Test Bank for Psychological Science, 6th Edition, Michael Gazzaniga.pdf
All for this textbook (47)
Written for
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Bachelor Psychology
Overzicht Van De Psychologie
All documents for this subject (21)
Seller
Follow
mnagtegaal
Content preview
8 – DENKEN, TAAL EN INTELLIGENTIE
Wat zijn gedachten?
Cognitie: mentale activiteit, inclusief denken en de inzichten van denken.
8.1 – Denken bevat twee typen mentale representaties
Cognitieve psychologie was in eerste instantie gebaseerd op de volgende ideeën:
̶ Kennis over de wereld is opgeslagen in het brein, in representaties.
̶ Denken is de mentale manipulatie van deze representaties.
Er zijn twee typen representaties:
̶ Analoge representaties: hebben fysieke eigenschappen van objecten; vaak afbeeldingen.
̶ Symbolische representaties: abstract/ geen fysieke eigenschappen van objecten; vaak woorden,
nummers of ideeën.
8.2 – Concepten zijn symbolische representaties
Categorisatie: het groeperen van objecten op basis van hun vergelijkbare eigenschappen. Dit vermindert de
belasting van het werkgeheugen en is dus een efficiënte manier van denken.
Concept: een categorie die bestaat uit mentale representaties van de bijbehorende objecten. D.m.v. concepten
kunnen we eigenschappen toekennen aan een groep objecten, i.p.v. individueel. Concepten kunnen op twee
manieren gevormd worden:
̶ Prototype model: je kiest een best passend voorbeeld bij het concept. Bijv. een gitaar die het geheel
aan muziekinstrumenten representeert. Vervolgens categoriseer je objecten door te kijken hoe
vergelijkbaar ze zijn met het protoype.
̶ Voorbeeld model: je laat alle mogelijke voorbeelden binnen het concept zien.
Verschillende concepten/ categorieën worden in verschillende regio’s binnen het brein opgeslagen, afhankelijk
van je individuele perceptie ervan. Bijv. sommigen associëren spinnen met gevaarlijke dieren.
8.3 – Schema’s organiseren nuttige informatie over de omgeving
Schema’s helpen ons met het waarnemen, organiseren en verwerken van informatie en zijn handig, want:
̶ Veelvoorkomende situaties hebben vaste ‘regels’ (bijv. stilte in een bibliotheek).
̶ Mensen hebben specifieke rollen binnen deze situaties (bijv. een bibliothecaris gedraagt zich anders
dan een bezoeker).
Schema’s kunnen echter negatieve gevolgen hebben:
̶ Stereotypen: bijv. veel kinderen zouden een wetenschapper als man tekenen, omdat ze deze
standaard met mannen associëren.
̶ Genderrollen: bepaalde handelingen associëren met een bepaald geslacht. Dit kan de kansen van
vrouwen belemmeren.
Script: een type schema dat ons de volgorde van gebeurtenissen binnen een bepaalde situatie helpt begrijpen.
Het kan echter wel ons gedrag belemmeren; bijv. een date wordt geassocieerd met de man die de vrouw
ophaalt en vervolgens betaalt. Toch blijven schema’s en scripten bestaan, omdat ze efficiënt zijn en ons helpen
om mogelijke gevaren te herkennen en ontwijken.
Hoe nemen we beslissingen en lossen we problemem op?
Sommige beslissingen zijn onbewust (bijv. welke route je naar school neemt) en anderen bewust (bijv. naar
welke universiteit je gaat). Besluitvorming: we wegen verschillende alternatieven af en kiezen de beste uit.
Probleemoplossing: we overkomen obstakels om vanuit de huidige situatie een bepaald doel te bereiken.
Tussen de situatie en het doel zit vaak dus een barriere.
1
,8.4 – Besluitvorming omvat vaak heuristieken
Bij besluitvorming overwegen mensen alle opties en de bijbehorende gevolgen.
