Voedingsleer samenvatting hoofdfase semester 2 periode 1
Week 1: Diabetes mellitus
Ketonen en ketose
Ketonzuurproductie vindt plaats in de cel plaatst in het mitochondrium. Het glucose zit
buiten de cel als het lichaam ontregeld is, het zit dan in de bloedbaan. Omdat het niet in de
cel kan om energie te produceren maakt het lichaam gebruik van de ketonzuurproductie.
(Reacties vanaf acetyl-CoA vinden in het mitochondrium plaatst)
In de cel is er glucose nodig en wordt vanuit boven naar beneden naar de CZC
getransporteerd zodat er op het eind ATP geproduceerd wordt. Als er geen glucose is gaat
het lichaam op vetten over. De vetzuren worden dan omgezet tot Acetyl-CoA. Acetyl-CoA
gaat dan de CZC in. Maar Acetyl-Coa moet dan binden met oxaalazijnzuur om samen de CZC
in te gaan.
Omdat er minder glucose ook minder oxaalzijnzuur, dit kan bijgemaakt worden door
glucogene aminozuren (spiermassa). Alleen iwl het lichaam niet te veel lichaams eiwit
verliezen.
Bij een tekort aan oxaalazijnzuur
Acetyl-CoA gaat dan een alternatieve route lopen
Kan 1 CZC kan niet i.v.m. oxaalazijnzuur
Kan 2 vetzuren, ga je niet doen want hebt te kort aan brandstof
3 weg is vorming van ketonlichamen uit 2 acetyl-CoA vormen samen aceto-acetyl-CoA
- Daaraan wordt nog een acetyl-CoA gekoppeld
- waarmee een stofje met 6 C-atomen ontstaat
- waaruit de ketonlichamen ontstaan
Lange termijn zorgt voor overlijden
Patiënten met DM1 meer ketonen omdat ..
Geen insuline → glucose kan de cel niet in → daardoor ontstaat er een te kort aan brandstof
in de cel en wordt er te kort glucose en wordt er gesteund op vetzuur verbranding → maar
wil je die vetzuren verbranden heb je toch een beetje glucose nodig om oxaalazijnzuur aan
te maken dat is er niet dus Acetyl-Coa kan niet de CZC in → gaat ketonlichamen produceren.
Hoe herken je ketoacidose?
Ketoacidose = een verzuring van je bloed door ketonen.
- Je hebt dorst en moet veel plassen
- Je hebt hoofdpijn en bent moe of slaperig
- Droge tong en huid
- Buikpijn en spierpijn
- Misselijk en/of braken
- Lichaam droog uit (door veel plassen en braken)
- Snellere ademhaling en zoet ruikende adem (acetongeur)
- Verwijde pupillen en wazig zicht
- Kinderen kunnen ineens gaan bedplassen, last krijgen van buikpijn of huilerig
worden.
- Te veel → coma of dood (maar dat is echt mega extreem)
Vet verbranden inplaats van glucose heet ook ketose. Afvallen voor mensen met DM1 komt
Doordat ze snel vet verbranden, daarnaast kunnen de ketonen ook tot verzuring leiden.
Waarom treedt ketonlichaamvorming op?: Omdat er bij vasten onvoldoende glucose
beschikbaar is. Dit is ook het geval bij diabetes bijvoorbeeld geen glucose kunnen opnemen
door ontbreken insuline.
,Als het vasten aanhoudt, het lichaam vind een manier om
het vet gebruiken als brandstof voor de hersenen. Het past zich aan door acetyl-CoA’s te
combineren waardoor er ketonen ontstaan. Het voorziet bijna de gehele behoefte van het
centrale zenuwstelsel.Maar toch zijn er delen die alleen op glucose werken, dus blijft het
lichaam eiwitten afbreken, maar dan in een langzamer tempo. Een keton dat een zuurgroep
( -COOH) bevat een ketonzuur. Zitten normaal ook in het bloed, maar wanneer de
concentratie hoger wordt, verlaagd de pH van het bloed = ketonacidose (verzuring bloed)
Dit kan leiden tot denaturatie van eiwitten, een vieze adem en verlies van eetlust.
Waarde onder de 0,6 mmol maar mag ook tussen 0,6 en 1.5, bij 1.5-3 mmol moet je je
zorgen gaan maken en bij > 3 mmol moet je direct naar ziekenhuis.
