Samenvatting Uitwerking toetsmatrijs Landelijke Kennistoets Nederlandse taal
30 views 0 purchase
Course
Nederlands
Institution
Driestar Educatief
Book
Basiskennis taalonderwijs
In dit document is de volledige toetsmatrijs van de LKT Nederlands uitgewerkt. Vragen en antwoorden zijn overzichtelijk weergegeven met kopjes en opsommingen.
1.1.3 Luisterdoelen, 1.1.4 Luisterstrategieën
De deelnemer kent de luisterdoelen (iets te weten willen komen, een gevoel willen
ondergaan, een mening willen vormen, een handeling willen uitvoeren, een spel willen
spelen) en kan in een taalgebruikssituatie aangeven welke luisterstrategie (globaal luisteren,
intensief luisteren, gericht luisteren, kritisch luisteren) wordt gehanteerd.
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen = intensief luisteren
- Een gevoel willen ondergaan = globaal luisteren
- Een mening willen vormen = kritisch luisteren
- Een handeling willen uitvoeren = gericht luisteren
- Een spel willen spelen
Luisterstrategieën:
- Globaal luisteren = globaal volgen wat de spreker te vertellen heeft gaat om
begrijpen van de informatie. Je volgt de lijn van het betoog en let iets minder op de
details (ook wel begrijpend luisteren)
- Intensief luisteren = stapje verder je probeert dan ook details in je op te nemen zodat
je een zo volledig mogelijk beeld hebt van wat de spreker heeft te vertellen.
- Kritisch luisteren = tijdens het luisteren probeer je een mening te vormen je wilt
beoordelen of het verhaal waar is of juist volledig misleidend.
- Gericht luisteren = je bent gericht in bepaalde aspecten van een verhaal
1.1.5 Spreekdoelen, 1.1.6 Spreekstrategieën
De deelnemer kent de spreekdoelen (amuseren, informeren, instrueren en overtuigen), kan in
een taalgebruikssituatie aangeven welke doelen een spreker hanteert en kan aangeven
welke spreekstrategie (oriënteren op het doel van de spreektaak, het onderwerp, soort
spreektaak en op de gesprekspartner(s) of het publiek, reflecteren, monitoren en evalueren
op de spreektaak) wordt gehanteerd.
Spreekdoelen:
- Amuseren = het doel is toehoorders vermaken
- Informeren = overbrengen van feitelijke informatie
- Instrueren = de spreker wil iets uitleggen of verduidelijken
, - Overtuigen = de luisteraar overtuigen een bepaald standpunt of bepaalde mening in te
nemen
Spreekstrategieën (blz. 56):
- Oriënteren op het doel van de spreektaak = afvragen wat je met je presentatie wil
bereiken
- Oriënteren op het onderwerp van de spreektaak = wat ga je wel en niet vertellen, welke
eigen ervaringen breng je in en welke informatie wil je nog opzoeken
- Oriënteren op het soort spreektaak = op welke manier ga je presenteren
- Oriënteren op de gesprekspartners of het publiek = belangrijk wie je toehoorders zijn en
daarop afstemmen
- Reflecteren op de spreektaak = tijdens presentatie nagaan of je informatie correct
weergeeft, of je je doel bereikt en of je verhaal overkomt bij het publiek
- Monitoren op de spreektaak = nagaan of je soms duidelijker moet zijn, meer moet
uitleggen of je betoog nog even kort moet samenvatten
- Evalueren op de spreektaak = na afloop van de presentatie vraag je je af wat goed ging
en wat een volgende keer anders zou kunnen
1.1.8 Sociale taalfuncties
De deelnemer kent de sociale taalfuncties (zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen,
structurering van het gesprek) en kan van een taalgebruikssituatie aangeven welke sociale
taalfunctie van toepassing is.
Sociale taalfuncties
- Zelfhandhaving = Bernadette komt op voor wat ze zelf wil: ze draagt de tas en wil daar
geen afstand van doen. ze beschermt zichzelf en verdedigt wat ze heeft.
- Zelfsturing = Bernadette geeft aan wat ze gaat doen: ik ga naar de bakker. Ze ordent met
woorden haar handelen en kondigt haar plannen aan.
- Sturing van anderen = Bernadette beïnvloedt et gedrag van Aafke door te vragen: ga je
mee?
- Structurering van het gesprek = je gebruikt taal om het gespreksverloop te beïnvloeden.
Johan zegt: nou moeten jullie zeggen wat je wilt kopen.
