1. kan in het werkterrein van de natuurwetenschap Fysiologie
beschrijven
de fysiologie bestudeert de levende natuur, de fysiologie
beperkt zich tot de stoffelijke aspecten van de levende
natuurlijk (lichamelijk), de fysiologie richt zich op de
levensprocessen. Ze houden zich bezig met het beschrijven,
verklaren en voorspellen van verschijnselen die zich voordoen
in de natuur. Binnen de fysiologie kan men waarnemingen
verrichten door het uitvoeren van experimenten in een
laboratorium, maar ook door het observeren van planten en
dieren in de natuur of van mensen tijdens hun dagelijkse
bezigheden.
2. kan het principe van natuurwetenschappelijk onderzoek uitleggen
aan de hand van de empirische cyclus
Binnen de fysiologie kan men waarnemingen verrichten door
het uitvoeren van experimenten in een laboratorium, maar
ook door het observeren van planten en dieren in de natuur of
van mensen tijdens hun dagelijkse bezigheden. Dit stelt
andere onderzoekers in staat de betrouwbaarheid van de
waarnemingen te beoordelen en desgewenst het onderzoek te
herhalen. Vervolgens probeert de onderzoeker op grond van
zijn waarnemingen conclusies te trekken. Deze conclusies
worden zodanig geformuleerd dat zij aan de hand van nieuwe
waarnemingen kunnen worden getoetst. Ook kunnen zij
aanleiding geven tot nieuwe veronderstellingen, die zich op
hun beurt weer lenen voor toetsing.
Verzamelen van gegevens analyse van gegevens
conclusies vraagstelling hypothese theorie
onderzoeksopzet (en zo door) of:
Verzamelen van gegevens analyse van gegevens
conclusies toepassingen
3. kan de organisatieniveaus binnen het menselijk lichaam beschrijven
Van groot naar klein in de organisatieniveaus: molecuul,
organel, cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel :
- Moleculair niveau: wanneer je het menselijk lichaam ziet als
een verzameling ruimten die gevuld zijn met water dan zie
je op moleculair niveau dat de meeste fysiologische
, processen zich afspelen tussen stoffen die in het water zijn
opgelost. De stoffen die slecht in water oplossen (apolair &
hydrofoob/lipofiel) die vormen de wanden tussen de
verschillende ruimten waarin de fysiologische processen
zich afspelen. Levende organismen bestaan, behalve uit
water, voornamelijk uit moleculen van organische stoffen
(moleculen opgebouwd uit ketens van koolstofatomen).
Belangrijkste categorieen van organische stoffen in het
lichaam van mens en dier zijn eiwitten, lipide, koolhydraten
en stikstofhoudende basen. DNA en RNA (nucleinezuren)
zijn opgebouwd uit ketens die bestaan uit stikstofhoudende
basen, koolhydraten en fosfaatgroepen.
- Cellulair niveau: de cel wordt meestal beschouwd als de
kleinste eenheid van levende materie. Er zijn eencellige
organismen (bacterien) en meercellige organismen,
meercellig organisme is te beschouwen als een
gemeenschap van cellen die gecoordineerd samenwerken
en zodoende profiteren van elkaars aanwezigheid. Cellen
kunnen differentieren en daardoor kunnen meercellige
organismen functioneren in verschillende omstandigheden.
Specialisatie in 1 functie leidt wel tot het verlies van andere
functies. Een cel wordt van de buitenwereld gescheiden
door de celmembraan, daarbinnen zit het cytoplasma
(stroperige vloeistof), in het cytoplasma zitten de structuren
met specifieke functies: organellen. Daarnaast zit er in
sommige cellen ook nog een cytoskelet, dit is een netwerk
van vezelige eiwitten, dit speelt een rol bij het uitvoeren
van bewegingen, het transport van cellen en het opvangen
van mechanische krachten.
- Weefselniveau: een weefsel is een complex van cellen die
overeenkomsten tonen in structuur en functie. De ruimte
tussen de cellen is het tussenstof of interstitium, dit behoort
ook tot het weefsel. Deze tussenstof wordt gevormd uit
water met opgeloste stoffen en uit vaste bestanddelen die
door cellen zijn gemaakt. Er worden 4 hoofdtypen van
weefsel gescheiden: epitheel, bindweefsel, spierweefsel en
zenuwweefsel. Spierweefsel en zenuwweefsel bezitten
cellen met een vezelachtige structuur. In bindweefsel is de
tussenstof rijk aan vezelige eiwitten. Epitheel is meestal
arm aan vezels (opperhuid is een uitzondering). Cellen en
tussenstof zijn van elkaar afhankelijk.
- Orgaanniveau: een orgaan is een structuur die opgebouwd
is uit verschillende weefsels en die 1 of meer specifieke
functies vervult ten dienste van het lichaam. Botten,
, spieren, gewrichten, grote zenuwen en grote bloedvaten
worden binnen het lichaam als afzonderlijke organen
beschouwd.
