Syntaxis; de manier waarop woorden samen woordgroepen en zinnen vormen. Of de bestudering van de
syntactische eigenschappen van talen.
Typologisch; Een taal die voor bepaalde kenmerken tot hetzelfde type behoort. Bijvoorbeeld omdat hij dezelfde
woordvolgorde heeft.
Beschrijvende grammatica; Een beschrijving van de grammaticale constructies in een taal. Het beschrijven van
hoe een taal wordt gebruikt in een taalgemeenschap.
Prescriptieve grammatica; Een die voorschrijft hoe auteurs menen dat je moet praten.
Substandaard; niet aan de normen van de standaardtaal voldoen.
Mentale grammatica; een grammatica die in de hersenen is opgeslagen en waarmee een spreker een taal kan
produceren die andere sprekers kunnen begrijpen.
Universeel; Ze gelden voor alle talen.
Gepromoveerd; staat verder naar voren in de zin, dus bijvoorbeeld van ‘hij stuurde de brief naar haar op’ naar
‘hij stuurde haar de brief op’
Negatie; Ontkenning
Geslacht; of woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
-> In het huidig Nl alleen enerzijds mannelijk/vrouwelijk en anderzijds onzijdig
Lidwoorden; de, het, een
Indefiniet; dat ze als lidwoord niet de/het hebben, maar een
Relatiefpronomia; Betrekkelijk voornaamwoorden (zoals ‘die’ in ‘de man die ik zie’)
Anaforische pronomia; verwijswoorden (zoals ‘haar’ in ‘Kim en haar vriend’)
Common gender; gemeenschappelijk geslacht, ook wel zijdig of nonneuter genoemd. Je hebt het onzijdig en het
zijdig/ de common gender. Bij onzijdig altijd het en bij zijdig altijd de
Homogeniteit; gelijkheid, eigenschappen die talen gemeen hebben.
Lexicon; woordenlijst (met woorden van verschillende woordklassen)
Glosse; Een letterlijke vertaling van het oorspronkelijke voorbeeld. Elk betekenis dragend onderdeel van het
origineel wordt vertaald, of het nu precies met een Nederlands woord correspondeert of niet. De middelste regel
bij de glos voorbeelden.
Geglosd; vertaald.
Glosse betekenis Nederlands pronomen
1SG Eerste persoon enkelvoud ik
2SG Tweede persoon enkelvoud jij
3SG Derde persoon enkelvoud hij/zij
1PL Eerste persoon meervoud wij
2PL Tweede persoon meervoud jullie
3PL Derde persoon meervoud zij
Nonpast; niet-verledentijd
Lexicale informatie; Een gewone vertaling van de woorden van de oorspronkelijke taal.
Functionele informatie; Betrekking hebbend op de grammaticale functie. (Wordt in de glossen in hoofdletter
weergegeven.)
De dubbele punt; De dubbele punt in een glosse betekent dat je binnen het woord niet iets kan aanwijzen wat
bijvoorbeeld meervoud betekent (als je hebt DEM:PL) De dubbele punt zegt dus dat het woordje iets over een
ander woord zegt. Bijvoorbeeld; die boeken = DEM:PL boeken, het woordje die zegt wat over dat boeken
meervoud zijn.
Het streepje; Een streepje voor of na een stukje functionele informatie in de glosse betekent dat die informatie
aan het woord vastgeplakt zit. Je kunt dan binnen het woord duidelijk aanwijzen waar de functionele informatie
zich bevindt. Bijvoorbeeld Boek-PL zit het in de –en van boeken en vraag-3SG zit het in de –t van vraagt.
Demonstratief; aanwijzend woordje, net als dit, dat, deze
Pluralis; Meervoud
Singularis; Enkelvoud
Affix; Functionele informatie die aan het begin of het eind van een woord vastgeplakt zit, meestal geeft een
streepje dus aan dat er een affix staat.
- Suffix; worden aan het eind van een woord vastgeplakt, zoals –en & -t
- Prefix; worden aan het begin van een woord vastgeplakt, zoals on- & ge-
, Persoon;
- 1e persoon is de spreker of een groep mensen waarbij de spreker hoort (Ik en wij)
- 2e persoon is de aangesprokene (jij en jullie)
- De 3e persoon is is een persoon of groep die noch spreker, noch aangesprokene is (hij/zij/het en zij)
Nummer; Heeft betrekking op het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud (singularis & pluralis)
Inclusief; wij (spreker + aangesprokene)
Exclusief; wij (spreker + derde, dus niet de aangesprokene.)
