Uitwerkingen werkgroepen Verdieping VPB – RF37 Rosalie van de Brug
Week 37 – Financiering met EV
Opgave 1
a. BV D1 en BV D2 zijn overeengekomen dat de rente winstafhankelijk is; de schuld is
achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en dat de schuld slechts opeisbaar is bij
faillissement, surseance van betaling of liquidatie van de debiteur; en dat de looptijd 60 jaar
is. Kortom, de lening voldoet aan alle drie de kenmerken van de deelnemerschapslening van
artikel 10 lid 1 sub d Wet VPB en fungeert in feite als eigen vermogen. In BNB 1988/2017 is
bepaald is dat de civielrechtelijke vorm waarin de verstrekking heeft plaatsgevonden
beslissend is, tenzij sprake is van een schijnlening, bodemlozeputlening of
deelnemerschapslening. Hoewel de overeengekomen lening civielrechtelijk fungeert als
vreemd vermogen, zal de financiering worden geherkwalificeerd naar fiscaal eigen vermogen.
Als gevolg van artikel 10 lid 1 sub d Wet VPB is de rente die D2 aan D1 betaalt niet aftrekbaar
van de door D2 behaalde winst. De rente die D1 ontvangt zal vallen onder de
deelnemingsvrijstelling op grond van de meetrekregeling van artikel 13 lid 5 sub b Wet VPB.
b. De afwaardering van de deelnemerschapslening valt onder de deelnemingsvrijstelling van art.
13 Wet VPB en zal daardoor niet ten laste van de winst worden gebracht.
c. Als aanstonds duidelijk is dat D2 de lening aan D1 niet zal terugbetalen, is er sprake van een
bodemlozeputlening. De bodemlozeputlening wordt fiscaal geherkwalificeerd naar fiscaal
eigen vermogen.
d. Een bodemlozeputlening wordt fiscaal aangemerkt als eigen vermogen. Een afwaardering op
een bodemlozeputlening kan daarom niet ten laste van de winst worden gebracht en wordt
aangemerkt als een informele kapitaalstorting in BV D2.
e. Informeel kapitaal houdt in dat er bevoordelingen toekomen aan een vennootschap op basis
van gelieerde verhoudingen; een derde zou dergelijke bevoordelingen niet hebben gedaan.
Een voorbeeld van een informele kapitaalstorting in de vermogenssfeer is het kwijtschelden
van een lening die de moedermaatschappij verstrekt aan de dochtermaatschappij. Een
voorbeeld van een informele kapitaalstorting in de kostensfeer is een te lage rente waaronder
de moedermaatschappij een lening verstrekt aan de dochtermaatschappij.
f. Wanneer er sprake is van een lening met een onzakelijk debiteurenrisico, blijft de lening
fiscaal aangemerkt als vreemd vermogen. Een lening met een onzakelijk debiteurenrisico
betekent dat een derde niet bereid zou zijn om tegen een niet-winstafhankelijke rente een
dergelijke lening te verstrekken. Wanneer er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico,
moet voor de rente gebruik worden gemaakt van de borgstellingsanalogie. Dit is de rente
waartegen een derde de lening zou verstrekken indien de moedermaatschappij borg staat.
,Uitwerkingen werkgroepen Verdieping VPB – RF37 Rosalie van de Brug
g. Indien er een onzakelijk debiteurenrisico wordt genomen, is het deel van de rente dat valt
onder de borgstellingsanalogie aftrekbaar van de winst. Het overige deel wordt aangemerkt
als een verkapte dividenduitkering en is niet aftrekbaar.
h. Een verlies op een lening met een onzakelijk debiteurenrisico kan niet worden afgewaardeerd
omdat de lening is aangegaan met de intentie om de aandeelhouder te bevoordelen.
i. Wanneer D1 failliet gaat, wordt het bedrag waarvoor de lening oninbaar is, aangemerkt als
informele kapitaalstorting. De informele kapitaalstorting verhoogt het opgeofferde bedrag en
is daarmee van belang voor de liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet VPB. Bij liquidatie
wordt dus alsnog rekening gehouden met de oninbaarheid van de lening.
Opgave 2
Om te bepalen of de betaalde rente aftrekbaar is, moet worden bepaald of de perpetuele obligatie
aangemerkt dient te worden als eigen vermogen of vreemd vermogen. Ondanks dat de
perpetuele obligaties veel kenmerken vertonen van de deelnemerschapslening, worden de
perpetuele obligaties niet als eigen vermogen aangemerkt. Uit jurisprudentie is gebleken dat bij
perpetuele obligaties wel degelijk sprake is van een terugbetalingsverplichting en dat de
vergoedingen niet afhankelijk zijn van de winst. De door BV A betaalde rente op de obligatie
wordt daardoor niet beperkt door artikel 10 lid 1 sub d Wet VPB en is aftrekbaar van de wint.
