Samenvatting van het boek "Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw" van Mooijaart en van der Wal. Inclusief antwoorden op de vragen achterin het boek en de vertalingen van de teksten.
What is this? Bad notes? Just write something to write something?
By: sanneschipper • 7 year ago
By: roosloef • 7 year ago
By: britimmink • 7 year ago
Translated by Google
yes just fine.
By: liekske94 • 8 year ago
Seller
Follow
mariekevanheuven
Reviews received
Content preview
Samenvatting boek “Nederlands van Middeleeuwen tot
Gouden Eeuw”
Het lezen van Middelnederlands
1. Lees door afwijkende spelling heen door hardop te lezen. In het modern
Nederlands gebruiken we een standaardspelling, maar die bestond in de
Middeleeuwen niet. Een woord als maagd werd soms als maghet
geschreven, soms als maegt, maar ook wel eens als magt, maget, magd,
mecht of nog weer anders. Dat kan lastig zijn, maar als je zinnen hardop
voorleest (voor jezelf, of voor anderen) valt dat probleem vaak weg.
Nog iets lastiger is dat de spelling vooral de klanken weergeeft: daardoor
worden woorden vaak aaneengeschreven. Bijvoorbeeld: Dats over menich
jaer ghesciet: Dats als ‘dat is’. Maar lastiger is: Mochtire an winnen, voor
‘Mocht hi er an winnen’: ‘kon hij er beter van worden’. Maar ook hier helpt
hardop lezen!
Soms zijn klanken ook versmolten, bijvoorbeeld in: Sidi in huus? Hier is sidi
een versmelting van ‘sijt gi’ (of: ‘bent u’), wat trouwens in verschillende
dialecten nog steeds zo gezegd wordt (sidi, of side). Zie Mooijaart & Van
der Wal, hfst. 2.
2. Gebruik het woordenboek. Voor het Middelnederlands is er een
afzonderlijk en voortreffelijk woordenboek: het Middelnederlandsch
Woordenboek (MNW) van J. Verdam dat je online kunt raadplegen in de
GTB: de Geïntegreerde Taalbank (http://gtb.inl.nl/). De GTB heeft een
goede help-functie, maar we bespreken het MNW ook tijdens college. Je
hebt het Woordenboek der Nederlandse Taal, dat ook in de GTB is
opgenomen, al in eerdere cursussen leren kennen.
3. Zoek naar naamvallen, en bepaal wat hun functie is. Naamvallen
werden in het Middelnederlands veel gebruikt, maar de constructies zijn
vaak minder complex dan in het vroegmodern Nederlands. Naamvallen
laten over het algemeen goed zien wat de functie van een zinsdeel is
(eerste naamval: onderwerp, derde naamval: meewerkend voorwerp,
vierde naamval: lijdend voorwerp) of wat de relatie tussen woorden is
(bezitsrelatie: tweede naamval: des coninx sone: ‘zoon van de koning’).
Zie Mooijaart & Van der Wal, hfst. 3 en 4.
4. Zoek het onderwerp en gezegde van een zin. Vooral de werkwoorden
stellen je nog wel eens voor problemen: in het Middelnederlands wordt de
aanvoegende wijs nog vaak gehanteerd (zoals in ‘Leve de koning’). Je
ontleedvaardigheden om gezegde en onderwerp te vinden komen hier
goed van pas. Lastig zijn ook sommige sterke werkwoorden (die zich
inmiddels tot zwakke werkwoorden ontwikkeld hebben): bv. si loech: ‘zij
lachte’. Zie Mooijaart & Van der Wal, hfst. 5 en 6.
5. Wees bedacht op de bijzonderheden van de voornaamwoorden: het
persoonlijk voornaamwoord tweede persoon enkelvoud is du: ‘jij’. Het
meervoud (persoonlijk voornaamwoord tweede persoon) is ghi: ‘jullie’. Dat
is ook de beleefdheidsvorm (dus: ‘jullie’) De aanwijzende
,voornaamwoorden die en dat worden ook als lidwoord gebruikt (een apart
lidwoord bestaat nog niet). Die coninc betekent ‘de koning’ of ‘die koning’,
afhankelijk van de context. Zie Mooijaart & Van der Wal, hfst. 3.
6. Wees bedacht op de dubbele ontkenning: en of ne voor het werkwoord,
en niet, nooit, niemand, enz. verderop in de zin, bijvoorbeeld: dies en
mochti niet ontgaen: ‘daaraan kun je niet ontkomen’.
