Dit is een samenvatting van alle belangrijke stof die je nodig hebt voor het tentamen van Strafrecht 2. Het bevat:
- een overzichtelijke samenvatting van alle stof t/m week 7;
- voorbeeld casussen;
- alle verplichte arresten met rechtsregels;
- alle werkgroep opdrachten met antwoorden;
- bij ...
Strafrecht 2 samenvatting
Week 1 - opzet, ontoerekeningsvatbaarheid, culpa in causa bij psychische stoornissen, avas
Herhaling
Voorwaarden voor strafbaarheid:
1. Een gedraging
2. Die aan de bestanddelen van een toepasselijke verbindende delictsomschrijving beantwoordt
3. Die wederrechtelijk is (geen rechtvaardigingsgrond) = element
4. En aan de schuld te wijten (geen schulduitsluitingsgrond) = element
Bij de vier materiële vragen:
1. Kan het ten laste gelegde feit bewezen worden?
2. Welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde feit op?
Hier komen de voorwaarden 1 en 2 aan bod
3. Is de dader strafbaar?
Hier komen de voorwaarden 3 en 4 aan bod
4. Welke straf of maatregel moet worden opgelegd?
Opzet
Opzet = willen en weten van ‘iets’ (van het gevolg van een gedraging, van een gedraging begeleidende omstandigheid).
Dit is niet: had kunnen weten, had moeten weten, had behoren te weten (dit is eventueel culpa).
Schuld = - niet willen, maar wel weten van ‘iets’ (bewuste schuld) of;
- niet willen en niet weten van ‘iets’, maar dat wel behoren te weten, had moeten weten (onbewuste schuld).
Opzet heeft drie kernvragen:
1. Schuldverband: waarop moet opzet gericht zijn?
De hoofdregel is dat opzet betrekking heeft op de bestanddelen die na de opzet in de delictsomschrijving worden genoemd. Er zijn
ook delicten waarbij bestanddelen geobjectiveerd zijn, de opzet hoeft dan niet gericht te zijn op deze bestanddelen.
Voorbeeld: Mishandeling, de dood ten gevolge hebbend (ex. art. 300 lid 1 jo. lid 2 en lid 3 Sr). De opzet is in dit delict gericht op
de mishandeling en niet op de dood, anders was er sprake van doodslag geweest.
2. Betekenis van opzet?
Opzet is altijd willen en weten. Wanneer iemand iets ‘had moeten weten’ is er geen sprake van opzet, maar van culpa. Het willen
en weten kan in verschillende gradaties voorkomen. We kennen verschillende opzetvormen:
a. Opzet als bedoeling (willen domineert)
De dader heeft een vooropgezette bedoeling bij het handelen.
b. Opzet als zekerheids-/noodzakelijkheidsbewustzijn (weten domineert, impliceert willen)
Het was niet de bedoeling van de dader, maar hij weet zeker dat zijn handelen het gevolg zou kunnen laten intreden.
c. Opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn (weten domineert, impliceert willen)
Het was niet de bedoeling van de dader, maar hij weet dat het gevolg hoogstwaarschijnlijk intreedt.
d. Voorwaardelijk opzet.
De dader is zich bewust van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden en hij aanvaardt deze
mogelijkheid, hij neemt het op de koop toe. Dit ligt dicht bij culpa.
3. Hoe is opzet te bewijzen?
Bestanddelen
Bestanddelen die vóor opzet staan zijn meestal geobjectiveerd, en bestanddelen na opzet gesubjectiveerd. Hier is een uitzondering voor:
- ‘…opzettelijk wederrechtelijk…’, de opzet moet op de wederrechtelijkheid gericht zijn.
- ‘…opzettelijk en wederrechtelijk…’, de opzet hoeft niet op de wederrechtelijkheid gericht te zijn.
- Kleurloos opzet = bij het plegen van een strafbaar feit wordt opzet op de wederrechtelijkheid van de gedraging verondersteld
aanwezig te zijn (en hoeft dit dus niet te worden bewezen, ‘opzettelijk en wederrechtelijk’).
Voorbeeld: art. 350 lid 1 Sr. De dader hoeft niet te weten of de bedoeling te hebben gehad de strafwet te overtreden, maar hoeft
alleen wederrechtelijk gehandeld te hebben. De opzet wordt met betrekking tot de wederrechtelijkheid verondersteld aanwezig te
zijn.
