak plaats als personen handelen in naam van een rechtspersoon.
Arresten
HR CBB/JPO: over de precontractuele onderhandelingen. ‘Als maatstaf voor de beoordeling
van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de
onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken tenzij dit op grond van het
gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in
verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn’. Annotator Hartlief
geeft een historisch overzicht:
- Klassiek was het beeld dat partijen hun eigen boontjes moesten doppen;
- Met het arrest Baris/Riezenkamp introduceerde de HR de idee dat partijen in de
onderhandelingen in een door de goede trouw beheerste rechtsverhouding stonden;
- Dit ‘altruïsme’ kreeg uitwerking in het arrest Plas/Valburg. De HR gaf aan dat
onderhandelingen in een zodanig stadium kunnen zijn gekomen dat het afbreken als zodanig
in strijd met de goede trouw moet worden geacht. Hartlief is echter van mening dat de HR
niet doelde op drie stadia.
HR Kribbebijter: over volmacht. Of iemand in eigen naam of die van de ander optreedt hangt af ‘van
hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars
verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden’. Het gaat hier om de
gevolmachtigde en diens wederpartij (dus niet de volmachtgever).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jrva. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.