1.1.9 Cognitieve taalfuncties
De deelnemer kent de cognitieve taalfuncties (rapporteren, redeneren, projecteren) en kan
cognitieve taalfuncties ordenen in mate van complexiteit en kan van een taalgebruikssituatie
aangeven welke cognitieve taalfunctie van toepassing is.
Cognitieve taalfuncties (conceptualiserende functie)
- Rapporteren = verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Je hebt iets
gezien of meegemaakt en vertelt hierover (beschrijven, benoemen, etiketteren,
vergelijken)
- Redeneren = stapje verder dan beschrijven de gebeurtenis bewerken door een extra
denkstap te zetten (chronologisch ordenen = er kwam een fietser aan en die sloeg links
af en toen kwam er van de andere kant een auto of conclusie trekken = de fietser lette
gewoon niet op of relatie leggen tussen middel en doel = en als je niet goed oplet loop je
de kans op een ongeluk of relatie leggen tussen oorzaak en gevolg = de automobilist kon
het niet goed zien doordat die heg zo hoog is of een voorstel doen om het probleem op
te lossen = als ze die heg nou eens beter snoeien dan zou het kruispunt veiliger zijn)
- Projecteren = je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand
anders bij je verslag van het ongeluk ook iets zeggen over de automobilist: ik denk
dat hij het heel erg vindt wat er is gebeurd maar volgens mij had hij geen schuld.
, 1.3.2 Taalverwerving
De deelnemer kan in een taalgebruikssituatie aangeven of een kind zijn taal verwerft ten
aanzien van semantische, fonologische, morfologische, syntactische en pragmatische
aspecten. De deelnemer kent twee verschillende theorieën over taalverwerving: creatieve
constructietheorie en interactionele benadering.
Aspecten:
- Semantisch = betekenis
- Fonologisch = uitspraak
- Morfologisch = opbouw van woorden
- Syntactisch = volgorde van woorden
- Pragmatisch = gebruik
- Orthografisch = spelling
Theorieën over taalverwerving:
- Creatieve constructietheorie = men gaat ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg
imiteren maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een
creatieve manier zinnen kunnen bouwen (kind kan bij geboorte elke taal aanleren). Het
kind construeert op een creatieve manier met behulp van taalvermogen zelf zijn taal en
de aandacht voor het taalaanbod raakte wat op de achtergrond.
- Interactionele benadering = men onderschrijft het belang van het aangeboren
taalleervermogen maar men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de
interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van
een taal. Taalaanbod moet afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind
(articuleren, hogere toonhoogte, korte zinnen, concrete woorden, herhalen)
1.3.3 Taalontwikkelingsfasen (LET OP: NOG AFMAKEN)
De deelnemer kent de taalontwikkelingsfasen en hun kenmerken (prelinguaal: huilen,
vocaliseren, vocaal spel, brabbelen en linguaal: vroeglinguale fase, differentiatiefase,
voltooiingsfase), kan aangeven in welke volgorde de prelinguale en linguale fase van de
taalontwikkeling verloopt.
De deelnemer kan in taaluitingen van kinderen deze taalontwikkelingsfasen herkennen.
Taaltonwikkelingsfasen en hun kenmerken:
- Prelinguaal (0-1 jaar):
Huilen (signaal afgeven dat het honger heeft)
Vocaliseren (luisteren naar stemgeluiden en beginnen zelf klanken te
produceren, in het begin zijn dit alleen nog maar klinkers of vocalen)
Vocaal spel (begint steeds meer te experimenteren met het voortbrengen van
geluiden. Klanken worden gevarieerder en verschillen in toonhoogte, luidheid en
duur. Interactie tussen ouder en kind)
Brabbelen (herhaalt klankgroepen dada)
- Linguaal:
Vroeglinguale fase (1-2,5 jaar) brabbelen gaat over naar betekenisvol
taalgebruik (kind gebruikt als het woord bal als het tegen de bal schopt) ook
wordt het nog niet helemaal correct uitgesproken
Differentiatiefase (2,5-5 jaar)
Voltooiingsfase (5-9 jaar)
1.3.4 Tweedetaalontwikkeling
De deelnemer kent de verschillen tussen eerste en tweedetaalverwerving met het oog op de
factoren taalkennis en tijd en kent de begrippen simultane en successieve tweetaligheid.
De deelnemer kent het begrip interferentiefout en kan in een taalgebruikssituatie aangeven
of er sprake is van interferentiefouten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lottegoud. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.40. You're not tied to anything after your purchase.