- Boos opzet = de verdachte heeft wel opzettelijk de wet gebroken. De verdachte moet dus wetenschap hebben van het feit dat wat
hij doet niet is toegestaan door de wet (dit moet dus worden bewezen, ‘opzettelijk wederrechtelijk’).
Voorbeeld: art. 282 lid 1 Sr. De dader moet weten of de bedoeling hebben gehad de strafwet te overtreden.
Vormen van wederrechtelijkheid:
- Zonder eigen privaat- of publiekrechtelijk(e) recht/bevoegdheid (Remmelink).
- In strijd met het recht (in ruime zin, geschreven en ongeschreven recht).
- Kan per delict verschillen, leer van de facet-wederrechtelijkheid (Van Veen).
Voorwaardelijk opzet
Aan voorwaardelijke opzet worden drie eisen gesteld:
1. (objectieve eis) bestaan van aanmerkelijke kans dat…
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (HIV-arrest).
Voorbeeld: Dat er een aanmerkelijke kans bestaat – onder de gegeven omstandigheden – dat de koffer hard drugs bevatte volgt
uit algemene ervaringsregels.
2. (subjectief/weten) bewustheid van die aanmerkelijke kans dat…
Indien bewustheid niet blijkt uit een verklaring o.i.d., kijken naar ervaringsregels/feiten van algemene bekendheid
(‘normaliteitssyllogisme’, Slaan met pistool).
Voorbeeld: Ieder normaal mens weet dat als je van iemand – in casu een toch relatief vreemde – een koffer meeneemt vanuit
Aruba naar Nederland, er een aanmerkelijke kans bestaat dat deze koffer drugs bevat. De verdachte is een ‘normaal mens’, en
weet dus ook van die kans.
3. (subjectief/willen) bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat…
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg
dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende
gevolg heeft aanvaard (Slaan met pistool). Er kan ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet indien iemand wegens
omstandigheden nader onderzoek moet verrichten, maar dit nalaat (Aanmerkelijke kans).
,Verontschuldigbare dwaling
Met opzet hoort de verwijtbaarheid/schuld als element. Daarom kunnen bij een bewezen ten laste gelegde feit strafuitsluitingsgronden alsnog
bij de derde materiële vraag aan bod komen.
Bij opzet is ‘weten’ van belang. Indien er gedwaald wordt over een bestanddeel waarop het opzet gericht moet zijn, dan kan de opzet niet
worden bewezen. Indien er gedwaald wordt over een geobjectiveerd bestanddeel, dan leidt de dwaling niet tot een obstakel bij het bewijzen
van opzet. Bij culpa is ‘weten’ niet belangrijk, hierdoor is er alleen geen sprake van culpa indien er sprake is van verontschuldigbare
dwaling.
Verschillende vormen van afwezigheid van alle schuld:
- Verontschuldigbare feitelijke dwaling: een vergissing in de feitelijke werkelijkheid, de dader wist niet en kon ook niet weten dat de
handeling strafbaar was.
- Verontschuldigbare rechtsdwaling: wanneer een burger door onwetendheid de wet overtreedt zonder dat daar van hem een verwijt kan
worden gemaakt.
Enkele twijfel over de wet is niet voldoende en er moet een zekere onderzoeksplicht zijn voldaan. Hierbij moet het ingewonnen
advies afkomstig zijn van een persoon of instantie aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de
deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen.
-Verontschuldigbare onmacht: Wanneer van een dader niet kan worden verweten dat hij onder invloed van bepaalde stoffen verkeerde,
bijvoorbeeld door drogering.
- Maximaal te vergen zorg betracht te hebben: van verdachte kan geen verwijt worden gemaakt omdat hij de inspanningen heeft uitgevoerd
die van een normaal mens in de gegeven omstandigheden kunnen worden gevergd.
Voorbeeld AVAS: Y stopt harddrugs in koffer van X. Tenlastelegging:
- Primair is opzettelijk handelen i.s.m. art. 2 Opiumwet, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.
- Subsidiair is niet-opzettelijk handelen i.s.m. art. 2 Opiumwet, namelijk het aanwezig hebben van harddrugs.
X voert AVAS-verweer, wist niet en hoefde niet te weten dat harddrugs in koffer zat. Stel: rechter gelooft dat X het niet wist. De rechter
behandelt eerst primair.
