Een goede lange samenvatting H10 en H11 van nectar biologie, over het hart en alles wat daar bij hoort. Ook gaat de samenvatting over fossielen en alles wat daar bij hoort. Er staat ook achteraan een grote begrippenlijst en in de teksten staan pagina's vermeld richting de binas.
Samenvatting H10
10.1 Fossielen en hun ouderdom
Fossielen: Zijn resten, sporen of afdrukken van een dode organismen.
Fossilisatie: vorming van fossielen
● Mineralisatie/verstening: Bij gewervelden, zachte delen vergaan, skelet +
tanden blijven intact → gaan langzaam “verstenen”
● Droging: in woestijnklimaat
● Bevriezing: Bijv. in Siberië
● Conservering in zuur: veenlijken
● Conservering in Barnsteen
Fossielen geven veel informatie over uitgestorven soorten. Sommige fossielen
zijn afdrukken, andere zijn versteende delen. Weer andere zijn in bevroren of
verdroogde toestand bewaard.
Ouderdom van fossielen en bodemlagen:
● Relatieve ouderdomsbepalingen:
Leeftijd van aardlagen ten opzichte van elkaar bepalen m.b.v gidsfossielen
Gidsfossielen: Fossielen van soorten die zich in relatief korte tijd over grote
gebieden hebben verspreid en daarna zijn uitgestorven.
● Absolute ouderdomsbepalingen:
Ouderdom bepalen met behulp van radioactieve stoffen. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van de halveringstijd van radioactieve isotopen.
→ C-14 methode:tot max 60.000 jaar geleden
→ Uranium en kalium isotopen: miljoenen tot miljarden jaren geleden.
Relatieve ouderdomsbepaling gebeurt door middel van gidsfossielen, absolute
ouderdomsbepaling met behulp van isotopen.
Isotopen: Verschillende vormen van een element, elk met een andere atoommassa.
Halveringstijd: De tijd waarin de helft van de hoeveelheid radioactieve isotopen
uiteenvalt.
1
,10.2 Soorten veranderen
Evolutie: Geleidelijke ontwikkeling waarbij uit een eenvoudig gebouwde organismen
ingewikkelde gebouwde organismen ontstaan.
→ Ontwikkeling van soorten in de tijd
Nieuwe eigenschappen (Blz.59)
● Een nieuwe eigenschap begint met een mutatie. Hierdoor ontstaat een
genvariant, een allel.
● Veel mutaties verlagen de overlevingskans van het organisme
● Andere, vaak combinatie van verschillende mutaties leiden tot het ontstaan
van een nieuwe eigenschap het fenotype van het organisme verandert.
Mutaties: Veranderingen in het DNA door bijv. mutagene straling en mutagene
stoffen.
Een nieuwe eigenschap begint met een mutatie, een verandering in een gen in het
DNA. Hierdoor ontstaat een genvariant, een allel. Veel mutaties verlagen de
overlevingskans van het organisme. Andere, vaak combinaties van verschillende
mutaties, leiden tot het ontstaan van een nieuwe eigenschap: het van het organisme
verandert.
Het vergrootte de voortplantingskansen van een organisme. Door dit voordeel kwam
het allel voor deze veren in steeds meer nakomelingen in de populatie terecht ten
koste van het oorspronkelijke allel. Er vond een verschuiving plaats in de
Allelfrequentie: De procentuele verdeling van de allelen van een bepaald gen in de
populatie.
Uiteindelijk planten de organismen met veren zich niet meer voort met de oude
soortgenoten zonder veren en was er een nieuwe soort ontstaan.
Door mutaties verandert het DNA van organismen in een populatie
voortdurend. Een combinatie van nieuwe allelen kan leiden tot het ontstaan
van nieuwe eigenschappen. Een soort verandert: evolutie
Puntmutatie: Verandering van een stikstofbase in het DNA
Chromosoommutatie: Een verandering van een stuk van het DNA, vaak meerdere
genen (meestal schadelijk)
● Hele stukken DNA kunnen verdwijnen, verdubbelen of omkeren (bron 8).
Delen van chromosomen kunnen ook afbreken en zich hechten aan een
ander chromosoom of op een andere plaats terechtkomen in hetzelfde
chromosoom. Chromosoommutaties zijn, net als vrijwel alle andere mutaties,
meestal schadelijk voor het organisme wanneer ze in grote aantallen cellen
terechtkomen, of voor de nakomelingen als de mutaties via de
voortplantingscellen in de nakomelingen terecht komen.