Lastig zijn zinnen als de volgende: Hi en wilde no hi en mochte dies
emmer niet gheloven, hi en saecht met zinen oghen (‘hij wilde en hij kon
het maar niet geloven, of hij moest het met eigen ogen zien’). Het gaat
dan vooral om het stukje: hi en saecht met zinen oghen, ‘tenzij hij het
met zijn eigen ogen zag’. Zie Mooijaart & Van der Wal, hfst. 7.
H.1. De oudere stadia van het Nederlands
Het Nederlands beslaat ongeveer 14 eeuwen.
Na een eerste periode waaruit maar enkele woorden bewaard zijn
gebleven, begint met een psalmvertaling uit de 10e eeuw
(Wachtendonckse psalmen) de overlevering van onze taal in wat langere
teksten. Hebban olla vogala (eerste helft 12e eeuw) is niet het oudste
zinnetje!
Veranderingen vinden plaats op verschillende niveaus van de taal;
fonologie
lexicale veranderingen wijzigingen in de woordenschat
lexicaal semantische veranderingen woorden die van betekenis
veranderen
morfologische verandering woordflexie
syntactische verandering bijv. verandering in zinsvolgorde
Mogelijkheden datering:
Interne factoren (taalkenmerken) periodisering van Westgermaanse
talen: de oudste taalfase wordt Oudnederlands genoemd (en Oudengels
en Oudhoogduits). Het begin van deze oudste taalfase kan men situeren in
de periode dat deze Germaanse dialecten voldoende van elkaar gingen
verschillen om als aparte taal beschouwd te worden. Dat was nog voor de
schriftelijke overlevering, rond 600.
- Externe factoren (cultuurhistorisch) Datering van de eerste teksten in
die talen als beginpunt te nemen. Aangezien die teksten een verschillende
ouderdom hebben, lopen de beginpunten van het Oudnederlands,
Oudengels en Oudhoogduits in dit geval uiteen. Het einde van deze
periode wordt meestal bepaald op 1100-1150-1200 wordt gerelateerd
aan een taalkenmerk: verzwakking van de vocalen in de onbeklemtoonde
syllaben. begin Middelnederlands, Middelengels, Middelhoogduits.
In de Middeleeuwen werden de genoemde talen vaak aangeduid met de
term ‘volkstaal’ in tegenstelling tot het Latijn als taal van de wetenschap
en de kerk. In het Middelnederlands gebruikte men voor de taal van de
Nederlanden de benamingen Diets en Duuts. Dit zijn twee dialectvarianten
van een woord dat oorspronkelijk ‘volks’ betekende.
Nieuwnederlands:
1500-1700 1700-1900 1900-HEDEN
Vroegnieuwnederlands Nieuwnederlands Modern Nederlands
Middelnederlands is in feite een verzamelnaam voor de dialecten die in de
periode van ongeveer 1100/1200 tot 1500 gesproken en geschreven
werden in het Nederlandse taalgebied (huidige NL en Vlaams-België).
Middelnederlands is een verzameling Frankische dialecten, behalve het
oostelijk Middelnederlands, dat een Saksisch dialect is. Het Fries hoort er,
als aparte taal, niet bij.
Dialectverschillen binnen Middelnederlands
Vlaams; ‘ebbe’ ‘uis’ ‘oec’ wegval (procope) van –h aan het begin van
een woord. Ook hypercorrectie van de –h.
‘cleen’ ipv ‘clein’.
Brabants; ‘aldos’ ipv ‘aldus’. ‘vrocht’ ipv ‘vrucht’. ‘lost’ ipv ‘lust’. ‘vuerde’
ipv ‘voerde’. ‘guet’ ipv ‘goet’. ‘gruen’ ipv ‘groen’.
Limburgs; ‘ich’ ipv ‘ik’. ‘mich’ ipv ‘mij’. ‘eyn’ ipv ‘een’. ‘gedoen’ ipv
‘gedaan’. ‘joer’ ipv ‘jaer’. ‘verstoen’ ipv ‘verstaen’
Hollands; ‘mit’ ipv ‘met’. ‘wit’ ipv ‘wet’. ‘after’ ipv ‘achter’. ‘stift’ ipv
‘sticht’.
Oostelijke dialecten; ‘breve’ ipv ‘brieve’. ‘leef’ ipv ‘lief’. ‘gold’ ipv
‘goud’. ‘holt’ ipv ‘hout’.