- Bij de eerste materiële vraag is het feit niet te bewijzen, want X weet niet van de drugs (= dwaling) waardoor opzet niet bewezen kan
worden. Einduitspraak is vrijspraak. Of X had moeten weten van drugs (= verontschuldigbare dwaling) is dan irrelevant. X voert AVAS-
verweer, maar de rechter maakt daar ambtshalve bewijsverweer van, omdat het bij het feit bewijzen al misgaat.
Bij secundair, eerste materiële vraag is het feit te bewijzen, want opzettelijk is geen deel van de bestanddelen/tenlastelegging waardoor het
er niet toe doet of X het wel of niet wist. Dwaling staat niet in de weg aan de bewezenverklaring. Bij de derde materiële vraag komt dan de
dwaling aan bod. X wist niet van drugs (= dwaling) en hoefde daarvan ook niet te weten (= verontschuldigbare dwaling). Of X had moeten
weten van drugs is hier dus wél relevant. Pas dan ontbreekt de verwijtbaarheid.
Daarnaast ook nog buitenwettelijke schulduitsluitingsgronden:
- AVAS (afwezigheid van alle schuld)
- Afwezigheid van materiële wederrechtelijkheid
Ontoerekenbaarheid
Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens niet kan worden toegerekend.
Vereisten voor een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid:
1. Is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestesvermogen?
Dit is niet ‘normale’ gemoedstoestanden zoals angst, radeloosheid en kwaadheid.
2. Zo ja, bestaat er een causaal verband tussen stoornis en delict?
3. Zo ja, is dat reden om de dader het gepleegde feit niet toe te rekenen?
Omstandigheden die toerekening van feit aan dader toch redelijk maken waardoor geen art. 39 Sr is culpa in causa. Culpa in causa
is schuld aan de oorzaak, waardoor beroep op art. 39 Sr niet slaagt.
Arrest Tolbert
Verdachte doodt in toestand van psychose een ander.
Een stoornis staat opzet alleen in de weg indien de verdachte tijdens de handeling geen enkel inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en
de mogelijke gevolgen hiervan heeft gehad. Dat de verdachte geen vrijheid van wil had, haalt niet weg dat hij wel inzicht had in de
draagwijdte van zijn handelingen, en hierdoor kan er wel sprake zijn van opzet.
De dader kan wel ontoerekeningsvatbaar zijn, echter haalt dit niet weg dat opzet bewezen kan worden. Uit het feit dat de verdachte de
amfetamine zelf innam en hierdoor het risico nam dat hij gewelddadig kon gaan handelen, kan geen voorwaardelijk opzet opleveren. Het
opzet dient immers gericht te zijn op de dood. Dat de verdachte dit risico nam, kan wel van belang zijn voor ontoerekeningsvatbaarheid.
Dus indien de verdachte tijdens de handeling geen enkel inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen
hiervan heeft gehad, kan opzet niet bewezen worden (geen wilsvrijheid betekent niet gelijk geen inzicht in de draagwijdte).
Indien de verdachte zichzelf vrijwillig in een psychose heeft gebracht is hij verwijtbaar te komen te verkeren in een toestand van
ziekelijke storing en is er geen sprake meer van art. 39 Sr.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid = de rechter heeft de mogelijkheid om een lagere straf tot uitdrukking te brengen als hij dat nodig
vindt en kan ook TBS opleggen om de dader te beschermen van de samenleving.
Bij algehele ontoerekeningsvatbaarheid kan de rechter geen straf opleggen, wel kunnen maatregelen worden opgelegd. Wanneer er een
geestelijke stoornis wordt geconstateerd, maar dit leidt tot het oordeel dat het feit de dader geheel/gedeeltelijk kan worden verweten, heeft de
rechter de mogelijkheid naast straf ook TBS op te leggen, maar het kan ook volstaan met de oplegging van TBS.
,
, Week 1 – werkgroepopdrachten
Vraag 1
C ziet A aan een fiets rommelen en denkt dat hij de fiets wil stelen. Hij loopt op A af en zegt ‘Blijf eens van die fiets af!”. Als C de blik van
A ziet heeft hij gelijk spijt. A begint op C in te slaan waardoor C op de grond valt. A gaat echter door en geeft met ijzeren laarzen nog flinke
schoppen tegen de zijkant van het hoofd van C. Artsen constateren bij C een zware hersenschudding, waarna hij later aan zijn verwondingen
overlijdt. A wordt primair vervolgd wegens doodslag (art. 287 Sr) en subsidiair wegens zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend
(art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr).