2
,Genoommutatie: Van een bepaald type chromosoom komen er een of drie voor in
de plaats van de gebruikelijke 2. De meeste genoommutatie leiden niet tot
levensvatbare organismen. Voorbeeld: Trisomie van chromosoom 21 - monosomie
De meeste vormen van mono- en trisomie zijn niet levensvatbaar. Door verdubbeling
van diploïde cellen kunnen tetraploïdecellen ontstaan. Tetraploïde cellen hebben van
elk chromosoom vier exemplaren (4n). Zij ontstaan als een cel bij een mitose geen
trekdraden vormt. Hierdoor blijven de chromatiden bij elkaar in de cel en splitst de
cel niet.
De giftige stof colchicine, afkomstig van de plant herfsttijloos (Colchicum autumnale),
verhindert het ontstaan van de trekdraden. Plantenkwekers maken hiervan gebruik
om tetraploïde planten te kweken. Tetraploïde planten zijn vaak groter, hebben
grotere bloemen en een hogere opbrengst aan vruchten en zaden. De kwekers
kruisen de tetraploïde planten weer met diploïde planten, wat triploïde nakomelingen
oplevert. Voorbeeld: Bananen, zijn afkomstig van triploïde planten
Genenmix:
Veel organismen planten zich geslachtelijk voort. Beide ouders geven de helft
(haploïd,n) van hun chromosomen door aan de nakomeling. Deze recombinatie van
chromosomen en allelen geeft de nakomelingen allerlei combinaties aan
eigenschappen die niet bij de ouders voorkomen.
Binnen een populatie geeft geslachtelijke voortplanting meestal veel genetische
variatie.
Er is genetische variatie binnen een soort door:
● Mutaties (veranderingen in het DNA)
● Recombinatie (Het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen in een
nakomeling)
Genenpool: Al de allelen in een populatie samen
● Elke populatie heeft een eigen genenpool
Mutaties en recombinatie veranderen de erfelijke eigenschappen van
organismen. Elke populatie heeft een eigen genenpool.
Natuurlijke selectie: Allerlei factoren uit de natuur, zoals erfelijkheid en omgeving,
bepalen welke individuen het langst overleven en de meeste nakomelingen krijgen.
→ Degenen die het beste zijn aangepast aan de leefomstandigheden maken de
meeste kans tot overleven en voortplanting
→ Via overerving verspreiden hun gunstige erfelijke eigenschappen zich in een
populatie.
→ De allelfrequentie van een allel voor een eigenschap waardoor je een groter
voortplantingssucces hebt, neemt met elke volgende generatie toe.
3
, Adaptatie: Aanpassing van een populatie aan veranderde omstandigheden, doordat
gunstige eigenschappen bijdragen aan een hogere fitness.
Fitness: Hoeveel een eigenschap bijdraagt aan het voortplantingssucces
● Allel met hoge fitness → allelfrequentie zal in de volgende generatie
toenemen
● Allel met lage fitness → allelfrequentie zal in de volgende generatie afnemen
Doordat de natuur constant verandert, stopt de adaptatie van een populatie nooit. De
richting en snelheid van de adaptatie kan variëren. In een bos zijn andere
eigenschappen voordelig dan in een stad. In gebieden met veel ruimte, voldoende
eten en weinig roofdieren, gaat de adaptatie van een populatie niet zo snel.
In omgekeerde situaties is de invloed van het milieu, de selectiedruk, zo groot dat
organismen met minder gunstige eigenschappen snel sterven. Voor koolmezen zijn
eigenschappen als niet schrikken van lawaai en nieuwsgierigheid heel belangrijk in
hun nieuwe omgeving. De fitness van die eigenschappen is hoog. De fitness is de
mate waarin de eigenschappen bijdragen aan voortplantingssucces.
Selectie druk: De druk uit het milieu die de adaptatie in een bepaalde richting stuurt.
Omgevingsfactoren bepalen welke eigenschappen meer voortplantingssucces
hebben:
Natuurlijke selectie:
→ De omgeving bepaalt dus welke individuen de meeste nakomelingen kunnen
krijgen.
→ In elke volgende generatie zijn er meer nakomelingen aanwezig met van die
succesvolle allelen.
→ Allelfrequentie verschuift
Adaptatie van de populatie: aanpassing van een populatie aan de omgeving
Genetic drift: Samenstelling van de genenpool veranderd door toeval, niet door
selectie op voordelige eigenschappen.
Seksuele drift: de selectie die plaatsvindt bij het uitkiezen (selecteren) van een
partner binnen de eigen soort.
→ selectie in een populatie op allelen die wel meer voortplantingssucces opleveren,
maar niet bijdragen aan een groot overleving succes van een individuen.
Kunstmatige selectie: De mens selecteert
Door natuurlijke selectie krijgen organismen met succesvolle allelen meer
nakomelingen. De fitness van deze allelen is hoog. Bij genetic drift verandert
de allelfrequentie door toeval. Seksueel aantrekkelijke eigenschappen leiden
via seksuele selectie tot grotere voortplantingskansen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller verweyjasmijn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.27. You're not tied to anything after your purchase.