Chronologische verschillen binnen Middelnederlands
Een verdergaande reductie van de onbeklemtoonde syllaben vond in de
loop van het Middelnederlands plaats en hield syllabeverlies in. Zo vindt
men bijv. naast de oorspronkelijke vormen coppe, latte, pitte, here,
vrouwe, later ook cop, lat, pit, heer, vrouw.
,De Nieuwnederlandse periode wordt gekenmerkt door het ontstaan van
een standaardtaal, naast alle dialecten. standaardisering.
Standaardiseringsproces vooral in het noorden. Bij standaardisering
onderscheiden we verschillende aspecten: selectie, codificatie, functie-
uitbreiding en acceptatie.
OPDRACHTEN
1. Welke vijf (groepen) dialecten zijn er in het Middelnederlands? Bepaal
met behulp van bovengenoemde kenmerken bij welk dialect de volgende
regels thuishoren:
Brabants, Limburgs, Vlaams, Oostelijke dialecten, Hollands.
a. een oem mit sine nifte = Hollands
b. up den oec staet eene kercke = Vlaams
c. een old mensce is een wiis mensce = Oostelijke dialecten
d. int joer onses heeren MCCXIII = Limburgs
e. aldos gruetede hi hare: salut = Brabants
2. Bestudeer de periodiseringsschema’s van het Nederlands.
a. Op grond van welke twee soorten criteria deelt men een taal in periodes
in?
Op grond van externe, cultuurhistorische factoren en interne factoren, dus
taalkenmerken.
b. Wat is het bezwaar van dergelijke indelingen? En wat het nut?
Bezwaar: er zijn geen scherpe grenzen te trekken. Nut: omdat de taal
steeds verandert, moet men verschillende periodes onderscheiden. Het is
belangrijk dat dit beargumenteerd gebeurt, en dat er enige uniformiteit bij
die indeling is (bijv. in grammatica’s en woordenboeken).
H.2. Spelling- en klankvariatie
Spellingverschil wijst vaak op een klankverschil.
R-metathesis de r voor de een korte vocaal verschuift van positie,
namelijk, na de vocaal. Kerst ipv Christ, terden ipv treden, verde ipv vrede.
Klankverandering verbreidt zich vaak per woord (lexicale diffusie).
, De Middelnederlandse spelling wordt getypeerd als fonetisch en weinig
systematisch.
Nu geldt het ‘principe van de gelijkvormigheid’, ‘land’ wordt als land
gespeld omdat het in overeenstemming moet zijn met het meervoud;
lanDen.
Ook geldt het ‘principe van de analogie’ ‘hij vindt’ naar analogie van
‘hij woont’.
In het Middelnederlands worden reductie- en assimilatieverschijnselen
vaak in de spelling weergegeven. Reductie = het weglaten van klanken
(hanschoen). Assimilatie = het aan elkaar aanpassen of gelijk worden
van klanken die op elkaar volgen. (‘onbeleefd’ uitspraak ‘ombeleefd’, de
n wordt de m onder invloed van de volgende b ; huizwerk) In het MNL zien
we dit in geschreven taal terug huysfrou, onttoen.
Epenthese = invoegen van een overgangsklank. (arem, herefst, alder,
sijnder)
In het Vroegnieuwnederlands doet zich de e-apocope voor bij
substantieven en werkwoordsvormen. (leer ipv leere, bed ipv bedde).
Clisis = woorden die tijdens het spreken een geheel vormen, worden ook
aan elkaar geschreven.
Proclisis = clisis aan het begin van het woord (khep ipv ik heb, tien ipv te
dien, darme ipv die arme, smenschen ipv des menschen)
Enclisis = clisis aan het eind van het woord (int ipv in dat, metten ipv met
den, opt ipv op het)
Woorden kunnen in het MNL en VNL in heel verschillende gedaantes
voorkomen.
H.3. Het nominale flexiesysteem in het
Middelnederlands
Het MNL is een taal met naamval systemen (flexie). Essentieel voor het
naamval systeem is dat de vorm van een zelfstandig naamwoord (en
daarmee corresponderend ook van het bijvoeglijk naamwoord, aanwijzend
voornaamwoord of lidwoord en het bezittelijk voornaamwoord) verandert,
wanneer het woord een andere functie dan het onderwerp in de zin
vervult. Hetzelfde is het geval bij persoonlijke voornaamwoorden.
Het MNL kent, net zoals het huidige Duits, een systeem van 4 naamvallen:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariekevanheuven. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.