100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting stof alle weken Arbeidsrecht 2015/2016 $4.27
Add to cart

Summary

Samenvatting stof alle weken Arbeidsrecht 2015/2016

 253 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van 'Schets van het Nederlandse Arbeidsrecht' en de verplichte artikelen van week 1 tot en met 8 voor het vak Arbeidsrecht.

Preview 6 out of 36  pages

  • March 4, 2016
  • 36
  • 2015/2016
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Arbeidsrecht:
Ainsley Hoogeboom

Stencil S. Klosse ‘Sociale zekerheidsrecht inleiding’:
Socialezekerheidsrecht kan worden omschreven als het geheel van rechtsnormen
dat betrekking heeft op het verschijnsel sociale zekerheid. Denk bijvoorbeeld aan
inkomen en inkomensverwerving. Maar niet iedereen verricht betaald werk, en
wie niet werkt is aangewezen op een alternatieve inkomstenbron. De
belangrijkste hiervan is de sociale zekerheid.

Bij inkomensderving en inkomenstekorten fungeert de sociale zekerheid als een
systeem van inkomensbescherming. Zij biedt inkomenszekerheid en daardoor
bestaanszekerheid in de vorm van een vervangend inkomen. Dit noemen we ook
wel de waarborgfunctie van de sociale zekerheid.

De sociale zekerheid heeft ook een activeringsfunctie. Doel hiervan is om te
voorkomen dat mensen buiten het arbeidsproces komen te staan.

De bemoeienis van de overheid met de sociale zekerheid dateert uit het midden
van de negentiende eeuw. In die tijd kwamen, naast de eerste pensioenen voor
ambtenaren, ook de eerste werkloosheidsuitkeringen tot stand. De basis hiervoor
lag in het Werkloosheidsbesluit van 1917. De eerste socialeverzekeringswet is de
Ongevallenwet van 1901. Deze wet richtte zich uitsluitend op arbeiders die
werkzaam waren in industriële bedrijven die als gevaarlijk werden aangemerkt.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt het stelsel van sociale zekerheid verder
uitgebreid. Zo komt er, met de inwerkingtreding van de Werkloosheidswet in
1949, een sociale verzekering voor het werkloosheidsrisico.

Uitgaande van de tweedeling privaatrecht/publiekrecht behoort het
socialezekerheidsrecht nagenoeg geheel tot het publiekrecht. Binnen het
publiekrecht valt het socialezekerheidsrecht onder het bestuursrecht dat
rechtsregels bevat die betrekking hebben op de activiteiten van de overheid ten
behoeve van de samenleving.

In het socialezekerheidsrecht gaat het steeds om rechten op individuele, in de
betreffende wet geregelde prestaties; een algemeen recht op sociale zekerheid
ontbreekt. Het recht op prestaties in de sfeer van de sociale zekerheid is een
subjectief, tot het publiekrecht behorend recht. Het is een vermogensrecht op
grond waarvan de rechthebbende tegenover een uitvoeringsorgaan aanspraak
heeft tot het doen van geldelijke betalingen (uitkeringen) of het verrichten van
andere handelingen (prestaties in natura). Een belangrijk kenmerk van de sociale
zekerheid is dat het recht op een prestatie in beginsel van rechtswege ontstaat.
De wet bepaalt meestal ook de hoogte van de uitkering.

Behalve een individueel recht op prestaties ingevolge de verschillende
socialezekerheidsregelingen, is het recht op sociale zekerheid ook een sociaal
grondrecht. Het grondrecht op sociale zekerheid is ook opgenomen in de
Nederlandse Grondwet, zie art. 20 lid 2 Gw. De wetgever gaat hier uit van een
beperkt begrip, in art. 20 lid 3 wordt namelijk een apart recht op bijstand
onderscheiden. De betekenis van dit grondrecht is dat het de overheid opdraagt
om op het gebied van de sociale zekerheid (wettelijke) maatregelen te treffen. De
bepaling bevat een instructienorm. De burger kan hier echter geen rechten aan
ontlenen, daarvoor wordt zij verwezen naar de verschillende regelingen.