Opgave 3
a. De kosten van eigen vermogen zijn niet aftrekbaar in tegenstelling tot kosten van vreemd
vermogen. Daarnaast kent eigen vermogen geen vast aflossingstijdstip terwijl vreemd
vermogen wel een vast aflossingstijdstip kent. De vergoeding voor eigen vermogen is
winstafhankelijk terwijl de vergoeding voor vreemd vermogen niet-winstafhankelijk is.
b. In BNB 2014/79 en 80 is door de Hoge Raad bepaald dat het niet mogelijk is om civielrechtelijk
eigen vermogen te herkwalificeren naar fiscaal vreemd vermogen. De belastingplichtige heeft
een financieringsvrijheid voor zover deze nog niet beperkt wordt door renteaftrekbeperkingen
en mag daarin niet beperkt worden.
c. Het feit dat de aandelen na vijftien jaar worden ingetrokken duidt op een “vast
aflossingstijdstip”. Daarnaast geven de aandelen recht op een jaarlijkse vaste cumulatieve
vergoeding; de vergoeding is dus niet-winstafhankelijk. Daarnaast hebben de aandelen geen
stemrecht. Al met al tonen de aandelen veel kenmerken van vreemd vermogen.
d. In de Nederlandse belastingwetgeving is het dus niet mogelijk om civielrechtelijk eigen
vermogen fiscaal te herkwalificeren naar fiscaal vreemd vermogen. Naar beoordeling van de
civielrechtelijke maatstaven wordt de geldverstrekking dus aangemerkt als kapitaal en moet
de geldverstrekking voor de heffing van vennootschapsbelasting ook als kapitaal worden
aangemerkt. De jaarlijkse vaste vergoedingen op de door B Ltd. uitgegeven aandelen
kwalificeren als winstuitdelingen die onder de deelnemingsvrijstelling vallen van art. 13 Wet
, Uitwerkingen werkgroepen Verdieping VPB – RF37 Rosalie van de Brug
VPB. In Nederland worden de vaste vergoedingen dus betrokken in de
vennootschapsbelasting maar zijn zij vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling.
e. Als de vaste vergoedingen in Nederland onder de deelnemingsvrijstelling vallen en de
vergoedingen in het land van B Ltd aftrekbaar zijn, is er sprake van dubbele non-heffing /
double dip. Het zeventiende lid van art. 13 Wet VPB bevat een antimismatchbepaling die
dergelijke hybride mismatches voorkomt. Toepassing van dit lid betekent dat als de
vergoedingen aftrekbaar zijn in het land van B Ltd (bronland), Nederland de vergoedingen
niet mag vrijstellen op grond van de deelnemingsvrijstelling.
Opgave 4
a. Wanneer de BV een dividenduitkering doet aan de dga, is de dga hierover zowel
dividendbelasting als inkomstenbelasting verschuldigd. Het tarief voor de dividendbelasting is
15% (art. 5 Wet DB) en het tarief voor de inkomstenbelasting in box 2 is 26.9%. Wanneer
een dga zijn r/c schuld laat oplopen, vindt er geen daadwerkelijke dividenduitkering plaats
maar wordt de dividenduitkering in feite uitgesteld. Door het laten oplopen van de r/c schuld,
vindt er geen belastingheffing plaats in tegenstelling tot de situatie waarin een BV
daadwerkelijk dividenduitkeringen doet.
b. Wanneer er voor de r/c schuld geen vast aflossingstijdstip is vastgesteld, zou de inspecteur
het standpunt kunnen innemen dat de r/c schuld fungeert als eigen vermogen en kan worden
gesteld dat er in feite sprake is van een verkapt dividend.
c. De ‘Wet Excessief lenen bij eigen vennootschap’ tracht te voorkomen dat dga’s een hoge r/c
schuld opbouwen bij de vennootschap zodat er geen daadwerkelijke dividenduitkering hoeft
plaats te vinden. De wet zorgt ervoor dat vanaf 1 januari 2023 een fictieve dividenduitkering
in acht wordt genomen wanneer de schulden van de dga (en partner) boven de €500.000
uitkomen. Een lening die afgesloten is voor de eigen woning, telt niet mee voor dit bedrag.
Gezien het bovenstaande zou ik de Dga adviseren om te voorkomen dat de r/c schuld boven
de €500.000 uitkomt. Aangezien de r/c schuld per 2021 boven deze drempel uitkomt en er
geen hypotheek rust op de eigen woning, zou ik de Dga adviseren om alsnog een lening
m.b.t. de eigen woning af te sluiten. Op deze manier hoeft er geen daadwerkelijke
dividenduitkering plaats te vinden en is de Dga geen dividend- en inkomstenbelasting
verschuldigd.
Opgave 5
Dit feitenpatroon past binnen de situaties die vallen onder de CFC-regeling van art. 13ab Wet
VPB. De CFC-regeling probeert belastingontwijking via gecontroleerde buitenlandse
vennootschappen door mobiele activa te stallen in laagbelaste jurisdicties, aan te pakken. Eerst
moet gekeken worden of er sprake is van een CFC zoals bedoeld in het derde lid; er is sprake
van een CFC indien er een direct of indirect belang is van meer dan 50% van het nominaal gestort
kapitaal. Uit de casus blijkt dat M BV een indirect belang heeft van 100% in X Ltd dus X Ltd is
een CFC. Daarnaast moet gekeken worden of de Caymaneilanden kwalificeert als een
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rosalievdb29. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.04. You're not tied to anything after your purchase.