Heuristieken: vaak onbewuste mentale snelkoppelingen die ingezet worden om snel en efficiënt besluiten te
kunnen nemen. Heuristieken kunnen leiden tot biases, waaronder:
̶ Bevestigingsbias
̶ Hindsight bias/ after-the-fact verklaringen
̶ Verankering: bij het vormen van oordelen baseren mensen hun mening op het eerste stukje
informatie dat ze krijgen, het anker (bijv. een oude, maar schone auto lijkt een minder goede optie
dan een schone, maar oude auto).
̶ Framing/ inlijsting: neiging om te focussen op de potentiële nadelen of juist op de voordelen (bijv. 30%
faalkans lijkt erger dan 70% slaagkans).
̶ Beschikbaarheidsheuristiek: neiging om een beslissing te maken o.b.v. een antwoord dat je het
makkelijkst te binnen schiet.
̶ Representativiteitsheuristiek: neiging om mensen of objecten te plaatsen in een bepaalde categorie
als ze overeenkomende eigenschappen hebben met het prototype, onafhankelijk van de base rate (zie
voorbeeld blz. 299).
8.5 – Emoties beïnvloeden besluitvorming
Mensen zijn niet altijd rationeel in besluitvorming; in een goede bui maak je vaak andere beslissingen.
̶ Beïnvloeden-als-informatie theorie (Schwarz en Clore): mensen gebruiken huidige gemoedstoestanden
om oordelen en schattingen te vormen. Die gemoedstoestanden op zich worden weer beïnvloed door
de dag van de week, weer, gezondheid, etc. Als mensen bewust zijn van de oorzaken van hun humeur,
hebben hun emoties minder invloed op oordelen ed.
̶ Somatische marker theorie (Damasio): de meeste beslissingen zijn beïnvloed door lichamelijke
reacties; somatische markers. Wanneer je een actie uitvoert, ervaar je een lichamelijke reactie, je gut
feeling (bijv. een gevoel in je buik als je bovenop een hoog gebouw staat). Mensen met schade aan het
midden van de prefrontale regio zijn vaak niet gevoelig voor somatische markers en voelen dus weinig
emoties bij bepaalde acties en gebeurtenissen (bijv. de dood van een dierbare).
Affectieve voorspelling: voorspellen hoe je over iets voelt in de toekomst. Mensen zijn hier vaak niet goed in; ze
overschatten hoe blij ze zijn bij bijv. een bruiloft en overschatten hoe verdrietig ze zullen zijn na bijv. een
scheiding, omdat ze focussen op de liefde of juist op de pijn.
Na een negatieve gebeurtenissen gebruiken mensen strategieën om zich beter te voelen. Deze strategieën zijn
adaptief en beschermen de geestelijke gezondheid van patiënten.
8.6 – Waarom is het zo lastig om een sale te weerstaan?
Positieve framing heeft vaak meer invloed op mensen dan negatieve framing (bijv. 75% mager vlees klinkt
aantrekkelijker voor klanten dan 25% vet vlees). Maar ook als het gaat om kortingen:
Stel dat een gallon benzine $ 4,05 kost en je krijgt een korting van $ 0,10 per gallon als je contant
betaalt. Stel nu dat benzine $ 3,95 per gallon is en je een toeslag van $ 0,10 betaalt per gallon voor het
gebruik van een creditcard. De kosten zijn identiek, maar minder mensen zijn bereid om de toeslag te
betalen.
Ook verankering kan invloed hebben op mensen hun denken en koopgedrag. Bijv.:
Makelaars beginnen vaak met dure, vervallen huizen die weinig potentie hebben om verkocht te
worden. Met dit huis als vergelijkingsmateriaal, zijn kopers vaak positief verrast over de volgende
huizen en is de kans groter dat ze deze kopen.
8.7 – Probleemoplossing bereikt doelen
Er zijn twee typen problemen:
̶ Makkelijk geformuleerde problemen: hoe kom je in je auto (doel) als je de sleutels binnen hebt laten
liggen (probleem)?
̶ Lastig geformuleerde problemen: op welke soort baan moet je later doelen?
2
,Manieren om problemen op te lossen:
̶ Subdoelen: het opdelen van een probleem in delen met bepaalde subdoelen. Zo kun je stapje voor
stapje toch je einddoel bereiken (bijv. je wilt dokter worden: goede cijfers halen op middelbare ->
goede universiteit halen -> diploma halen -> etc.).