,Binnen de publieke sociale zekerheid valt een onderscheid te maken tussen
sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Sociale verzekeringen lijken zich
te onderscheiden vanwege het verzekeringsbeginsel (dat ook wel het
equivalentiebeginsel wordt genoemd). Van equivalentie is in het algemeen
sprake als er een verband bestaat tussen de hoogte van de te betalen premie en
het risico dat de verzekeraar loopt. Toch is de opvatting dat de sociale
verzekeringen zijn gebaseerd op het verzekeringsbeginsel omstreden, mede
omdat andere dan louter verzekeringstechnische overwegingen medebepalend
zijn voor de hoogte van de premie en de hoogte en de duur van de uitkeringen.
Het is beter om voor het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale
voorzieningen te kijken naar de mate van overheidsbetrokkenheid. De sociale
verzekeringen worden namelijk nagenoeg geheel bekostigd uit premiebijdragen
die door werkgevers, werknemers, zelfstandigen en ingezetenen verschuldigd
zijn. De kosten van de sociale voorzieningen komen daarentegen geheel voor
rekening van de overheid. Zij worden bestreden uit de algemene middelen, die
voornamelijk bestaan uit de opbrengsten van de verschillende belastingen.

Ook op het vlak van de uitvoering bestaan er verschillen. Zo zijn de sociale
voorzieningen nagenoeg volledig in handen van de overheid. In de sociale
verzekeringen is de aanwezigheid van de overheid vaak minder prominent.

De Nederlandse sociale verzekeringen zijn in hoofdzaak een mengsel van
werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. De werknemersverzekeringen
zijn:
 Werkloosheidswet (WW)
 De Ziektewet (ZW)
 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tot de volksverzekeringen behoren:
 De Algemene Ouderdomswet (AOW)
 De Algemene nabestaandenwet (Anw)
 De Zorgverzekeringswet (Zvw)
 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Het onderscheid tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen werkt
door in de personele werkingssfeer van de regelingen. Wie tot de doelgroep van
een regeling hoort, kan aanspraak maken op de in de desbetreffende wet
geregelde prestaties. Juridisch-technisch wordt een potentieel rechthebbende als
verzekerde aangemerkt. Werknemersverzekeringen richten zich op degenen die
de hoedanigheid van werknemer bezitten. Zij zijn verzekerd. Volksverzekeringen
richten zich op iedereen die in Nederland een woonplaats heeft en dus
ingezetene is. Ook degene die hier niet woont, maar een band heeft met het
Nederlandse arbeidsproces is verzekerd.

Binnen de sociale voorzieningen zijn er eveneens regelingen die een algemene
personele werkingssfeer hebben. Tot deze categorie behoren:
 De Wet werk en bijstand (WWB)
 De Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO)
 De Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Er zijn echter ook sociale voorzieningen die zich op bijzondere groepen richten:
 De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong)
 De Toeslagenwet (TW)

,  De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers (Wet IOAW)
 De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (Wet IOAZ)
 De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

Socialezekerheidsregelingen hebben ook een materiële werkingssfeer. Deze
omvat de risico’s in verband waarmee de betreffende socialezekerheidsregeling
een voorziening biedt. Hiet gaat hierbij om toekomstige en in de meeste gevallen
ook onzekere gebeurtenissen die tot inkomensschade of inkomenstekorten leiden
als het risico zich realiseert. De door de sociale zekerheid gedekte risico’s noemt
men ook wel sociale risico’s. Veel van de traditionele sociale risico’s hebben te
maken met het deelnemen aan het betaalde arbeidsproces.

Er valt ook een onderscheid te maken tussen inkomensdervingsregelingen en
minimumbehoeftenregelingen. Inkomensdervingsregelingen hebben ten doel de
inkomensschade te vergoeden die wordt geleden doordat iemand als gevolg van
arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of ouderdom niet (meer) aan het
arbeidsproces deelneemt. Kenmerkend hiervoor is dat de uitkring waarop
aanspraak gemaakt kan worden, meestal een bepaald percentage bedraagt van
het loon dat iemand zou hebben verdiend, als het verzekerde risico niet zou zijn
ingetreden. Een tweede kenmerk is dat de uitkeringen in deze regelingen niet zijn
onderworpen aan een inkomens- of vermogenstoets.