A: “Het was absoluut niet mijn bedoeling om C te doden. Ik had misschien wel kunnen weten dat er een behoorlijke kans bestaat dat als je
iemand zo tegen het hoofd schopt, die persoon daaraan overlijdt, maar ja, dat is achteraf.” De rechter hecht geloof aan deze verklaring, zal er
tot een bewezenverklaring gekomen worden?
Antwoord: 1. Primaire feit: er moet opzet zijn op de dood. Hierbij voorwaardelijk opzet uitwerken.
- Aanmerkelijke kans: uit algemene ervaringsregels volgt dat onder de gegeven omstandigheden er een aanmerkelijke kans bestaat
dat iemand doodgaat als je diegene meerdere malen schopt tegen het hoofd met ijzeren laarzen.
- Bewustheid van die aanmerkelijke kans: eerst kijken naar de verklaring van de verdachte, waar de rechter geloof aan hecht en
waar we dus van uit mogen gaan. Dat A niet de bedoeling had C te doden, staat weliswaar aan bewezenverklaring van opzet niet
in de weg: niet de bedoeling hebben de ander te doden, sluit immers niet uit dat hij een minder vergaande vorm van opzet op de
dood heeft, zoals hier voorwaardelijk opzet. Het tweede deel van zijn verklaring (‘had kunnen weten ...’) staat wél een
bewezenverklaring in de weg. Dit deel van de verklaring suggereert dat hij níet wist van de kans dat de ander zou overlijden (maar
dat wel had kunnen/moeten weten). Dan is er geen opzet op de dood, want daarvoor is daadwerkelijke bewustheid van (tenminste)
de aanmerkelijke kans daarop vereist. Zijn verklaring wijst op culpa en staat dus voorwaardelijk opzet in de weg. Vrijspraak.
2. Subsidiaire feit: er moet opzet zijn op het toebrengen van zwaar letsel, wat de dood als gevolg moet hebben. Ook hierbij
voorwaardelijk opzet uitwerken.
- Aanmerkelijke kans: uit algemene ervaringsregels volgt dat onder de gegeven omstandigheden er een aanmerkelijke kans bestaat
dat iemand zwaar letsel overhoudt als je diegene meerdere malen schopt tegen het hoofd met ijzeren laarzen.
- Bewustheid van die aanmerkelijke kans: eerst kijken naar de verklaring van de verdachte, hier kunnen we niets uithalen wat
betreft de mishandeling. Dan normaliteitssyllogisme gebruiken: ieder normaal mens weet dat als je op deze wijze met ijzeren
laarzen tegen iemands hoofd aanschopt, er een aanmerkelijke kans bestaat dat die ander zwaar letsel ‘bekomt’. A is een normaal
mens, dus ook A weet/wist dit ook (is zich bewust).
- Aanvaarding van die aanmerkelijke kans: eerst kijken naar de verklaring van de verdachte, hier kunnen we niets uithalen. De
verrichte gedragingen van A kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het
toebrengen van zwaar letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar letsel heeft aanvaard.
Voorwaardelijk opzet slaagt. Ook de dood is het gevolg daarvan, dus het kan tot een bewezenverklaring komen.
Let op: Dat het van de verdachte niet de bedoeling was om een gevolg te laten intreden, staat opzet niet in de weg. Pas als duidelijk is dat
verdachte zich echt niet bewust was van de kans dat het gevolg zou intreden, staat dit in de weg.
Vraag 2a
A is op vakantie in Aruba, waar zij C ontmoet. Ze hebben een paar keer samen wat gedronken en op de dag van haar terugreis vraagt C haar
om een koffer mee te nemen. Het is de bedoeling dat B, een vriend van C, haar op Schiphol opwacht en de koffer van haar overneemt. A
neemt de koffer mee, zonder te kijken wat er in zit. Op Schiphol wordt de koffer door de douane onderzocht, en er blijkt drie kilo heroïne in
te zitten. A wordt primair vervolgd wegens het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst 1 (art. 2, lid 1, onder A jo. 10, lid 5 Opiumwet) en subsidiair wegens het niet opzettelijk binnen het grondgebied
van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (art. 2, lid 1, onder A jo. 10, lid 1 Opiumwet).
A: “Ik wist niet dat er heroïne in de koffer zat. Dat kon ik ook niet weten, want ik heb de inhoud van de koffer niet onderzocht. Ik heb de
koffer niet eens opengemaakt. Die C zei me dat het om een koffer met bijbels ging.” Zal er tot een bewezenverklaring gekomen worden?