̶ Herstructurering: door het weergeven van het probleem op een nieuwe manier (en dus het aanpassen
van je representaties) kun je mogelijk oplossingen bedenken die voorheen niet zichtbaar/ denkbaar
waren.
̶ Mentale sets: terugdenken aan hoe je eerder soortgelijke problemen hebt opgelost en vervolgens
deze oude strategieën inzetten. Toch is dit niet altijd de meest efficiënte manier. Een type mentale set
is het hebben van vaste ideeën over de typische functies van objecten; functionele vastheid (zie
voorbeeld blz. 305).
̶ Bewuste manieren:
̶ Algoritme: een richtlijn die altijd (!) leidt tot het correcte antwoord, mits hij correct gevolgd
wordt (bijv. de oppervlakte van een rechthoek is de lengte x de breedte).
̶ Heuristieken: wanneer je bijv. een missend ingrediënt vervangt door een andere,
vergelijkbare, omdat je deze twee met elkaar associeert (bijv. olie en boter). Het resultaat zal
waarschijnlijk goed zijn, maar er is geen garantie.
̶ Achteruit werken: je begint bij het einde (doel) en werkt terug.
̶ Analoog: bedenk een analoog (structureel vergelijkbaar) verhaal bij je probleem en zet deze
in.
̶ Plotseling inzicht: je realiseert je ineens een oplossing na een tijd over het probleem nagedacht te
hebben.
8.8 – Hoe kan je goede keuzes maken?
Hoe meer keuzes, hoe beter. Maar té veel keuzes kan ook weer stressvol zijn. Maximizers zijn mensen die lang
doen over beslissingen nemen en vervolgens niet volledig tevreden zijn met het eindbesluit. Tips m.b.t.
besluitvorming:
̶ Stel minimumvereisten: je hoeft niet de allerbeste optie te kiezen om al je doelen te kunnen behalen.
̶ Beloof jezelf dat je je houdt aan de beslissing: onomkeerbaarheid.
̶ Heb realistische verwachtingen: nadelen horen erbij.
̶ Heb een houding van dankbaarheid: focus op het goede dat uit de beslissing is voortgekomen.
Wat is taal?
Taal maakt ons mensen anders dan andere soorten. Er bestaan > 4.000 talen waarin mensen kunnen praten,
schrijven, lezen, etc. Taal stelt ons in staat om in complexe samenlevingen te leven, want door taal kunnen we
de geschiedenis, regels, normen en waarden van onze cultuur leren.
8.9 – Taal is een communicatiesysteem die geluiden en symbolen gebruikt
Taal: een communicatiesysteem die geluiden en symbolen gebruikt aan de hand van grammaticale regels. Taal
kan gezien worden als hiërarchie: fonemen < morfemen < zinsdelen < zinnen.
̶ Fonemen: de bouwblokken van taal; klanken.
̶ Morfemen: een woord met eigen betekenis (zelfstandig naamwoord) of een deel van een woord met
eigen betekenis (voor- of achtervoegsels).
Syntaxis: het systeem van een taal met regels die bepalen hoe woorden gecombineerd worden tot zinsdelen en
hoe zinsdelen zinnen kunnen vormen.
Semantiek: de studie van de betekenissen die ten grondslag liggen aan woorden, zinsdelen en zinnen.
Mensen kunnen spreken door lucht door de stembanden te forceren. Dit gaat als volgt:
De stembanden zijn plooien van slijmvliezen die deel uitmaken van het strottenhoofd/ de ‘stembox’, een
orgaan in de nek. De lucht gaat van de stembanden naar de mondholte. Daar veranderen kaak-, lip- en
tongbewegingen de vorm van de mond en de luchtstroom, waardoor de geluiden die door de stembanden
worden geproduceerd veranderen. Een paar van die klanken zijn fonemen.
Talen verschillen zowel in de woorden die ze gebruiken, in de hoeveelheid fonemen (Engels bevat ong. 40
fonemen en andere talen minder dan 11 of wel meer dan 110) en in de patronen van morfemen in zinnen.
