Hoofdstuk 2:
Cellen: Bouw en Functie
1. Begrippen
1. Actief transport
Transport van stoffen die de cel, energie kost
2. Amyloplasten (zetmeelkorrels)
Andere benaming voor de leukoplasten waar zetmeel in is opgeslagen
3. Anthonie van Leeuwenhoek
Een pionier in het gebruik van een lichtmicroscoop
Keek onder andere naar mannelijke geslachtscellen van de mens
4. Antibiotica
Hierdoor kunnen bacteriën bestreden worden
5. Apoptose
Situatie waar cellen en weefsels worden afgebroken
Geprogrammeerde celdood
6. Assemblage/assembleren
Wanneer een virus een gastheercel infecteert, wordt de gastheercel gebruikt
om nieuwe onderdelen van het virus te vormen: de eitwitmantel, DNA of
RNA en enzymen. Als er voldoende onderdelen zijn, wordt het virus in elkaar
gezet.
Analoog aan de auto-industrie
7. ATP (adenosinetrifosfaat)
Bij de verbranding van glucose wordt energie gevormd die wordt vastgelegd
in speciale energiemoleculen.
Hoe meer ATP in de mitochondriën gemaakt wordt, des te actiever een cel
kan zijn.
8. Bacteriën
Eencellig, klein, geen organellen, geen celkern en er worden maar drie
verschillende vormen bacteriën onderscheiden: rond, staafvormig en
kommavormig
Kunnen zich in vele milieus met sterk verschillende abiotische factoren
handhaven: zonder zuurstof, een erg zout milieu of zeer hoge tempraturen.
Er zijn bacteriën die erg tempratuurgevoelig zijn. Bij een paar graden te hoog
of te laag, kan de stofwisseling gestoord worden. Maar er zijn ook soorten
die veel variatie in tempratuur kunnen hebben.
Sommige bacteriën kunnen met behulp van energie van buitenaf glucose
vormen. Ze worden – afhankelijk van die energiebron – foto-autotroof en
chemo-autotroof genoemd. Alle andere bacteriën zijn heterotroof. Bacteriën
zijn gevoelig voor antibiotica.
Bacteriën leven in symbiose met andere organismen.
, Klein deel van de bacteriesoorten is ziekteverwekkend bij de mens.
9. Cel
Klein deeltje van een levend wezen, basisbestanddeel van een organisme. In
de cel bevinden zich alle organellen.
10. Celmembraan
Bestaat uit twee lagen van vetmoleculen waaraan fosforgroepen zijn
verbonden.
11. Celtheorie
In 1665 kwamen er 2 ideeën over een celtheorie:
De celwanden van plantencellen zijn de afscheidingsproducten van
de eigenlijke levende cellen
Planten en dieren bestaan uit levende cellen
12. Celwand
ALLEEN BIJ PLANTENCEL
Opgebouwd uit meerdere lagen
De buitenste laag bestaat uit cellulose en geeft de cel enig mate van
elasticiteit
De binnenste laag geeft de celwand extra stevigheid
13. Chemo-autotroof
Wanneer de energie bron een reactie is tussen atomen, moleculen en/of
ionen
14. Chlorofly
Benaming voor de gestapelde schijfjes in het binnenmembraan
Dat is betrokken bij de lichtabsorptie van fotosynthese
15. Chloroplasten
Bladgroenkorrels
16. Chromatine
Combinatie met het DNA en speciale eiwitten.
17. Chromoplasten
Gekleurde plastiden
18. Cytoplasmastoming
De verplaatsing van organellen
19. Cytoskelet
Worden voortdurend opgebouwd en afgebroken.
Zijn star en flexibel
20. Diffusie
Bewegen van moleculen van hoge concentratie naar lagen concentratie
21. DNA-virussen
Zij hebben DNA als erfelijk materiaal. Enkelstrengs, dubbelstrengs en
ringvormig komen allemaal voor
22. Endocytose
Het proces, waarbij transport van buiten naar binnen plaatsvindt
23. Endoplasmatisch reticulum (ER)
Is een uitgebreid netwerk van membraan
24. Envelop
Kan bestaan uit het plasma of het celmembraan van de gastheer
, 25. Eukaryoten
Bezitten een ‘goede’, echte kern. Planten en dieren vallen onder deze groep
26. Fosfolipiden
Vetmoleculen waaraan fosforgroepen zijn verbonden
27. Foto-autotroof
Chemische energie op slaan doormiddel van licht
28. Genen
Bevat erfelijke informatie
Bestaat uit DNA
29. Glad ER
Geen ribosomen
Speelt een rol bij de aanmaak van koolhydraten en vetten of ontgiften van
cel
30. Golgi-Systeem
Maakt moleculen van cellen gebruiksklaar
31. Heterotroof
Een organisme die organische stoffen opneemt uit zijn omgeving en deze
gebruikt voor de opbouw van cel bestanddelen en energie voorziening
32. Hydrofiel
Kan oplossen in water
33. Hydrofoob
Waterafstotend (niet mengbaar met water)
34. Hypertonisch
De plaats waar de osmotische waarde het hoogst is
35. Hypotonisch
De plaats waar de osmotische waarde het laagst is
36. Ionenpomp
Transporteren van deeltjes in en uit de cel
37. Isotonisch
Wanneer de osmotische waarde gelijk is
38. Kernlichaampje
Hierin liggen de genen voor de aanmaak van de ribosomen
39. Kernporiën
Hierdoor kunnen stoffen de kern binnendringen en verlaten
40. Leukoplasten
Kleurloze plastiden
41. Lysosoom
Blaasjes die door membranen van de omgeving afscheid
Bevatten enzymen die betroken zijn bij de afbraak van grote moleculen
42. Membraanporiën
Eiwitcellen die dienen voor het stoffentransport in en uit de cel
43. Middenlamel
Zorgt voor scheiding tussen de cellen
44. Mitochondriaal DNA
Mitochondriën hebben hun eigen DNA
45. Mitochondriën
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ivarlol. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.42. You're not tied to anything after your purchase.