Gemarkeerd; Er is voor een volgorde een bepaalde context nodig. Bijvoorbeeld ‘De thee dronk Teun, maar het
bier weigerde hij’ Je hebt nu ‘thee dronk teun’ ipv Teun dronk thee.
Ongemarkeerd; de neutrale volgorde. Bijv. ‘Teun dronk thee’ er is geen context nodig.
Hoofdzinnen; Zinnen die volledig op zichzelf staan
Bijzinnen of deelzinnen; zinnen die ingebed zijn in een groter geheel. Teun thee dronk is niet mogelijk als
hoofdzin, maar kan wel als bijzin ‘dat Teun thee dronk’
-> Hoofd- en bijzinnen uit elkaar houden, 4 tests;
1. In bijzinnen staat het werkwoord achteraan, in hoofdzinnen vooraan (meestal in de tweede positie); In
hoofdzinnen staat het werkwoord in principe tussen het subject en object in en in bijzinnen volgt het
werkwoord op het object.
- Als een hoofdzin een hulpwerkwoord bevat staat deze op de tweede positie en staat het
hoofdwerkwoord achteraan.
2. Alle hoofdzinnen hebben een finiet werkwoord, bijzinnen hebben een finiet of een niet-finiet
werkwoord. Elke deelzin die alleen maar een niet-finiet werkwoord bevat moet wel een bijzin zijn.
3. Alleen ingebedde zinnen hebben een voegwoord; hoofdzinnen hebben geen voegwoord. (dat, om,
omdat etc.) deze leiden de deelzin in.
4. Alleen hoofdzinnen kunnen het werkwoord links van het subject hebben.
Finiet werkwoord; werkwoorden die markering hebben voor o.a. tijd en agreement.
Niet finiet werkwoord; hebben geen markering voor tijd, agreement of een andere categorie die we wel bij
finiete werkwoorden aantreffen.
Conditionele zinnen; geven een voorwaarde aan
Imperatieven; bevelende zinnen
Passieve zin; ‘De thee werd gedronken door Teun’
-> 2 eigenschappen van de passief;
1. De passief is het resultaat van promotie van een woordgroep naar de subjectspositie en van degradatie
van het oude subject. Teun is gedegradeerd en thee is gepromoveerd tot subject.
2. De passief wordt gesignaleerd door een verandering van de vorm van het werkwoord.
- Subject van de actieve zin -> gedegradeerd tot in een door-PP of weggelaten
- Object van de actieve zin -> gepromoveerd tot subject van de passieve zin
- Werkwoord van de actieve zin -> hulpwerkwoord worden (of zijn) + participium van het perfectum.
Actieve zin; ‘Teun dronk de thee’
Ingebedde zinnen; zinnen die in een andere zin zitten. Bijvoorbeeld ‘Jouw stelling [dat kim Teun niet mag]
verbaast mij enorm’ of ‘[Dat de koffie op is] is mijn schuld niet’
Recursie; Je kan zinnen tot in het oneindige in elkaar in bedden. Het is door recursie nooit mogelijk om de
langste zin te maken.
Structuurafhankelijk; De regels van de syntaxis van alle talen maken gebruik van een structuur.
Distributie; De positie van een woord in de zin. Om te bepalen bij welke woordklasse een woord hoort moet je
opzoek gaan naar posities die alleen maar door leden van een bepaalde woordklasse ingenomen kunnen worden.
Vorm; De vorm die een woord in verschillende situaties kan aannemen. Bijvoorbeeld het werkwoord slapen kan
ook de vorm slaapt aannemen, maar het naamwoord slapen kan dit niet.
Taalkundige criteria voor het identificeren van woordklassen.
Vorm; Wat zijn de vormen die het woord kan aannemen?
Distributie; Waar in een woordgroep of zin komt het woord voor?
Functie; Wat is de bijdrage van het woord in de woordgroep of de zin?
Morfologie; de leer van de woordvorming.
Intransitieve werkwoorden; werkwoorden met maar 1 participant of argument.
Transitieve werkwoorden; predikaten die twee participanten hebben.
Ditransitieve werkwoorden; je hebt hierbij 3
- Iemand die de handeling verricht (subject)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller erpit. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.48. You're not tied to anything after your purchase.