3
, Afasie: taalstoornis, vaak veroorzaakt in de linker hersenhelft. Leidt tot tekorten in taalbegrip en -productie.
̶ Patiënten met expressieve afasie of Broca’s afasie kunnen over het algemeen begrijpen wat mensen
tegen hen zeggen en hun lippen bewegen, maar kunnen geen uitspreken.
̶ Wernickes gebied: gebied in de linker hersenhelft waar de temporale en pariëtale kwabben elkaar
ontmoeten. Beschadiging aan dit gebied kan leiden tot receptieve afasie of Wernickes afasie waarbij
patiënten wel woorden uit kunnen spreken, maar de betekenis nergens op slaat.
̶ Globale afasie: de patiënt kan taal niet produceren én niet begrijpen.
Voor ongeveer 90% van de mensen is de linker hersenhelft het belangrijkst voor taal. De rechter hersenhelft
regelt tevens het ritme van spraak en interpreteert wat er wordt gezegd.
Linguïstische relativiteitstheorie (Whorf): taal bepaalt het denken, want je kunt alleen denken door taal. Deze
theorie blijkt niet volledig correct, want ook zonder taal kun je al complexe gedachten hebben (bijv.
prelinguïstische baby’s). Taal beïnvloedt het denken eerder dan dat het bepaalt (bijv. seksistische taal
gebruiken kan boze gedachten oproepen).
8.10 – Taal ontwikkelt op een ordelijke manier
De vroege interactie tussen baby en verzorger zijn cruciaal voor het begrijpen van elkaar en in staat zijn om te
communiceren d.m.v. taal, want kinderen begrijpen dat sprekers meestal denken aan hetgeen waar ze naar
kijken. De taal die de moeder van de baby spreekt tijdens de zwangerschap heeft tevens ook invloed op de
taalvoorkeur van het kind.
De stadia waarop taal ontwikkelt zijn voor elk individu redelijk vergelijkbaar:
1. Geluiden als huilen, eten, ademen, etc. eerste maanden
2. Lachen en koeren na drie tot vijf maanden
3. Babbelen na vijf tot zeven maanden
4. Babbelen in lettergrepen (ba-ba-ba) na zeven tot acht maanden
5. Eerste woordjes na een jaar
6. Woorden samenvoegen tot mini zinnen
met enigszins logische syntaxis
(telegrafische toespraak) na 18-24 maanden
Na ongeveer zes maanden kan een baby alle fonemen van een taal onderscheiden. Na enkele maanden
blootstelling aan hun eigen taal, verliezen baby’s het vermogen om verschillen te vinden tussen geluiden die er
in hun taal niet toe doen. Dit kan het lastig maken om later een andere taal te leren.
Als kinderen grammatica regels leren, generaliseren ze deze naar alle woorden en maken ze foutjes, zoals -ed
toevoegen aan elk voltooid deelwoord (runned, holded, etc.). Later leren ze deze uitzonderingen.
8.11 – Er is een aangeboren capaciteit voor taal
Mensen hoeven taal niet te zien of horen om het te kunnen leren (dove en blinde mensen kennen taal ook).
Volgens de linguïst Chomsky zijn alle talen gebaseerd op aangeboren kennis over een verzameling van
universele en linguïstische elementen en relaties. Chomsky onderscheidt twee structuren binnen taal:
̶ Oppervlaktestructuur: het geluid en de volgorde van woorden.
̶ Diepe structuur: de impliciete betekenis van zinnen.
Zo kunnen twee zinnen dezelfde diepe structuur hebben, maar verschillende oppervlakte structuren (bijv. De
dikke kat achtervolgde de rat & De rat werd achtervolgd door de dikke kat).
Niet alleen interactie met je verzorgers, maar ook interactie met andere culturen beïnvloedt taal. Een creoolse
taal is een taal die evolueert in de loop der tijd door vermenging van bestaande talen, bijv. als gevolg van
kolonisatie. Vaak mengen mensen dan woorden uit elkaars talen tot een pidgin, een creools woord zonder
consistente grammaticale regels.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mnagtegaal. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.86. You're not tied to anything after your purchase.