Antwoord: 1. Primaire feit: opzet moet gericht zijn op het binnenvoeren van drugs. Hierbij voorwaardelijk opzet uitwerken.
- Aanmerkelijke kans: onder de gegeven omstandigheden bestaat er een aanmerkelijke kans dat er harddrugs in de koffer zit.
- Bewustheid van die aanmerkelijke kans: eerst kijken naar de verklaring van de verdachte, waarbij niet is gegeven of de rechter
daar geloof aan hecht. Dan normaliteitssyllogisme gebruiken: ieder normaal mens weet dat als je van iemand (in casu een relatief
vreemde) een koffer meeneemt van Aruba naar Nederland, er een aanmerkelijke kans bestaat dat deze koffer drugs bevat. A is een
normaal mens, dus ook A weet/wist dit ook (is zich bewust).
- Aanvaarding van die aanmerkelijke kans: eerst kijken naar de verklaring van de verdachte, hier kunnen we niets uithalen. Door
de koffer onder deze specifieke omstandigheden niet te controleren (wat eenvoudig had gekund) wordt die kans ook aanvaard.
Voorwaardelijk opzet slaagt, dus het kan tot een bewezenverklaring komen.
Let op: Indien de rechter geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte, hoeft deze ook niet meegenomen te worden in de
beoordeling aan voorwaardelijk opzet. Het normaliteitssyllogisme kan dan toegepast worden en bepaald of er sprake is van opzet.
Vraag 2b
Stel, de rechter neemt aan dat A niet wist dat er heroïne in haar koffer zat, aangezien ze ontstellend naïef is. Zal er tot een bewezenverklaring
gekomen worden?
Antwoord: Nu de rechter geloof hecht aan haar verklaring, staat dat voorwaardelijk opzet in de weg. Ze wist niet dat er drugs in de
koffer zat, en was zich dus niet bewust van deze aanmerkelijke kans. Vrijspraak.
2. Subsidiaire feit: Er is voldaan aan de bestanddelen van dit feit, dus dit kan bewezen worden. Dan kijken of zij daarvoor
strafbaar is bij de derde materiële vraag. Ze beroept zich namelijk ook op AVAS verontschuldigbare feitelijke dwaling. De kans
van slagen is klein, want naïviteit sluit verwijtbaarheid niet uit. Het meenemen van spullen vanuit Aruba voor een verder vrij
onbekende man, mag natuurlijk wel, maar brengt een onderzoeksplicht met zich. Die is zij niet nagekomen nu zij de koffer niet
heeft onderzocht. Het zou dus kunnen zijn dat ze wel had moeten weten van de aanmerkelijke kans, wat zorgt dat ze wel strafbaar
is en een beroep op AVAS niet slaagt.
Let op: als de verdachte verklaart iets niet te weten, is dit bij een delict waarbij opzet vereist is een bewijsverweer bij de eerste materiële
vraag en zal dit (als de rechter daar geloof aan hecht) in de weg staan aan voorwaardelijk opzet. Als de verdachte dit verklaart bij een delict
waar opzet niet vereist is zal dit behandeld worden als een beroep op AVAS verontschuldigbare feitelijke dwaling bij de derde materiële
vraag.
Vraag 3
A is het hoofdkantoor van Essent binnengegaan. Op camera’s is te zien dat A op dat tijdstip via de achterdeur van het pand naar binnen gaat.
Hij draagt op dat moment een vergiet of ander soort kom op zijn hoofd en in zijn handen heeft hij een juten zak. De zak lijkt gevuld te zijn
met voorwerpen. Op de beelden is te zien dat A na binnenkomst in het pand de controlekamer binnen gaat. Deze kamer is gevestigd aan de
linkerzijde van het pand en is via de algemene gangen te bereiken. Vervolgens is te zien dat A in het midden van de kamer een deken uit zijn
meegenomen juten zak haalt. Hij legt de deken in het midden van de kamer en legt daarop verschillende voorwerpen die hij uit zijn tas haalt.
Hij haalt meerdere ijzeren voorwerpen uit de tas en legt deze op de deken. A neemt zelf in het midden van de deken plaats en blijft daar
gedurende ongeveer 8 minuten zo zitten, omringt door ijzeren voorwerpen. Vervolgens is te zien dat de deur van de controlekamer opengaat
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Sschrug. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.04. You're not tied to anything after your purchase.