- Orgaanstelsels: de meeste organen functioneren als
onderdeel van een groter verband. Orgaanstelsel wordt in
de anatomie tractus genoemd. Belangrijkste
lichaamsfuncties worden grotendeels door 1 specifiek
orgaanstelsel verzorgd, dit geldt voor: spijsvertering,
ademhaling, uitscheiding, voortbeweging, bloedsomloop,
voortplanting en communicatie. Daarnaast zijn er functies
die worden uitgevoerd met meerdere orgaanstelsels, zoals
de warmtehuidhouding en afweer.
4. kan, in globale termen, de betekenis van de volgende typen
moleculen voor het menselijk lichaam beschrijven: eiwitten, lipiden,
koolhydraten, energierijke fosfaten en nucleïnezuren
Eiwitten: maken het grootste deel uit van het watervrije
lichaamsmassa, er zijn in het lichaam duizenden typen
eiwitmoleculen en deze vervullen uiteenlopende functies.
- Zorgen voor contractie van spieren.
- Zorgen voor de stevigheid en de elasticiteit van de huid,
pezen en skelet
- Zorgen voor het zuurstoftransport in het bloed
- Zorgen voor de uitwisseling van stoffen tussen
verschillende compartimenten in het lichaam
- Zorgen voor afweerreacties tegen ziekteverwekkers
- Sommige eiwitten fungeren als enzymen die chemische
reacties in het lichaam katalyseren
▪ Bouw van eiwitten:
- Primaire structuur: een peptideketen, keten van aminozuren
die door peptidebindingen met elkaar zijn verbonden. In
peptideketens kunnen 20 verschillende aminozuren
voorkomen, die van elkaar verschillen in de bouw van de
restgroep (apolair: slecht oplossen in water, polair:
oplosbaar in water)
- Secundaire structuur: betrekking op vorm van eiwitketens,
waterstofbruggen geeft een vorming. De meest
voorkomende zijn a-helix en B-plaat. A-helix is een spiraal,
deze is flexibel en kan in alle bochten worden gedraaid. De
B-plaat is een platte strook, deze kunnen worden
aaneengesloten tot starre, skeletachtige vormen.
- Tertiaire structuur: de manier waarop de eiwitketens
ruimtelijk worden opgevouwen. Glubolaire eiwitten zijn
bolvormig door ionverbinding tussen zure en basische
restgroepen en zwavelbruggen tussen 2 restgroepen van
cysteine. Hierbij behoren enzymen, receptorweiwitten in
, celmembraan en eiwitten met een transportfunctie
(hemoglobine). De andere ruimtelijke vorm is die van
langgerekte vezels, dit zijn de fibrillaire eiwitten.
- Quarternaire structuur: wordt bepaald door verbindingen
van verschillende eiwitketens onderling. Prosthetische
groep: een met een peptideketen verbonden niet-
eiwitmolecuul. Fibrillaire eiwitten, collageen: spiraalvormige
peptideketens zijn vervlochten tot strengen, dit zorgt voor
een grote trekvastheid in de lengterichting van de vezel.
Nog meer mechanische eigenschappen van fibrillaire
eiwitten: flexibele en slijtvaste keratine, het gemakkelijk
vervormbare en daarna weer terugverende elastine,
stollingseiwit fibrine, de contractiele eiwitten actine en
mysine in spierweefsel.
Denaturatie: als de ruimtelijke structuur van een eiwit wordt
verbroken (hoge temperatuur of lage zuurgraad)
Lipiden: verzamelterm voor alle organische stoffen die slecht
oplossen in water. Esters: meest voorkomende in het menselijk
lichaam, zijn gevormd door verbinding van een meervoudige
alcohol met vetzuren en eventueel andere verbindingen.
Vetten, fosfolipiden en glycolipiden behoren hierbij.
- Vetten: glycerolmolecuul met 3 vetten (triglyceriden). Zijn
belangrijk als energiebron, als brandstofreserve en zijn
slechte warmtegeleiders
- Fosfolipiden: bevatten 2 vetzuurketens en een fosfaatgroep.
Dit zijn het basisbestanddeel van de de membranen in en
om de cel.
- Glycolipiden: bevatten 2 vetzuurketens en een
koolhydraatgroep, in de vorm van een polysacharideketen.
Deze zijn te vinden in de buitenlaag van de celmembraan.
Een andere belangrijke groep zijn de steroiden, hierbij hoort
cholesterol en een aantal hormonen.
Koolhydraten: bestaan uit koolstof, waterstof en zuurstof.
Koolhydraten zijn goed in water oplosbaar door het grote
aantal OH-groepen in de moleculen.
- Monosachariden: zijn de bouwstenen voor de ingewikkelde
koolhydraten. Hexonen: molecuul met 6 koolstofatomen
(glucose, fructose, galactose). Pentosen: koolstofskelet van
5 atomen (ribose, desoxyribose, voor RNA en DNA).
- Disachariden: bestaan uit 2 gekoppelde monosachariden.
(riet- of bietsuiker)
- Polysachariden: langere ketens van monosachariden. Kan
bestaan uit honderden monosachariden, verschillen in
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller chantaldeijk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.