Wanneer treedt ketonlichaam vorming op?
- Bij koolhydraat-deficiënt dieet
- Bijvoorbeeld atikins en Cambridge dieet.
- Bij langdurig vasten
- Ca 4 dagen of langer (dan ook KH deficiëntie)
- Bij onbehandelde diabetes
- Hoge bloedsuiker, ruim voldoende KH maar dit kan de lichaamscellen niet in door
onvoldoende werkende insuline.
Gevolgen: misselijk,, moe, obstipatie, verhoging zuur, zuur mondgeur.
Ketonlichamen uitademen maar ook door
nieren en urine.
Voedingsvezels:
Vezel richtlijn→ 14 gram per 1000 calorieën
NDF Voedingsrichtlijn:
‘’Voedingsvezels zijn niet-verteerbare koolhydraten. Ze worden niet verteerd door het
lichaam, maar sommige vezels kunnen wel worden afgebroken door bacteriën in de darmen.
De stoffen die daarbij vrijkomen kunnen vervolgens door het lichaam worden opgenomen.
Op die manier kunnen vezels wel energie leveren, of andere stoffen die het lichaam nodig
heeft.
In de Nederlandse Richtlijn voor de vezelconsumptie uit 2006 wordt geadviseerd om 30 tot 40 gram
vezels per dag te consumeren. De gemiddelde inname in Nederland ligt hier ruim onder, op 20 gram
per dag. Vezels komen van nature voor in veel verschillende plantaardige voedingsproducten, zoals
groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, ontbijtgranen, peulvruchten, knollen, zaden, pitten en
noten. vezelrijke producten voor stabielere bloedglucosespiegels en voor een verbetering in HbA1c.
Pas positief effect bij inname van 30 gram vezels per dag. (wel meer onderzoek nodig)
Volkoren graanproducten zijn rijk aan vezels, omdat ze worden gemaakt van de hele
(vermalen) graankorrel. De hoeveelheid vezels in volkorenproducten kan verschillen.
Volkorenbrood mag alleen volkoren worden genoemd wanneer het gemaakt is van 100%
volkorenmeel. Voor crackers, ontbijtkoek, beschuit, knäckebröd en pasta geldt dat ze al
volkoren mogen worden genoemd wanneer er 50% volkorenmeel in zit.
Het innemen van voedingsvezel is geassocieerd met een lager risico op diabetes type 2.
Iedere 10 gram vezel per dag meer wordt geassocieerd met 9% lager risico op diabetes type
2. Bij volwassen met diabetes laten onderzoeken zien dat vezelrijke maaltijden voor stabielere
bloedglucosespiegels zorgen in vergelijking met maaltijden die minder vezels bevatten.
,Glykemische index en glykemische last
De glykemische index (GI) → is een manier om voedingsmiddelen te rangschikken op basis
van glucoserespons. De GI wordt gedefinieerd als de stijging van de glucosespiegel
gedurende twee uur na de consumptie van 50 gram koolhydraten. Dit wordt vervolgens
uitgedrukt als percentage ten opzichte van witbrood of glucose.
• Een voedingsmiddel met een lage GI (<55) leidt tot een langzame en minder hoge
stijging van de glucosespiegel.
• Een voedingsmiddel met een hoge GI (>70) geeft een snellere en hogere stijging van
de glucosespiegel.
Bij diabetesdieetadvisering kan uitleg gegeven worden over de GI, maar goede interpretatie
van de GI is complex. Zo worden er verschillende definities en berekeningen gehanteerd,
waardoor het onduidelijk is wat de GI van sommige producten precies is. Daarnaast wordt
het effect op de glucosespiegel beïnvloed door de bereiding van producten, de combinatie
met andere voedingsmiddelen waarin het wordt gegeten, maar ook door verschillen tussen
personen.
De Glykemische last (GL) → De GI gaat uit van gemiddelden bij blootstelling van 50 gram van een
bepaald voedingsmiddel. Het is daarom lastig om deze maat in de praktijk toe te passen. Bij de
glykemische load of glykemische last (GL) wordt ook rekening gehouden met de hoeveelheid
koolhydraten die gegeten wordt. De GL is als volgt te berekenen:
• GL = (hoeveelheid koolhydraat in een portie*GI)/100.
