Hoofdstuk 7
-geslachtelijke voortplanting = versmelten van een eicel en een zaadcel met elkaar.
-geslachtscellen = ontstaan na de meiose en zijn haploïd
-meiose = celdeling waarbij 4 dochtercellen ieder de helft van het aantal chromosonen van
de oudercel krijgt.
-Haploïd = de organismen hebben maar 1 exemplaar van ieder chromosoon.
-zygote = een bevrucht eicel
-diploïd = de organismen hebben meerdere exemplaren van de chromosonen.
-ongeslachtelijke voortplanting = bij ongeslachtelijke voortplanting vindt celdeling en
afsplitsing plaats van de cellen van de ouder. Hier is geen spraken van meiose. De delingen
in dezse cellen zijn alle mitosen. (er verandert dus niets aan het erfelijk materiaal).
-klonen = er verandert niets aan het erfelijk materiaal en zijn genetisch identiek. Het kan zijn
dat de erfelijke identieke nakomelingen er niet helemaal hetzelfde uitzien als de ouder.
Deze verschillen zijn het gevolg van verschillende milieuomstandigehedentijdens de groei en
ontwikkeling.
-fenotype = is geheel van waarneembare eigenschappen, resulterend in de
verschijningsvorm van het invid. Waarneembare eigenschappen hoeven overigens niet altijd
aan de buiten kant te zitten, ook bijvoorbeeld je bloedgroep hoort bij je fenotype.
-gen = is een deel van een DNA –molecul dat de informatie bevat voor een erfelijke
eigenschap.
-genotype = is de verzameling genen van een individu.
-genoom= tegenwoordig spreken we liever van een genoom in plaats van genotype. Het
genoom betekent eenduidig; de totale erfelijke code, die bij mensen uit vermoedeljik
21.000 genen bestaat.
-homologe chromosomen= twee homologe chromosomen vormen samen een paar. Ze
hebben dezelfde genensamenstelling; elk gen heeft dus een tweelinggen op het homologe
chromosoom.
,-allelen= een paar overeenkomstige genen noem je een allelenpaar. Allelen komen dus in
precies dezelfde volgorde op precies dezelfde plaatsen in de homologe chromosoom voor.
-multipele allelen= als er van een gen of eigenschap meer dan twee allelen bestaan, spreekt
men vna multipele allelen.
-letale= (dodelijke) allelen. Soms komt het voor dat een organisme niet levensvatbaar is
door de aanwezigheid van een bepaals allel. Dit organisme komt dan niet eens ter werekd,
het gaat al tijdens de embryonale ontwikkeling dood.
-erfelijkheidsleer= van 1858 tot 1865 voerde Mendel in de tuin van zijn klooster in het
huidige Brno (Tsjechië) kruisingsexperimenten uit met erwtenplanten. Met se resultaten van
deze en andere experimenten legde Mendel de basis voor de erfelijkheidsleer,
-P-generatie = de ouders worden de P-generatie genoemd
-F1-generatie = de eerste generatie nakomellingen noem je de F1-generatie.\
-F2-generatie = de tweede generatie nakomelingen is de F2-generatie, enzovoort.
-monohybride = resultaten uit een kruising zijn de hyriden. Daarvan afgeleid zijn dan ook de
begrippen monohybride kruising en dihybride kruising; daarmee worden kruisingen bedoeld
waarbij je respectievelijk let op slechts een erfelijke eigenschap, dan wel op twee
verschillende.
-dominant allel = het blijkt dat verschillende allelen niet altijd in het fenotype tot uiting
komen. Als van twee allenelen(van eenzelfde gen) het ene altijd in het fenotype tot uiting
komt, dan noem je dat een dominant allel.
-recessieve allel = hete andere allel, dat dus overheerst wordt, is het recessieve allel.
Recessieve allelen komen allen tot uiting in het fenotype als het organisme zon allel in
tweevoud bezit.
-homozygoot= een organisme is homozygoot voor een bepaalde eigenschap als hij twee
dezelfde allelen daarvoor heeft. Dat kunnen alleen twee dominante of twee reciessieve
allelen zijn.
-heterozygoot= een organisme is heterozygoot wanneer de allelen van het gen niet
hetzelfde zijn. Heterozygoten worden ook wel dragers genoemd van een recessief allel. Dat
allel hebben ze wel, maar komt niet tot expressie.
-onvolledig dominant= bij onvoledige dominantie komen beide allelen tot uiting in het
fenotype. Er onstaat een tussenvorm; een intermediair fenotype. Soms zijn allelen even
dominant en kmen ze beide even sterk tot uiting in het fenotye; dergelijke allelen niem je
codominant.
-multipele allelen = als er van een gen meer dan twee verschillende allelen bestaan.
- uitwerken van een kruising in stappen;
, -we bekijken de kruising van cavia's, de vacht van deze diertjes kan ruig zijn (met slagen in
het haar en kruintjes) of glad (sluik haar). Ruig haar is dominant over glad haar.
Je neemt de volgende ouders:
- pa heeft ruig haar en is homozygoot,
- ma heeft glad haar en is homozygoot,
- Stap 1 kies letters om de allelen mee aan te duiden: in dit geval (bijvoorbeels) R voor
ruig haar, r voor glad haar.
( dit is standaard: hoofdletter voor het dominante allel, kleine letter voor het
recessieve allel)
- Stap 2 nu schrijf je de genotypen en fenotype (het uiterlijk, in woorden) op in een
kruising van de oudergeneratie, de P-generatie:
P: pa RR (ruig) X ma rr (glad)
- Stap 3 denk nu na over welke allelen in de - haploïde - geslachtcellen terechtkomen
( om die te vormen is er meiose nodig geweest)
de geslachtcellen van pa hebben …% het allel ….
de geslachtscellen van ma hebben …% het allel ….
- Stap 4 nu gaan de spermacellen van pa de eicellen van ma bevruchten, en er
ontstaat een diploïde eicel. Deze generatie heet de F1.
het genotype van de F1 heeft ..% de allelen … . Hun fenotype is ….
- Stap 5 nu gaan we de F1-nakomelingen onderling kruisen, dat wil zeggen F1 x F1. Zo
ontstaat F2. Bedenk eerst weer welke geslachtscellen deze F1-individuen zullen gaan
maken.
de geslachtscellen van een pa uit F1 hebben …% het allel … en ook nog …% van allel
…
De geslachtscellen van een ma uit F1 hebben …% en allel … en ook nog …% allel …
- Stap 6 nu ga je nadenken over de kruisings mogelijkheden. Als een spermacel met R
en een eicel met R bevrucht, dan komt er een F2-nakomeling met RR. Fenotype zal
ruig zijn.
Vul nu in:
- spermacel R bevrucht eicel R -> levert RR, met het fenotype ruig.
-spermacel … bevrucht eicel …. -> levert …, met het fenotype …
-spermacel … bevrucht eicel … -> levert …, met het fenotype …
- spermacel … bevrucht eicel … -> levert .., met het fenotype...
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ivarlol. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.41. You're not tied to anything after your purchase.