Minimumbehoefteregelingen hebben een andere functie. Zij vullen het inkomen
van de prestatiegerechtigden aan tot het niveau van het sociaal minimum. Zij
dekken met andere woorden een tekort aan inkomen. Hierbij kan er wel sprake
zijn van een middelentoets (in tegenstelling tot bij de
inkomensdervingsregelingen). Er wordt dan rekening gehouden met de
inkomenspositie en behoeften van een eventuele partner of de gezinsleden van
de prestatiegerechtigde.

Met de uitvoering van de sociale verzekeringen en de sociale voorzieningen zijn
verschillende organen belast. Voor de werknemersverzekering is de
hoofdrolspeler het UWV, voor de volksverzekeringen de SVB en voor de sociale
voorzieningen de gemeenten.

Het UWV is een rechtspersoon ingesteld krachtens art. 2 lid 2 Wet SUWI. De
dagelijkse leiding van de organisatie wordt uitgevoerd door een raad van bestuur,
bestaande uit vier leden. Het UWV is belast met de uitvoering van de WW, de
ZW, de Wet WIA, de WAO, de (Wet) Wajong, de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten, de TW en de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen (art. 30 lid 1 SUWI). Tot de taken van het
UWV behoort ook het zorg dragen voor de inrichting en een adequate werking
van de polisadministratie. Hierin worden allerlei gegevens over individuele
uitkeringsgerechtigden opgenomen, bijvoorbeeld over het loon, de premies, de
uitkeringsduur en besluiten waarin het recht op uitkering of een verstrekking is
vastgesteld (art. 33 Wet SUWI).

De Minister van SZW draagt de politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van de socialezekerheidsregelingen die aan het UWV zijn toevertrouwd. Het
toezicht op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de
uitvoering van de aan het UWV opgedragen taken wordt, onder gezag van de

,Minister van SZW, uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), zie ook
art. 36 Wet SUWI.

Het belangrijkste uitvoeringsorgaan op het terrein van de volksverzekeringen is
de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Net als het UWV is de SVB en rechtspersoon
ingesteld krachtens de Wet SUWI, zie art. 3. De SVB is belast met de uitvoering
van de AOW, de Anw en de AKW (art. 34 lid 1 onder a Wet SUWI). Ook hier houdt
de Minister van SZW toezicht via de IWI.

De Zvw en de ZWBZ worden uitgevoerd door zorgverzekeraars. Dit zijn
particuliere verzekeringsmaatschappijen (art. 11 lid 1 Zvw en art. 4 AWBZ). In het
kader van de Zvw voeren deze verzekeraars privaatrechtelijke
verzekeringsovereenkomsten uit, terwijl zij bij de ZWBZ een publiekrechtelijke
bevoegdheid uitoefenen. Zorgverzekeraars zijn privaatrechtelijke rechtspersonen
en tevens schadeverzekeraars in de zin van de Eerste Richtlijn
Schadeverzekering. De besturen van de zorgverzekeraars zijn bestuursorganen in
de zin van art. 1 lid 1 onder b AWB. Op de zorgverzekeraars rust de taak de
overeengekomen zorg te leveren. Zij schakelen daarvoor zorgaanbieders in. De
privaatrechtelijke opzet van de Zvw brengt met zich mee dat de wetgever
overeenkomsten tussen de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders niet nader
heeft gereguleerd. Uitgangspunt is dus de autonomie van partijen. Bij de AWBZ
ligt dit anders, omdat zorgverzekeraars bij de uitvoering van die wet een
publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefenen. Daarom reguleert de AWBZ bepaalde
aspecten van de overeenkomst. Behalve de zorgverzekeraars, zijn bij de
uitvoering van de AWBZ ook zorgkantoren betrokken. Deze kantoren verzorgen
de feitelijke uitvoering van de AWBZ ten behoeve van de zorgverzekeraars.

Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is een rechtspersoon die krachtens
publiekrecht is ingesteld (art. 58 ZVW). Wat de Zvw betreft heeft het CVZ een
belangrijke taak met betrekking tot het verstrekkingenpakket (‘pakketbeheer’).
Zo bevordert het CVZ de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van
de verstrekkingen en signaleert het ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven
tot wijziging van de aard, de inhoud en de omvang van het pakket. Ook legt het
CVZ bestuurlijke boeten op aan verzekerden die hun verzekeringsplicht niet (op
tijd) zijn nagekomen.

De Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) is per 1 oktober 2006 ingesteld bij de Wet
marktordening gezondheidszorg en is een rechtspersoon krachtens publiekrecht.
De Nza is belast met het markttoezicht, de marktontwikkeling en de tarief- en
prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg. Ook moet de Nza
toezien op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de zorgverzekeraars.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de sociale voorzieningen en meer
in het bijzonder van de WWB, de Wet IOAW, de Wet IOAZ en de Wmo, berust bij
de gemeente waarin de belanghebbende woont. B&W is verantwoordelijk voor
het verlenen van uitkeringen en verstrekkingen aan belanghebbenden die vallen
onder de werkingssfeer van de weten die de gemeenten uitvoeren. Het college is
tevens verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling. Daarbij moet worden samengewerkt met het UWV (art. 9 en
10 Wet SUWI).

ZIE VOOR SCHEMA HET STENCIL!

,E.W. de Groot ‘Payrolling, gewijzigd Ontslagbesluit en de Wet
werk en zekerheid, wat verandert er?’:
Een van de doelstellingen van de Wet werk en zekerheid (WWZ) is oneigenlijk
gebruik van flexibele arbeidsvormen, waaronder payrolling, tegen te gaan. Dit
soort driehoeksrelaties moeten transparant gemaakt worden, zodat over de
positie van de werknemer geen misverstand zal bestaan. De ontslagregels voor
payrolling zijn zodanig aangepast dat de payrollwerknemer dezelfde bescherming
krijgt als de ‘eigen’ werknemers van de opdrachtgever. Die aanpassing heeft zijn
beslag gekregen in het Ontslagbesluit. De opdrachtgever is tegenwoordig, als hij
van de payrollwerknemer af wil, niet klaar door het beëindigen van de
payrollovereenkomst. Hij zal het payrollbedrijf, dat in het Ontslagbesluit als
werkgever wordt aangemerkt, moeten voorzien van voldoende gronden om
beoogd ontslag te rechtvaardigen.

Payrolling is een niet in de wet geduide constructie die zich in verschillende
verschijningsvormen voordoet en waarvan met regelmaat en om verschillende
redenen gebruik wordt gemaakt. Hierbij treedt een werknemer, na daartoe door
de opdrachtgever te zijn geworven, op basis van een als arbeidsovereenkomst of
uitzendovereenkomst benoemde overeenkomst, in dienst van een payrollbedrijf
om vervolgens, exclusief en langdurig, voor het verrichten van arbeid onder
toezicht en leiding van de opdrachtgever aan die opdrachtgever ter beschikking
te worden gesteld. Vaak is in die overeenkomst een uitzendbeding (art. 7:691 lid
2 BW) opgenomen.

In art. 1.1 van het Ontslagbesluit zijn de betrokken partijen als volgt gedefinieerd:
 Payrollwerkgever: de werkgever, die op basis van een overeenkomst met
een derde, welke niet tot stand is gekomen in het kader van het
samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een werknemer
ter beschikking stelt om in opdracht en onder toezicht en leiding van die
derde arbeid te verrichten, waarbij de werkgever, die de werknemer ter
beschikking stelt, alleen met toestemming van die derde gerechtigd is de
werknemer aan een ander ter beschikking te stellen.
 Payrollwerknemer: de werknemer, bedoeld hierboven;
 Opdrachtgever: de derde, bedoeld hierboven.

Als gevolg van het gewijzigde Ontslagbesluit moet het UWV een verzoek van een
payrollbedrijf tot het verkrijgen van een ontslagvergunning beoordelen naar de
omstandigheden bij de opdrachtgever. Aldus wordt door de (papieren) constructie
van payrolling, waarbij het payrollbedrijf als (uitzend)werkgever is benoemd,
heengekeken. Het payrollbedrijf dat, nadat de opdrachtgever de
payrollovereenkomst heeft opgezegd, op grond van bedrijfseconomische
omstandigheden een ontslagvergunning bij het UWV aanvraagt zal moeten
aantonen dat er, gelet op de omstandigheden bij de opdrachtgever, reden is de
arbeidsovereenkomst met de werknemer te beëindigen. De opdrachtgever zal
derhalve zodanige informatie moeten verstrekken dat het payrollbedrijf daarmee
kan onderbouwen dat de voorgedragen payrollwerknemer op juiste gronden, dus
vanwege bedrijfseconomische noodzaak en na correcte afspiegeling, voor ontslag
wordt voorgedragen.

Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (hoofdstuk 5.1 t/m
5.3/5.5 en 5.6):
Onder collectief arbeidsrecht wordt verstaan het geheel van rechtsregels dat
betrekking heeft op verenigingen van werkgevers en werknemers, de collectieve

, onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden, de invloed van de overheid op de
collectieve onderhandelingen en de collectieve conflicten (dit laatste noemen we
ook wel collectief actierecht of stakingsrecht).

Collectieve onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden plegen te leiden tot
collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). Hier in zijn vaak alle
arbeidsvoorwaarden opgenomen. De cao is bijzonder, hij roept niet alleen tussen
de sluitende partijen rechten en plichten in het leven, maar ook tussen anderen,
namelijk de individuele werkgevers en werknemers (art. 1 Wet CAO).

Het collectief overleg heeft zich in Nederland ontwikkelt op privaatrechtelijke
basis. Het stoelt op het beginsel van contractvrijheid. Cao-bepalingen die in strijd
zijn met dwingendrechtelijke bepalingen zijn op grond van art. 3:40 BW nietig.

Door middel van het collectief overleg kan een cao tot stand komen, die is
aangepast aan de specifieke behoeften en mogelijkheden van de bedrijfstak of
onderneming. Dat geldt zowel voor de relaties tussen de desbetreffende
werkgevers(organisaties) en vakbonden (obligatoire en diagonale bepalingen),
als voor de relaties tussen de betrokken individuele werkgevers en hun
werknemers (normatieve bepalingen). Het collectief overleg betekent voor de
werknemers een mogelijkheid om de zwakke onderhandelingspositie, die zij
individueel tegenover de werkgever hebben, te compenseren
(ongelijkheidscompensatie).

Het cao-recht kent een aantal manieren om de doorwerking op individueel niveau
van deze normatieve cao-bepalingen tot stand te brengen. In de eerste plaats via
de regeling van de wet CAO. Daarbij maakt het verschil of beide partijen bij de
individuele arbeidsovereenkomst lid zijn van de werkgeversverenigingen en
vakbonden die de cao sloten (art 9-13 Wet CAO) of dat alleen de partij aan de
werkgeverszijde georganiseerd is (art. 14 Wet CAO). Ook kunnen partijen,
ongeacht of zij georganiseerd zijn of niet, er voor kiezen om arbeidsvoorwaarden
zoals in een cao geregeld in hun relatie van toepassing te verklaren. Deze keuze
wordt aangeduid als incorporatiebeding. In de tweede plaats komt doorwerking
op individueel niveau tot stand via algemeenverbindendverklaring (avv) als
geregeld in de Wet AVV. Dit leidt ertoe dat de cao-afspraken tijdens de duur van
de avv doorwerken voor alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak.

Partijen bij de cao zijn werkgevers- en werknemersorganisaties. De oprichting en
inrichting van vakverenigingen zijn in Nederland niet onderworpen aan speciale
rechtsregels, maar worden beheerst door de algemene regels van het
verenigingsrecht. Het verenigingsrecht is geregeld in art. 26-52 Boek 2 BW. Een
vereniging verkrijgt volledige rechtsbevoegdheid door de statuten op te nemen in
een notariële akte (art. 2:30 BW). Een vakvereniging dient onder meer volledige
rechtsbevoegdheid te hebben om in staat te zijn een cao af te sluiten (art. 1 Wet
CAO).

Naast de collectieve vakverenigingsvrijheid staat de individuele
vakverenigingsvrijheid: de vrijheid van de individuele werkgever of werknemer
om zich te organiseren bij de vakorganisatie van zijn keus of om zich niet te
organiseren. Deze vrijheid is niet absoluut. Het staat eenieder vrij om zich aan te
sluiten bij een vakorganisatie, maar die vakorganisatie is in beginsel niet
verplicht iemand als lid te aanvaarden. Dit is de positieve vakverenigingsvrijheid,
waartegenover de negatieve vakverenigingsvrijheid staat, namelijk het recht om
ongeorganiseerd te zijn.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ainsley. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.27. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

55628 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.27  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added