• Een hoge GL is groter of gelijk aan 20;
• Een lage GL is kleiner of gelijk aan 10
→ Meta-analyses van cohortstudies geven aan dat mensen die veel producten eten met een
hoge GI een hoger risico hebben op diabetes type 2.
→ Ook voor een hoge glykemische load wordt een associatie met een hoger risico op
diabetes type 2 gevonden.
Gluten en DM1
Coeliakie komt vaker voor bij mensen met diabetes type 1: vijf van de
honderd mensen met diabetes type 1 hebben ook coeliakie. Dat komt omdat
beide aandoeningen te maken hebben met het afweersysteem (auto-
immuunziekte). Iemand kan eerst diabetes krijgen en daarna coeliakie, of
andersom. Mogelijk is het uit te stellen door kinderen in de eerste 3 maanden
geen gluten te geven.
Coeliakie heet ook wel glutenintolerantie. Gluten zijn een groep eiwitten die van
nature voorkomen in bepaalde granen, zoals tarwe, rogge, gerst en spelt.
Als je glutenintolerant bent en toch producten met gluten eet, dan raakt het
slijmvlies van je dunne darm beschadigd. Hierdoor kunnen je darmen minder
goed hun werk doen, en daar kan je behoorlijk ziek van worden.
Aanleg Kinderen met HLA-genen hebben meestal eerder antilichamen voor coeliakie in hun bloed
dan antilichamen voor diabetes. Dat lijkt vreemd, omdat de meeste kinderen eerst de diagnose
diabetes krijgen. Maar blijkbaar is de coeliakie vaak al eerder in ontwikkeling dan de diabetes. Je
merkt het pas als je ziek wordt.
, DM1 en sport en beweging
Over het algemeen in het zo dat duursporten (denk aan wandelen, fietsen, zwemmen)
zorgen voor een verlaging van bloedglucosewaarden, terwijl krachttraining of een intensieve
intervaltraining kan zorgen voor een verhoging van bloedglucosewaarden. (heeft te maken
met hormonen)
Stresshormonen, zoals we allemaal wel kennen in de vorm van adrenaline, zorgen
voor een verhoging van glucosewaarden. Oppassen, geeft je insuline en ga je dan
hardlopen kan je bloedsuiker extra hard dalen omdat insuline extra goed gaat
werken. Kijk naar de oorzaak en probeer daar dan een aanpak voor te verzinnen. Bij
15-20 mmol is het verstandig om niet te gaan sporten. Gevolg zou zijn ketoacidose.
Pieken na afloop: De koolhydraten die je tijdens het sporten eet of drinkt kunnen
later 'vrijkomen', omdat de afgifte daarvan tijdens het sporten vaak vertraagd is. Dit
komt door verlaagde actieve insuline.
Oplossing: spuit na sporten wat extra insuline, ook al zit je op dat moment laag. Ook
kan een langzame cooling down helpen.
Aanpassen van voeding en insuline heet zelfregulatie. Hogere insulinegevoeligheid
kan tot 48 uur aanhouden. (controleer niet alleen voor en direct na maar ook tot 48
uur daarna dus) Spuit juist in de delen die je niet gaat trainen want die delen zorgen
voor meer activiteit en verhoogde kans op een hypo. Neem tijdens het sporten altijd
snel opneembare suikers mee. (vertel medesporters over hypo voor als je
bewusteloos raakt. (stop als je hypo voelt trillen, moe, zweten, bleek, duizelig en
wazig)
Zelfcontrole is noodzakelijk, net als het bijhouden van een logboek en het bespreken
van de gegevens met je arts en diabetesverpleegkundige. In het algemeen geldt dat
bij inspanning 1 tot 2 uur na injectie van een kortwerkende insuline , de dosis ervan
met 10 tot 50 procent verlaagd kan worden. Daarnaast zijn er naarmate je je langer
en/of intensiever inspant, meer koolhydraten nodig.
Bouw het langzaam en rustig op, doe geen levensgevaarlijke sporten als zwemmen, duiken,
kanoen en roeien. Als je dan een hypo krijgt en er is niemand bij of je raakt buiten
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller cdvanrooijen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.70. You're not tied to anything after your purchase.